| |
| |
| |
Anneke van der Putte (red..)
Zorgvuldig, van harte en doeltreffend
Een gesprek tussen Wam de Moor en de redactie van Parmentier over de biografie in Nederland
Wam de Moor is hoofddocent Algemene Kunstwetenschappen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij is tevens beheerder van het Van-Oudshoornarchief, publiceerde in 1982 een biografie van J. van Oudshoorn en bezorgde een aantal uitgaven van diens werk Sinds de oprichting in 1990 is hij voorzitter van de werkgroep Biografie, een gezelschap van (aanstaande) biografen, die regelmatig bij elkaar komen om te praten over hun werkwijzen en problemen.
| |
Uitgangspunten
Wam de Moor: Een biografie moet iets laten zien van de spanning tussen werk en leven van een auteur. Dat is voor mij het leidende beginsel. Ze moet niet een historisch doel op zichzelf dienen, maar het werk van de betrokken schrijver dichterbij brengen. Diens grootheid wordt bepaald door zijn werk en dat moet je intact laten, al mag je de literaire produkten als levensdata beschouwen. Je mag er pas biografische feiten aan ontlenen, als je kunt aantonen dat die berusten op meer bronnen. Zo schrijft Van Oudshoorn op 27 december 1915 - zijn debuut Willem Mertens' Levensspiegel uit 1914 is met lof ontvangen - aan Frans Coenen: ‘Wat zal de latere generatie er wel van zeggen, als ze merkt dat de beruchte stamboom van Willempje mijn eigen stamboom is en dat ik hoegenaamd niets in dat boek verzonnen heb?’ Daarmee legt hij een getuigenis af - in een bron waarvan hij niet wist dat die later bekend zou worden - over de authenticiteit van zijn hoofdpersoon. Ik ben dan zo vrij die te gebruiken.
| |
Identificatie
De wens een biografie van een auteur te schrijven, of er een te lezen, komt voort uit de behoefte aan antwoord op vragen die de teksten oproepen. Voor mij was dat de ondoorgrondelijkheid van het seksuele leven, die de figuren van Van Oudshoorn zo ongelukkig maakt. Daar ligt ongetwijfeld een persoonlijke verbinding tussen Van Oudshoorn en mijzelf. De problematiek hoe je seksualiteit plaatst, kent iedereen, al zal dat voor de huidige jonge generatie anders zijn dan voor mij. De sfeer waarin seksualiteit gekoppeld is aan schaamte en schuld, ken ik zelf vanuit mijn jeugd, maar is bij Van Oudshoorn in veel heviger mate aanwezig. Hij geeft een heel somber, benauwend beeld en die benauwenis wordt in zijn werk opgeheven door lichtmomenten, door solipsisme van de hoofdpersoon, die zichzelf terugtrekt in de wereld van de illusie.
Je kunt ten aanzien van mijn keuze voor Van Oudshoorn spreken van een gedeeltelijke identificatie. Dat geldt voor veel biografen, denk ik. Ook heeft bij mij een zekere ontroering over zijn werk, over de kwaliteit van zijn proza een rol gespeeld. De scenes die ik me herinner van de eerste keer dat ik zijn boeken las, zijn niet somber, maar juist doortrokken yan, een geluksgevoel dat ik goed herkende. Bij Hans Werkman daarentegen zal in de keuze voor Willem de Mérode de identificatie liggen in hun gedeelde protestants-christelijke achtergrond en het feit dat ze beide uit Uithuizermeeden komen.
Een motief om je met iemand bezig te houden, kan ook bewondering zijn of de
| |
| |
Wam de Moor (foto: Ineke Duursema)
| |
| |
behoefte je tegen een auteur af te zetten. Dat is een kwestie van karakter. De éen zal uitgaan van zijn liefde voor een auteur, voor diens werk, de ander van zijn afkeer. Als Willem Frederik Hermans, bij voorbeeld, over Multatuli schrijft, zal hij dat waarschijnlijk doen vanuit zijn weerstand tegen die man of vanuit herkenning van het rebelse in hem. Je hoeft niet het gevoel te hebben dat je met je onderwerp had willen ruilen, maar een behoorlijke mate van persoonlijke betrokkenheid is absoluut nodig, anders houd je het schrijven van een biografie niet vol. Het is een langdurige en eenzame activiteit.
