Parmentier. Jaargang 3
(1991-1992)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Kees van den Heuvel en Cees van der Pluijm
| |
[pagina 16]
| |
Hans Werkman voor de klas (foto: An Stalpers)
| |
[pagina 17]
| |
aan Barend de Goede schreef. Dat moet je dan tegen elkaar afwegen. [Jaap Romijn, Barend de Goede en Bert Bakker waren vrienden die De Mérode tijdens de laatste jaren van zijn leven regelmatig bezochten; KvdH/CvdP.] Voor mijn tweede biografie heb ik alle brieven weer doorgelezen en daaruit heb ik dingen opgenomen die ik vroeger als minder belangrijk zag, maar die ik nu goed vond passen. In dat boek ben ik ook minder op de voorgrond getreden. En in De Mérode en de jongens heb ik dingen gepubliceerd die in dat kader weer van belang waren, zoals mijn eigen ervaringen met De Mérodes inmiddels oud geworden vriendjes. Hoe gaan die met zijn nagedachtenis om? Daar zit ook een verhaal in. Ik ben niet van plan nog meer over De Mérode te schrijven, maar als ik ooit weer de geest zou krijgen, zou het een boek worden over 1924, de acht maanden die De Mérode toen in de gevangenis heeft gezeten, met wat daaraan voorafging en wat erop volgde. Hoe is dat voor hem geweest? Ik kan dat enigszins reconstrueren aan de hand van een getuigenis van Ernst Groenevelt [vriend en collegaredacteur van Het Getij; KvdH/CvdP], die in de zelfde periode in de gevangenis zat, en van een aantal gedichten. Ik ben ook in die gevangenis geweest. Maar dat boek kan natuurlijk alleen maar een roman worden en geen biografie, daarvoor zijn er te weinig gegevens beschikbaar.
Waarom heeft u juist over Willem de Mérode een biografie willen schrijven?
Hans Werkman: De Mérode drong zich als het ware aan me op: ik ben geboren in Uithuizermeeden, waar hij als onderwijzer werkzaam is geweest. Als jongen had ik al belangstelling voor literatuur in het algemeen en ik was dus geïnteresseerd in de dichter die in mijn dorp had geleefd. Als ik langs dat huis kwam, wist ik: ‘Daar heeft een redelijk beroemd dichter gewoond.’ Bovendien had mijn vader een schoenmakerij en onder zijn klanten waren mensen die De Mérode gekend hadden. Af en toe werd er over hem gesproken, hoewel het al een hele tijd geleden was dat hij was weggegaan, en dan spitste ik mijn oren. Toen ik op mijn achttiende een tijd ziek was, kreeg ik van mijn oud-klasgenoten het tweede deel van de Gedichten en zo heb ik wat meer van hem leren kennen. Maar de biografie is eigenlijk de invalshoek geweest van waaruit ik zijn poëzie ben gaan lezen. Ik droomde niet over De Mérode, zoals sommige biografen over hun held schijnen te doen. Misschien komt dat doordat ik een aantal bezwaren heb, niet alleen tegen zijn karakter maar ook tegen zijn poëzie. Hij is nu eenmaal geen dichter van de bovenste plank, daarvoor lopen er te veel lijnen naar de negentiende eeuw. Zijn beste werk stamt uit de jaren '30, toen hij die invloed goeddeels van zich had afgeschud. Als ik zijn gedichten zou moeten schiften, zouden er heel wat afvallen. Dat heb ik ook al gedaan in de Verzamelde Gedichten, waar er ruim 800 buiten zijn gebleven, maar ik vind dat De Mérode zou moeten voortleven in een bundel met zijn 200 beste gedichten.
Ondanks uw bezwaren bent u door de man gefascineerd geraakt.