| |
Objectiviteit en eigen visie
Ik ben een tegenstander van een biografie van louter documenten, al zijn er voorbeelden van biografieën die bijna het karakter van een documentenverzameling hebben, en toch zeer leesbaar zijn. De wonde in 't hert van Christine D'haen is een heel mooi boek, al is het vrijwel een documentenverzameling. Maar zij is wel degelijk bezig geweest met een arrangement: af en toe voegt ze een zinnetje toe - het is niet veel, maar genoeg om een opinie te geven. Op het eerste gezicht had ik liever te maken met het verhaal van Michel van der Plas over Guido Gezelle, maar later veranderde ik van mening. Dat had te maken met de kwaliteit van het schrijven. Het boek van Van der Plas is vlot vertaald, aus einem Guss zou je kunnen zeggen, maar bevat toch iets te veel clichés, het is me te gewoon.
Je hoeft in je boek niet tot een optimale objectiviteit te komen. Die bestaat ook niet, want zelfs bij een droge opsomming van de feiten van iemands leven geef je een onvolledig beeld dat nooit helemaal met de werkelijkheid zal overeenstemmen, omdat er een hele scala aan gedachten, stemmingen, enzovoort ontbreekt.
Ik vind dat er in een biografie een aanzienlijke mate van subjectiviteit mag zitten. Daarom zou ik niet samen met iemand anders een biografie kunnen schrijven. Het kan wel, wanneer je een biografie ziet als een werkstuk, als een verhaal dat er moet zijn omdat iemand nu eenmaal belangrijk is geweest. Maar als je een literaire biografie wilt schrijven, een visie geven, vertellen waar je zelf mee bezig bent, dan moet je alleen werken. Een biografie gaat ook over de biograaf.
Zo vind ik de sterk empathische houding van Hans Werkman in zijn biografie van Willem de Mérode zeer te waarderen, omdat de biografie daardoor een eigen karakter krijgt. Het is waar dat Werkman niet zo diep ingaat op punten waarop hij De Mérode minder waardeert. Waar hij geen voeling heeft met De Mérodes leefwereld, wordt de beschrijving negatiever en maakt hij de jongens met wie De Mérode omging bijna tot abjecte figuren. Hij is ongetwijfeld te goeder trouw, maar het doet geen recht aan die kant van het leven van De Mérode.
Daarnaast is het een keuze van Werkman om een biografie te schrijven zonder dat hij beschikt over een aantal cruciale gegevens, zoals De Mérodes dagboeken en bepaalde brieven, en met weglating van bepaalde details. Die keuze kun je veroordelen, maar ik vind het een grote verdienste van hem dat hij een heldere en duidelijke visie geeft op het leven van De Mérode, en er een consistent geheel van maakt. Daarom is zijn biografie de bekroning met de Henriëtte- de-Beaufortprijs zeker waard.
Een ander voorbeeld is Emily Dickinson, van wie een tiental biografieën is verschenen en als je die naast elkaar legt, zie je wat het eigen point of view van de biograaf kan betekenen. De biografieën van Dickinson die in de jaren '80 door vrouwen zoals Barbara Mossberg, Adri- | |
| |
enne Rich en Cynthia Griffin Wolff zijn geschreven, zijn heel anders dan de eerste, die door een familielid van haar werd gepubliceerd en waarin de voor haar nadelige details gewoon werden verzwegen. Daartussenin verschenen biografieën van haar door mensen die compleet anders naar haar werk keken. Eén ervan is Thomas H. Johnson, die Connecticut Valley, waar Dickinson vandaan kwam, goed kende en van die kennis uitging. Dat is niet zomaar empathie, dat is een deel van jezelf inbrengen en zoiets juich ik toe, want de biografie gaat pas leven wanneer zij geschreven is vanuit een echte visie op de auteur.
| |
Fictie en werkelijkheid
Er bestaat altijd een zekere spanning tussen het louter weergeven van de werkelijkheid en het opperen van veronderstellingen in een biografie. Stel dat in een reeks van brieven er éen ontbreekt en je kunt op grond van andere bronnen vermoeden waarover die zal zijn gegaan, dan mag je wel degelijk je veronderstelling uiten. Als je er maar bij vermeldt dat het om een veronderstelling gaat. Bij Van Oudshoorn heb ik dat éen keer gedaan: met betrekking tot zijn dood. Ik heb mij voorgesteld hoe hij is gestorven en hoe zijn vrouw Marie daarop reageerde. Dat kon ik doen vanuit mijn kennis van haar gedrag: ik heb haar ontmoet - een vrouw met een ‘godallemachtig stem’, zoals Van Oudshoorn haar zelf ooit typeerde - en ik heb geprobeerd dat beeld weer op te roepen om me op die manier haar reactie voor de geest te halen. En eigenlijk heb ik spijt dat ik dat niet veel vaker heb gedaan. Zoiets maakt de biografie boeiender.
Natuurlijk wordt de biografie met het invoeren van dergelijke zaken nog geen roman, al raakt de zij daar, als het goed is, op sommige punten wel aan. Hella Haasse noteert in Heren van de thee: ‘Dit boek is geen fictie, maar wel een roman.’ Nu worden de begrippen fictie en roman vaak op éen hoop gegooid en Haasse wil met deze zin aangeven dat alles wat ze vertelt op historische feiten berust, in tegenstelling tot wat meestal in het voorwerk van een roman wordt vermeld. Ze permitteert zich een heel leven van de hoofdpersoon te schilderen, tot en met de dialogen, en daarmee is Heren van de thee een roman, een vie romancée zo je wilt. Haasse evoceert het decor, het landschap op Java, en ze kruipt in het lijf van de hoofdpersoon. Ik zal zo'n boek nooit voor een biografie aanzien.
| |
Een eigen opinie
De biograaf kent bij het schrijven veel momenten van reflectie, waarin hij zich afvraagt wat hij er zelf van vindt. Het is vergelijkbaar met het recenseren van een boek. De recensent kan tijdens het lezen van mening veranderen en dat gebeurt het vaakst wanneer hij twijfelt. Maar hij is verplicht in zijn kritiek de ene of de andere kant op te gaan, een keuze te maken, anders is de recensie saai en vervelend. Dus hij kiest: ofwel hij vindt het goed, ofwel hij vindt het slecht. Dat betekent dat hij zijn argumentatie gaat aanpassen aan zijn eindoordeel, en dat gebeurt ook bij een biografie.
De feiten uit het leven van de auteur mag je als biograaf geen geweld aandoen; je ordent ze op een bepaalde manier en aan de chronologische volgorde kun je, strikt genomen, niets veranderen. Maar er vormt zich door het werk of doordat je die feiten op een rij ziet, een opinie over het leven dat je beschrijft, en die wil je vergroten, sterker maken. ‘Zo kan hij geweest zijn en zo moet hij van mij geweest zijn’. Je wilt bereiken dat de lezers over deze mens een helder beeld krijgen en dat beeld wordt bepaald door jóuw keuzes. Je
| |
| |
Van Oudshoorn in 1942
| |
| |
articuleert je visie.
In mijn biografie van Van Oudshoorn heb ik een passage opgenomen over een periode van diens leven waarin hij totaal ontredderd was. Het is het beeld van een man die zich geen raad weet, zich kapot verveelt, weg wil uit dat bovenhuis in Den Haag, maar geen kant op kan. Van Oudshoorn was toen als 57-jarige vanwege de crisis ontslagen, was terug uit Berlijn, en zat zonder werk. Hij was een man die zich af en toe in ‘Het Spinnewiel’, een kroegje in de buurt, vol goot. Bezopen kwam hij dan thuis, wist niet meer wat hij deed, en stond dan daar al zijn ellende uit te pissen tegen de muur.
Vroegere biografen zouden zo'n beeld niet hebben opgenomen omdat het ontluisterend is. Ik vind het wezenlijk om Van Oudshoorn te tekenen in de ellende waarin hij op dat moment verkeerde, juist omdat het niet in het beeld van hem past. Hij was een stijf heertje, dat zelfs op het strand van Scheveningen, met zijn neefjes en nichtjes, zijn hoedje nog zou ophouden. Je mag je als biograaf dat contrast niet laten ontgaan. Je verbindt er een interpretatie aan: daarom neem je het op.