Hans Werkman: Er lopen nogal wat lijnen tussen ons. Hij was in zekere zin een dorpsgenoot en ik ben erg op mijn dorp gesteld. Hij was Groninger en ik ben erg op Groningen gesteld. Hij was orthodox christen, net als ik, en daar ben ik ook erg op gesteld. Bovendien zit ik nu eenmaal in het wereldje van de protestants-christelijke literatuur en daarin is hij onmiskenbaar éen van de | |
[pagina 18]
| |
groten. Daarbij komt dat ik heb ontdekt dat hij waarschijnlijk de zelfde ziekte heeft gehad als die mij heeft geteisterd, alleen is hij eraan gestorven omdat de wetenschap toen nog niet zo ver was als nu. Er zijn dus nogal wat overlappingen die me aangaven: als we elkaar hadden gekend, zouden we waarschijnlijk wel on speaking terms zijn geweest. Niet dat zoiets per se moet. Hitler moet ook een biografie hebben, maar daar zou ik als voorwaarde willen stellen dat je juist niet on speaking terms bent. Ik kan me alleen moeilijk voorstellen dat je aan de gang blijft, dat je jezelf er voldoende toe kunt blijven zetten als je niet gefascineerd bent, een beetje van de man houdt. Ik heb het idee dat hij tot mijn vriendenkring is gaan behoren. Het enige verschil is dat hij homofiel was en ik niet. Dat is een groot verschil en ik kan me voorstellen dat men zich afvraagt of ik hem daarom misschien vanuit een verkeerd gezichtspunt heb bekeken, maar ik vlei me met de gedachte dat dit niet het geval is.
Had u toen u aan uw biografie begon een idee van wat u ermee wilde bereiken?
Hans Werkman: Ik had geen ander doel dan de mens De Mérode te schetsen in relatie tot zijn werk. Het ligt ook aan mijn voorliefde voor de historie, voor de mens. Het fascineert me hoe een mens heeft geleefd. Wat heeft De Mérode allemaal meegemaakt, hoe heeft hij dat beleefd, hoe heeft hij gedacht? Die vragen boeien me, die fascinatie voor de omgeving in de historische context is essentieel voor een biograaf. Maar er is meer. Ik denk niet dat ik een biografie zou kunnen schrijven over bij voorbeeld Henriette Roland Holst, want dat socialisme is me niet op het lijf gebakken. En als ik die struise gestalte zie, denk ik: ‘Nee, liever maar niet.’ Maar als ik naar een foto van De Mérode kijk, zie ik in die ogen zo iets weerloos, vooral in de portretten uit de jaren '20. Dat neemt me voor hem in. En dan is er een mengeling van medelijden, medeleven, je zou bijna kunnen zeggen: vriendschap. Ik zou die man willen beschermen. Daar ben ik ook met mijn biografie mee bezig geweest: hem te beschermen tegen de onware dingen die over hem verteld werden.
Wist u toen u aan uw werk begon dat het probleem rond De Mérodes seksuele voorkeur en de toestanden in 1924 zo'n belangrijke rol zouden spelen? Dat u er zelfs na de biografie nog een extra boek aan zou wijden?