Je dient over levenservaring te beschikken als je over een leven wilt schrijven. Iemand van twintig zou, denk ik, geen goede biografie kunnen maken. Op die leeftijd begin je materiaal te verzamelen, maar voordat je daadwerkelijk kunt schrijven, moet je zelf enigszins in het leven gevorderd zijn. Ook vind ik dat de persoon over wie je wilt schrijven dood moet zijn, voordat je aan een biografie begint. Of dat éen, tien of honderd jaar na zijn dood moet zijn, maakt niet uit: elke tijd kan zijn eigen biografie maken van een bepaalde figuur.
Een goede literaire biografie kan lang meegaan, ook al verschijnen er daarna of daarnaast andere biografieën van de zelfde persoon. Er kunnen meer goede biografieën naast elkaar bestaan, net als bij romans. Wel is het zo dat de persoon over wie de biografie gaat via zijn werk enige betekenis moet hebben in de tijd waarin de biograaf leeft. Als niemand vindt dat Vondel ons iets te zeggen heeft, zal niemand over hem schrijven. Maar de werkelijkheid zal altijd gekleurd zijn door de bril van degene die schrijft. De maatschappelijke veranderingen bepalen welke soort biografieën in een bepaalde tijd haalbaar zijn en welke niet, welke kunstenaars een appel doen op de dan levende generatie.
| |
Ethische normen
Een biograaf moet niet bang zijn indiscreet te worden als het op intieme details aankomt. Echte indiscretie bestaat niet als wat je vertelt ertoe doet. Ik respecteer het wanneer biografen uit egards voor de nabestaanden bepaalde informatie achterhouden, maar je mag de feiten geen geweld aandoen en ik vind dat je alle beschikbare gegevens moet gebruiken. Het leven van een mens is tenslotte niet van de partner of de kinderen. Ik kan me dus goed voorstellen dat biografen de nabestaanden aan hun laars lappen. Niet dat ik zelf daar zo hard in zou zijn, maar principieel vind ik dat het wel moet kunnen en ik kan het waarderen wanneer iemand een vileine biografie schrijft.
Tegelijkertijd ontzeg ik de nabestaanden niet het recht het leven van de overledene af te schermen. Mevrouw Achterberg zou Wim Hazeu er waarschijnlijk niet van hebben kunnen betichten dat hij onwaarheden vertelde, maar zij heeft wél gewild dat het materiaal pas na haar dood bekend werd. Evenzo heeft Mieke Vestdijk het volste recht lastig te zijn. De belangen zijn nu eenmaal tegenstrijdig. Daarom zeg ik tegen de biograaf: spring zorgvuldig, van harte en doeltreffend met je materiaal om.
| |
| |
Zolang de juridische verhoudingen zijn zoals ze nu liggen, blijft het voor de biograaf laveren tussen Skylla en Charybdis: je moet diplomaat zijn, want je blijft afhankelijk van de toestemming van de erven. Het hangt van hun incasseringsvermogen af hoeveel ze op dat punt kunnen hebben, maar ik vind dat ze niet kinderachtig moeten zijn. Harry Prick heeft voor de Privé-Domeinreeks al sinds mensenheugenis twee delen over de masturbatiepraktijken, -theorieën en -hulpmiddelen van Lodewijk van Deyssel persklaar, maar de uitgave wordt tegengehouden door de nabestaanden. Die weigerachtigheid van de erven Thijm vind ik beschamend en lachwekkend. Te meer omdat Van Deyssel het zelf allemaal bewaard heeft en, hoewel hij heel oud geworden is en alle kans daartoe had, nooit de behoefte heeft gevoeld het te verbranden, wat je zou doen als je per se niet wilt dat het gepubliceerd wordt. Wanneer dan een achterkleinzoon verkondigt dat hij het onjuist vindt als bekend zou worden dat opa het af en toe met zichzelf deed, dan gaat dat toch wel erg ver. Een biograaf heeft in zo'n geval bijna de plicht het materiaal te gebruiken.
Overigens lijkt het erop dat Harry Prick nu toestemming heeft dit materiaal over Van Deyssel in de biografie op te nemen.