Hans Werkman: Ik wist natuurlijk dat 1924 een grote invloed op De Mérode heeft gehad en een grote breuk in zijn leven en werk is geweest. Het was ook zeker een deel van mijn fascinatie. Over die affaire werd in het dorp nog steeds gesproken, zij het heel bedekt. De Mérode, dat was die meester die wat met jongens had gehad. Dan moest je de rest zelf maar invullen. Af en toe hoorde je verhalen die nergens op sloegen: hij heeft dit of dat uitgespookt, hij heeft het met een heleboel jongens gedaan. Toen de jong-protestantse dichter Jan H. de Groot met zijn moeder in Eerbeek verscheen [De Mérode woonde daar vanaf 1925 in betrekkelijke afzondering; KvdH/CvdP], weigerde zij De Mérode een hand te geven. Jan zei: ‘Ik wist wel hoe dat zat. Die man had in de bak gezeten vanwege die toestanden dus daarom wilde moeder hem geen hand geven.’ Zoiets vind ik een schande. Zulke verhalen heb ik wel meer gehoord, van mensen die een verkeerd beeld van De Mérode hadden, maar niemand wist er het echte en het rechte van. Heeroma heeft daar bovendien een heel waas van sluiers overheen gehangen in het voorwoord van de driedelige | |
[pagina 19]
| |
Gedichten. Het is me ook wel kwalijk genomen dat ik daarover schreef. Dominee Touw, destijds predikant in Eerbeek en vriend van De Mérode, zei tegen me: ‘Daar moet je niet over schrijven. Zijn poëzie is belangrijk, maar die seksualiteit... ach.’ Maar ik vond dat ik erover moest schrijven, omdat ik al snel had gezien dat er een directe lijn liep van zijn seksualiteit naar zijn poëzie en het is de plicht van de biograaf de waarheid uit de doeken te doen.
Hoe bent u bij het schrijven van de biografie te werk gegaan?
Hans Werkman: lk wist helemaal niet hoe je een biografie moest maken. Ik had ook nog niet zo veel biografieën gelezen, want die verschenen er toen nauwelijks in Nederland. De belangstelling voor dit genre is pas iets van de laatste jaren. Voor mijn boek ben ik gewoon maar lukraak begonnen, zonder enige systematiek. Feiten verzamelen, interviews afnemen. Dan maakte ik veel aantekeningen, die ik thuis uitwerkte als een soort schriftelijke getuigenis. Daarna ben ik in de archieven gedoken, toen kwamen de brieven erbij. Ik kreeg van dominee Touw lange brieven met herinneringen aan De Mérode. Mijn achtergrond heeft me absoluut voordeel bezorgd. Ik denk dat een vreemde meer moeite zou hebben gehad om door te dringen, want Groningers houden de ander nu eenmaal een beetje op afstand. Nu had ik gemakkelijk toegang tot de bronnen. Van de tijd dat hij in Uithuizermeeden onderwijzer was, had ik getuigenissen van zijn oud-leerlingen die ik kende uit het dorp. Die vertelden bij voorbeeld dat ze, hoewel hij behoorlijk driftig kon zijn, toch wel van hem hielden (jongens en meisjes, werd er vaak bij gezegd, al trok hij de jongens voor). En toen gebeurde dat afschuwelijke, waar ze helemaal niets van begrepen. Dat was toch die meester die zo mooi kon vertellen? Daardoor is de herinnering aan hem natuurlijk ook zo levend gebleven. Het is opmerkelijk dat ik geen oud-leerlingen heb ontmoet die hem erom afwezen; ik kreeg alleen een anoniem scheldtelefoontje van een oudleerling en ik weet dat een Noordgronings streekblad een anoniem ingezonden roddelstuk van een oude man weigerde te plaatsen. Toen ik naar het bestuur stapte van de school waar De Mérode had gewerkt om de notulen van vergaderingen in te zien, was dat geen probleem. Zo lang ik er maar vertrouwelijk mee omging. Ik mocht alles zelfe mee naar huis nemen. Ook mocht ik in het brievenarchief zoeken, maar dat leverde niet veel op, omdat dat al helemaal was opgeruimd. De notulen van de kerkeraadsvergaderingen en de provinciale afdeling van de kerk kon ik ook zonder problemen inzien. Gelukkig had men destijds de gewoonte bepaalde brieven helemaal in de notulen over te nemen, zodat ik in de kerkeraadsnotulen de censuurbrief helemaal kon nalezen. Men vond het allemaal best, als ik maar behoedzaam met het materiaal omsprong en even liet weten wat ik in de biografie opnam. Dat heb ik netjes gedaan en toen kreeg ik een brief terug dat ze het met mijn visie niet eens waren - ik had bezwaar tegen de kerkelijke tuchtprocedure van 1924 - maar dat ze me de vrijheid gaven de gegevens te publiceren. Verder kende ik een aantal van zijn intimi uit Uithuizermeeden, daar kon ik zo op afstappen. Ik ging bij voorbeeld naar Ekko Ubbens [de grote liefde van De Mérode; KvdH/CvdP] of diens vriend Jaap Woltjer, ik schreef de oud-schoolcollega's van De Mérode of ik langs mocht komen. Dat ging allemaal moeiteloos, omdat ze mij kenden, er was al bij voorbaat een vertrouwensrelatie. Met de familie Keuning ging het precies | |
[pagina 20]
| |
zo, die heeft me nooit een voet dwars gezet. Een neef van De Mérode schreef me juist blij te zijn dat mijn biografie was verschenen. De tijd was gekomen dat alles werd rechtgezet en dat eindelijk werd verteld hoe het allemaal precies was gegaan, vond hij. Nu scheelt het dat er geen directe familie meer was. Stel je voor dat De Mérode per ongeluk getrouwd was geraakt en kinderen had gehad, dan was de barrière heel wat groter geweest. Maar de privacy van een dode zonder nabestaanden is heel klein.