De gebiografeerde kan ook zelf hebben verordonneerd dat bepaalde gegevens niet opgenomen mogen worden. Henriette Roland Holst heeft dat gedaan en ook Marguerite Yourcenar, die haar correspondentie met Grace Frick wegborg. Daar hebben ze natuurlijk alle recht toe, maar het is tamelijk naïef.
Een deal sluiten met de biograaf kan niet. Dat is zoiets als uiterst geheime zaken vertellen aan een journalist en vervolgens zeggen dat hij die niet mag publiceren. Dat gaat direct in tegen het belang van de journalist. Het is een zaak van de journalist/biograaf of hij zich daaraan houdt of niet en welke ethische normen hij hanteert. Werkman gaat als biograaf zeer scrupuleus met deze materie om: hij geeft bepaalde details over het leven van De Mérode niet prijs om de weduwen van de ‘jongetjes’ te beschermen. Maar wanneer een journalist of documentairemaker bepaalde details over iemands leven publiceert, al heeft die ze hem zelf verteld, en de ondervraagde pleegt kort daarop zelfmoord, dan kun je je afvragen of de journalist op ethisch verantwoorde wijze heeft gehandeld.
Ik vind dat je een keuze moet maken. Wanneer bepaalde feiten belastend zijn voor de persoon wiens leven je wilt beschrijven, en je krijgt daarvoor geen toestemming van de nabestaanden, of je hebt er zelf moeite mee ze openbaar te maken uit egards voor bij voorbeeld de weduwe, terwijl dat materiaal essentieel is voor de biografie, dan zou je voor de eer moeten bedanken en niet aan die biografie moeten beginnen.
| |
Voyeurisme
Een andere kant is de perceptie van de biografie. Lezers vinden een biografie pas goed wanneer ze er iets van zichzelf in kunnen herkennen. De biograaf werkt daaraan mee. Wanneer Elsbeth Etty in de biografie van Henriette Roland Holst op zoek wil naar een verband tussen Henriettes kinderloosheid en haar gedreven poëzie, is dat een interessant onderwerp. Er zal ook ongetwijfeld een verband zijn, maar daar werd toentertijd niet of nauwelijks over gepraat en er werd ook anders tegenaan gekeken dan nu. Speculaties of ze al dan niet als maagd gestorven is, zoals apocrieve verhalen luiden, moet je wel in die tijd plaatsen. Maar ook zonder dat aspect biedt de persoon van Henriette Roland Holst stof genoeg: als een heilige van het socialisme, zoals de mensen haar
| |
| |
Bladzyde uit het dagboek van Van Oudshoorn (Jan Koos Feijlbrief, 1876 - 1951) in zijn handschrift
| |
| |
zagen, en zoals ze zich ook zelf opstelde, of voor de ontmaskering van dat beeld.
De Merlyngeneratie ontkende dat mensen een gezonde nieuwsgierigheid hebben naar het leven van anderen. Maar je moet dat voyeurisme niet ontkennen, je moet er juist mee proberen te werken. In de jaren ‘70 is dat inzicht weer teruggekomen, na een tijd die ‘ontmenselijkt’ was in het denken over de maatschappij. Het marxisme had het niet over mensen, maar over groepen en structuren en daarin kon je geen enkele schrijver meer plaatsen, behalve dan zijn denken. En daaruit kwam weer de behoefte om echte persoonlijkheden te zien, mensen van vlees en bloed. Die behoefte was heel spontaan en viel samen met een trend om het eigen leven te beschrijven, waarin auteurs opkwamen als Maarten 't Hart, Jan Siebelink en Jeroen Brouwers. Egotistische teksten, waarin je zelf centraal stond, die deden het ineens. Ze waren er daarvoor wel - Gerard Reve, Jan Wolkers - maar zij waren toch uitzonderingen, ook al door hun thematiek en hun kwaliteit. Momenteel willen lezers in een biografie ook lezen hoe slecht iemand was of hoe gewoon. Ze willen zich kunnen identificeren, zien waarom iemand groot was én dat die grootheid haar zwakte heeft. Daar kunnen ze zich aan optrekken.
In Nederland leeft de calvinistische gedachte dat persoonsverheerlijking, net als roddel, niet past. De Angelsaksische landen daarentegen staan meer onder invloed van de beeldtraditie, de film, waardoor men sterker geneigd is zich te verdiepen in het leven van personen en dat op een evocatieve manier te verbeelden. Daarbij zijn roddels en anekdotes heel gewoon. Een biografie is per slot van rekening een uitvergrote anekdote. In de Angelsaksische traditie is het voyeuristische element veel sterker. Niet voor niets is het genre zo in tel bij Martin Ros: die is gek op roddels. De enige biografie die hier in Nederland serieus wordt genomen en die tegelijk iets van dat roddelachtige heeft, is de biografie van Annie Romein- Verschoor door Angenies Brandenburg.
| |
Traditie
Nederland kent op het gebied van de biografie geen traditie. Zie wat ik hiervóor zei over de Merlyngeneratie van de jaren '60 en '70. Zij moest er niets van hebben. Die weerstand kwam voort uit de angst dat het lezen van een biografie kon leiden tot hineininterpretieren: de lezer zou wel eens het werk van een auteur direct kunnen koppelen aan feiten uit zijn leven.
Misschien heeft het ook te maken met onze visie op hoe literatuur er uit moet zien. Zolang die stichtend moest zijn, werden de biografieën ook stichtend geschreven: als heiligenlevens. Daaraan had men op een gegeven moment geen behoefte meer.
Pas na de periode van het realisme werd het mogelijk biografieën te schrijven waarin plaats is voor de antiheld: die zijn voor ons beter te pruimen. Van Booven, bij voorbeeld, schreef over Louis Couperus vanuit éen gezichtspunt: ‘Couperus is een groot schrijver en ik zal meeprofiteren van zijn roem.’ De hedendaagse biograaf zal veel meer op zoek gaan naar de mens Couperus, iemand die niet uit éen stuk bestaat, maar uit een heleboel kleine stukjes.
Sinds zes, zeven jaar is er hier een groeiende waardering voor het genre. In het buitenland bestaat die traditie langer. Daar zijn ze in staat om in een paar jaar tijd een goede biografie in elkaar te zetten. Bij ons schijnt dat niet te kunnen, nóg niet. Misschien zijn er hier te weinig getalenteerde mensen die zich aan een biografie willen wijden. De meeste mensen die goed kunnen schrijven, zijn columnisten en die hebben
| |
| |
Voorzijde van een correspondentiekaart waarop W.F. Hermans getuigt van zijn bewondering voor Van Oudshoorns werk en belet vraagt 3 april kwam hy. Zie De Moors biografie p. 720 e.v.
| |
| |
genoeg te doen. Die hebben niet de tijd om zich aan een dergelijk werk van lange adem te zetten. Misschien ook worden in het buitenland, in grotere taalgebieden, biografieschrijvers meer gestimuleerd door uitgeverijen.
Een belangrijk nadeel in ons land is het ontbreken van fatsoenlijke tekstkritiek. Dat betekent dat iedereen die zich hier met een biografie bezighoudt ontzettend veel moet verzamelen, ordenen, het Letterkundig Museum uitkammen, dingen in kaart brengen, terwijl er van grote Engelse of Amerikaanse schrijvers al veel materiaal voorhanden is. Iedere nieuwe biograaf daar kan terugvallen op bestaand materiaal, voegt nieuwe dingen toe en brengt zijn eigen visie aan. Daar kunnen biografen ook met elkaar polemiseren, visies tegenover elkaar stellen.
| |
Stimulans
De rol van de Open-Domeinreeks in de herwaardering van biografie blijft klein, omdat de oplagen (maximaal 2000 exemplaren) alleen de direct geïnteresseerden bereiken. De belangstelling bij de Arbeiderspers voor de biografie steunde waarschijnlijk op de interesse voor de Privé- Domeinserie, waarin de autobiografieën zijn ondergebracht. Deze was in 1966 gestart en liep dus al zo'n vijftien jaar. Het getuigt overigens van gezonde uitgeverspolitiek om in de Open-Domeinreeks een paar goede vertalingen van buitenlandse uitgevers op te nemen. De interessante biografie van Mozart door Wolfgang Hildesheimer is heel goed geweest om de hele serie aan te trekken.