Heeft u uit het materiaal dat u vond bewust dingen niet gepubliceerd?
Ja. Hier en daar heb ik dingen weggelaten om mensen te beschermen, ook al hadden ze daar niet zelf om gevraagd. Jopie 1, bij voorbeeld, de jongen met wie het delict zich heeft afgespeeld. Die heb ik wel een brief geschreven, maar hij reageerde niet. En ook diens vrouw wilde na zijn overlijden geen medewerking verlenen. Dat spoor liep dus dood. Nu had ik natuurlijk best het vonnis kunnen publiceren met alles erop en eraan, maar in het dorp is toch heel goed bekend wie Jopie 1 was, wie zijn weduwe is. Dat boek wordt daar vanzelfsprekend gelezen, dus wanneer de feiten uit het vonnis in relatie worden gebracht met de nog levende weduwe, is dat pijnlijk voor haar. Zoiets kan pas over 50 jaar. Ten aanzien van dat vonnis heb ik overigens onenigheid gehad met Boudewijn Büch. Hij vond dat alles moest worden gepubliceerd, ook het vonnis, maar ik vond het niet nodig om de strafbare handelingen bij naam en toenaam te noemen, zeker niet in verband met de namen van de jongens die erin voorkwamen. Daarom heb ik het samengevat, waarbij ik bovendien onderscheid heb gemaakt tussen de aanklacht en hetgeen waarvoor hij uiteindelijk is veroordeeld. Daar komt nog bij dat ik het vonnis helemaal niet mocht publiceren, omdat het archief toen mijn eerste biografie verscheen nog gesloten was. Bij de tweede biografie was de officiële toestemming nog niet afgekomen. Ik kende het inmiddels, dus zei men dat ik maar moest doen wat ik niet laten kon, maar dan wel graag met enige voorzichtigheid met het oog op de nabestaanden. Later sprak ik iemand uit de rechterlijke wereld die vroeg: ‘Wie heeft je dat vonnis gegeven? Dat had helemaal niet gemogen.’ Trouwens, toen Büch zelf het vonnis publiceerde, heeft hij de namen ook weggelaten.
De familie Keuning heeft niets voor u achtergehouden.
Hans Werkman: Dat weet ik niet zeker. Volgens de beheerders, een neef en een nicht van De Mérode, zitten er alleen nog een paar oninteressante brieven in het familiearchief. Ik kan het natuurlijk nooit bewijzen, maar ik heb het vage vermoeden dat er nog meer dingen zijn die ik niet gezien heb. Die hiaten heb ik verantwoord in de tweede biografie, meer kan ik niet doen. En ach, het betreft waarschijnlijk ook maar wat kleine gegevens, die doen er niet zoveel toe.
Ontbreekt er nog meer materiaal?
Hans Werkman: De Mérode heeft vóor 1924 dagboeken geschreven, maar die zijn verdwenen. Ik ben erg benieuwd naar wat daarin heeft gestaan. Daarin was je Willem Keuning, de echte De Mérode tegengekomen. Ik vermoed dat Justitie ze in 1924 in beslag heeft genomen. Dat is heel goed mogelijk, want ze hebben toen zelfs in zijn poëzie zitten rommelen. Als dat is gebeurd, zijn ze | |
[pagina 21]
| |
verloren gegaan, want het hele dossier is vernietigd in 1954. Daarom heb ik ook van alle getuigenverklaringen niets gezien. Maar misschien zijn die dagboeken bewaard gebleven, want ook zijn broers hebben zich destijds met zijn spullen bemoeid. Zodoende zijn er in 1970 nog handschriftcahiers teruggevonden. Wat verder ontbreekt, zijn de brieven aan Bert Bakker. Dat moeten er een paar honderd geweest zijn. Bakker beweert dat hij ze allemaal aan het Letterkundig Museum heeft geschonken, maar daar hebben ze er maar éen, de rest is spoorloos. Van Jaap Romijn en Barend de Goede heb ik de brieven wel en het zou de moeite waard geweest zijn alles eens met elkaar te vergelijken. Ik vermoed dat De Mérode aan Bert lelijke dingen schreef over Jaap en Barend, die hij in die andere brieven achterwege liet. Ook heb ik geen correspondentie met zijn broer Carel teruggevonden, maar daarvan weet ik niet zeker of die heeft bestaan, omdat Willem en Carel elkaar geregeld zagen. Wat ik jammer vind, is dat ik niet de kans heb gehad met zijn familie te praten. Zijn zus Lise is begin jaren '60 overleden, toen ik met de biografie net de eerste stappen had gezet. Maar aan haar had ik waarschijnlijk niet zoveel gehad. Ineke Zuiderberg, die me geholpen heeft bij mijn boek over De Mérodes vaderGa naar eind1., werkte eind jaren '50 aan een doctoraalscriptie over De Keuvelaar, een politiek blad voor de arbeidersstand, waarvan Jan Keuning, De Mérodes vader, redacteur was. Zodra zij Lise benaderde, heeft deze alle gegevens verbrand: er mocht niet over worden geschreven. Op de eerste plaats doet men niet aan persoonsverheerlijking en op de tweede plaats - maar dat zei ze niet - zou dan misschien de geschiedenis van Willem naar boven komen. Lise zou vermoedelijk een blok aan mijn been geweest zijn. Ook Carel is in de vroege jaren '60 gestorven. Hij was degene die veel wist van Willem. Hij was bij hem in de gevangenis geweest en ik hoorde pas onlangs dat hij zelfs heeft geprobeerd om De Mérode in Amsterdam te laten voorkomen in plaats van in Groningen. In Amsterdam waren de straffen lager en daar zou hij waarschijnlijk zelfe zijn vrijgesproken. Maar ik betwijfel of Carel als informant van veel waarde was geweest, hij zou er mij waarschijnlijk nooit over hebben verteld. Ernst Groenevelt, daarentegen, zou wel een interessante zegsman zijn geweest. Die had me kunnen vertellen over De Mérodes rol in Het Getij en over zijn aanwezigheid op de avonden in Amsterdam. [Groenevelt organiseerde regelmatig avonden voor homoseksuelen; KvdH/- CvdP] Er ligt in het Letterkundig Museum een concept van een roman van Groenevelt, waarin hij verslag doet van zo'n vriendenavond. Daarbij is ook ene WdM aanwezig.
In hoeverre heeft u als bron kunnen putten uit het primaire werk?