Bij de waardering voor de biografie is een enthousiaste uitgever belangrijk: iemand als Martin Ros, die er echts iets van wil maken, die bereid is het zodanig vorm te geven dat de lezer zo'n boek graag wil kopen. Een uitgever, die in staat is te stimuleren.
Een dergelijke stimulans zou ook meer vanuit het universitaire circuit moeten komen. De wetenschappers jammeren er wel over dat er zo weinig biografieën zijn, maar waarom bemoeien ze zich er dan zelf niet méer mee? Mensen als Fontijn en Goedegebuure zijn uitzonderingen. De nog dominerende code is dat je bezig bent met inedita, of met nóg weer eens een uitgave van de gedichten van Bloem of van Leopold. Er is ook te weinig schrijftalent aan de universiteiten en dat heeft te maken met de manier waarop de literatuurwetenschap en de geschiedschrijving zich in de richting van het strikt meetbare hebben ontwikkeld. Ik vrees dat het merendeel van de huidige wetenschappers niet eens een literaire biografie zou kunnen schrijven.
| |
Oordelen en verwachtingen
De laatste jaren is een aantal goede biografieën verschenen. Hélène Nolthenius heeft heel mooi over Franciscus van Assisi geschreven. Wat me absoluut niet is tegengevallen, is de biografie door Angenies Brandenburg van Annie Romein- Verschoor. En de biografie van Presser door Nanda van der Zee wordt beslist te weinig gewaarderd, evenals Wim Hazeus boek over Gerrit Achterberg. Goed leesbaar is het werk van Michel van der Plas over Guido Gezelle. De biografie door Frédéric Bastet van Louis Couperus vind ik heel persoonlijk, maar te weinig exact. Echt slecht is Het gemaskerde leven van Eduard Veterman van Regenhart, en natuurlijk de biografie van Simon Vestdijk door Visser, maar dat is al zo vaak gezegd. Mijn eigen biografie van Van Oudshoorn is wel mooi geschreven, maar te dik geworden. Ik had er vier boeken van moeten maken.
Als ik drie schrijvers zou mogen noemen, van wie ik graag een biografie zou schrijven, dan zou ik Frans Coenen noemen, die onder meer zo'n intrigeren- | |
| |
de briefwisseling had met Mientje, een hoertje uit Rotterdam, en sociale betrokkenheid paarde aan eenzelvigheid. Ik ben nieuwsgierig naar zijn persoon, zijn drijfveren.
Verder zou ik graag een biografie van Anton Koolhaas maken, omdat de receptie van zijn werk intrigerend is. Door sommigen wordt het volledig afgewezen, terwijl anderen er alle waardering voor hebben. In zo'n biografie zou die receptie een grote plaats moeten innemen: de vraag wat zijn werk voor de éen overeind houdt, en waar voor de ander de depreciatie uit voortkomt.
Maar op de eerste plaats zou ik A. Alberts kiezen. Ik zou graag weten hoe die man is, vooral op basis van zijn oudere werk. Het interesseert mij mateloos hoe iemand in elkaar zit die zó kan schrijven en zoveel kan weglaten.
Zo'n fascinatie heeft ongetwijfeld weer met mijzelf te maken. Ik zou in mijn schrijven die beknoptheid wensen. Die kant moet het voor mij op, niet die van de kenner die in nooit eindigende reeksen voetnoten elk detail van zijn object denkt te vangen. Dat kun je toch niet. Daarvoor is elke waarneming, ook interpretatie van geschreven bronnen, té persoonsgebonden. Daarom ook zou ik, precies tien jaar na de voltooiing van mijn Van Oudshoornbiografie - wat ik hiervóor zei - een reeks boeken over hem willen beginnen, die een herschrijving daarvan betekenen: de monografie over het oeuvre, de eigenlijke biografie, een boek over Van Oudshoorn en Coenen, en een over Van Oudshoorn als broodschrijver in de oorlog. Je kunt de droom die je als biograaf hebt misschien pas in tweede instantie realiseren. En na een gevoel van teleurstelling volgt dan de vastberadenheid om het opnieuw en beter te doen.
|
|