Hans Werkman: Wat men vroeger wel deed, aan het primaire werk de biografie ontlenen, dat mag natuurlijk niet, want primair werk is voor een deel fictie. Toch kan het informatie geven over de persoon die het heeft gemaakt. De Mérode heeft eens een gedicht geschreven over de fiets van zijn vriend Reind Kuitert. Toen reedt gij heen wijl 't licht speels op uw
rijwiel spette.
Zooals gij mij van ver wuivend een groete zond,
Zie ik u nog: een licht-omlijnde silhouette.Ga naar eind2.
Kun je op grond hiervan concluderen dat ze samen een fietstocht hebben gemaakt? Nee, want De Mérode kon niet fietsen. Maar je kunt er wel wat uithalen. De titel van het gedicht is | |
[pagina 22]
| |
‘Aan Reind’ en het handelt over een zeer goede vriendschapsverhouding. Daaruit blijkt naar mijn idee dat De Mérode een poging deed die vriendschap te openen. Dat werd eens te meer duidelijk toen hij een paar maanden eerder de naam ‘Reind’ als acrostichon verwerkte in een sonnet. Hij heeft het nooit gepubliceerd, maar hij heeft het wel aan Reind gegeven, want het komt in diens verzameling voor. De Mérode had zelfs een accolade voor de betreffende beginletters gezet. Daarin zie ik het biografische feit dat De Mérode probeerde open kaart te spelen naar Reind. Dat is niet gelukt, want die begreep het niet. Mijn laatste boek vermeldt vele andere voorbeelden. De helft ervan gaat over het feit dat veel van zijn gedichten aan jongens zijn opgedragen. Dat betekent dat er uit die gedichten iets biografisch opstijgt, want hij heeft ze aan levende jongens opgedragen. Er is dus wel een zekere biografische interpretatie mogelijk, maar je moet er voorzichtig mee zijn. Zijn sublimering van de hele zaak is in veel gedichten tamelijk duidelijk aanwezig. En als dat een doorgaande lijn is in zijn poëzie, dan concludeer ik dat de man ook zo in elkaar zit. Anders had hij wel andere gedichten geschreven. Het omgekeerde heb ik gedaan met het grafschrift van De Mérode: God boog de rechte lijn: 't begin
Raakt aan het eind, de cirkel sluit.
De hemel heeft zijn zaalge buit
En harts verlies blijkt harts gewin.
Dat komt uit het gedicht ‘Finis’ dat ik in De Mérode en de jongens heb besproken. Ik vind dat daar de biografie een heel nieuw licht doet schijnen op de betekenis. Het blijkt namelijk te gaan om een liefdesschrift, terwijl Carel - ik neem tenminste aan dat hij het grafschrift koos - dacht dat het een doodsschrift was, dat daarom uitstekend op De Mérodes graf paste.
Als het gaat om de interpretatie van teksten, speelt de persoon van de biograaf een grote rol. Wanneer u een gedicht van De Mérode interpreteert, doet u dat op basis van uw kennis van zijn leven en (ander) werk, maar ook vanuit uw eigen levensbeschouwing. Speelt bij u niet ook een zekere wenselijkheid van die sublimatie een rol?
Hans Werkman: Er waren inderdaad mensen die praktizerend homofiel en praktizerend christen waren. Ernst Groenevelt, bij voorbeeld. En Jo Pater, een vriend van De Mérode, was ook praktizerend homofiel en meelevend lid van de Nederlands-Hervormde Kerk in Enkhuizen. Als dit ook voor De Mérode had gegolden, was dit voor mij absoluut geen belemmering geweest over hem te schrijven, ook niet om dat over hem te schrijven. Maar op dat punt heb ik geen enkel feit ontdekt. Ik heb alleen een gegeven van Meertens, die me zei: ‘Ik heb een kennis die zegt iets met De Mérode te hebben gehad.’ De volgende keer dat ik hem zag, kwam hij erop terug: ‘Je moet het maar vergeten: die kennis was onbetrouwbaar.’ Daartegenover staan wel duidelijke gegevens. Jo Pater heeft tegen mij gezegd: ‘Dat hoorde niet bij De Mérode. Dat wilde hij niet.’ En ik weet van Anton Kraak [een kennis met wie De Mérode regelmatig correspondeerde en bij wie Willem in Parijs logeerde; KvdH/CvdP] dat ook hij ervan overtuigd was dat De Mérode niet zo was. Maar het duidelijkst is wel de enige bewaard gebleven brief van De Mérode aan Wilma Vermaat [een belangrijke vriendin uit De Mérodes latere leven; KvdH/CvdP]. Daaruit blijkt dat hij het zichzelf oplegt. Hij spreekt zich duidelijk uit, terwijl hij zich voor haar helemaal niet anders | |
[pagina 23]
| |
23 mei 1931: juffrouw Doom (De Mérodes hospita in Eerbeek), Willem de Mérode en Guus Koelman
14 juni 1931: Willem de Mérode en de broers Willem en Bram Corbijn van Willenswaard
| |
[pagina 24]
| |
hoefde voor te doen dan hij was. Ik geloof daarom dat De Mérode in een bepaald opzicht geleden heeft, maar dat hij hoe langer hoe minder ging lijden omdat hij zichzelf door zijn onthouding accepteerde.
In De Mérode en de jongens staat een sonnet dat u inleidt met: ‘De glimlach en de liefdevolle blik worden verkozen boven de aanraking, hoe zoet die ook moge zijn.’ In het sextet staat: En toch, mijn lippen wagen niet te spreken,
Mijn hand durft niet zich in uw handen geven,
Mijn droefheid niet verstreelen langs uw haren.
Ik mag maar enkel met mijn oogen smeeken:
[...]Ga naar eind3.
Wagen, durven, mogen. Hier lijkt eerder sprake te zijn van angst of dwang dan van keuze.
Hans Werkman: Tussen angst en dwang enerzijds en volledige vrijheid anderzijds bestaat ook nog de vrijwillige ascese vanuit je eigen levensbeschouwing. Je legt jezelf iets op en dat accepteer je, ook al kost het waarschijnlijk moeite. Wilma noemde dat ‘het kruis dat Christus hem oplegt’. Die visie zie ik bij De Mérode. Ik geloof overigens dat hij er niet onder geleden heeft dat hij in ascese leefde, maar dat hij innerlijk meer geleden zou hebben als hij niet zo had geleefd. Ik denk daarom dat het een voordeel is geweest dat ik tot zijn geestelijke levenssfeer behoor, zodat ik daarin goed kon doordringen. Het is maar de vraag of iemand die niet orthodox christelijk is en een heel andere visie heeft op homofilie dan ik, De Mérode daarin goed begrijpen kan. Ik stuit in dat opzicht nogal eens op enorm onbegrip, terwijl ik dacht dat ik toch tamelijk objectief te werk was gegaan. En men heeft mij ook niet kunnen betrappen op grote fouten, hoogstens enkele kleine. Ik heb hem in zijn waarde gelaten. Ik weet wel, de homowereld is de mijne niet, maar ik geloof niet dat je homofiel moet zijn om een biografie over een homofiel te schrijven. Sterker: je weet niet wat voor biografie Boudewijn Büch over De Mérode zou hebben geschreven, maar ik heb het idee dat het een slechtere zou zijn dan die van mij.
Als u nu De Mérode zou ontmoeten en hem éen vraag mocht stellen, welke zou dat dan zijn?
Hans Werkman: ‘Beste Willem, wat vind je van mijn boeken over jou?’ En dan bedoel ik het tweede en het derde boek samen. Ik heb tenslotte dingen gepubliceerd, waarvan hij zou kunnen zeggen: ‘Jongen, waarom heb je dat nou gedaan?’ Maar ik denk toch dat hij, gelouterd door de dood, zou antwoorden: ‘Ik laat je toe tot mijn vriendenkring.’ |