[Nummer 2]
Van de redactie
De tijd dat levende schrijvers interessant waren, is voorbij, op de enkele uitzondering na wiens dood door een toekomstige biograaf met gemengde gevoelens wordt verbeid. Ook is de tijd voorbij dat alleen scholieren geïnteresseerd waren in het persoonlijke leven van de man of vrouw achter het genie dat saaie dan wel onbegrijpelijke werken schreef die gelezen moesten worden voor de lijst.
In het onderhuids nog altijd verzuilde Nederland zoeken auteurs nu naarstig naar de meest futiele gegevens die een licht kunnen werpen op de achtergronden van het werk dat zoveel betekende voor hun persoonlijke on twikkeling. Soms lijkt het alsof de keuze en de benadering van het object erop gericht zijn een achtergrond te verschaffen aan de biograaf of de geestelijke richting waaruit deze voortkomt.
De in zuiver literair-wetenschappelijke kringen veel gesmade beeldcultuur van film en televisie was de Nederlandse literatuurwetenschappers hierin al voorgegaan. Waar het voor cineasten al lang niet vies meer was uitgebreid aandacht te besteden aan de leef- en werkomstandigheden van hun favoriete cultuurdragers, beperkten de letterkundig secundair begenadigden zich liever tot structuuranalyses of literair-sociologische beschouwingen aangaande produktievoorwaarden of onder- en bovenbouwtechnische filosofisch-theoretische verhandelingen.
De jaren waarin de huidige levensbeschrijvers gretig de biografieën lazen die in Engels, Duits of Frans lang niet zo triviaal klonken als zij voor het Nederlands vreesden, lijken nu resultaat af te werpen. Persoonlijke, ja zelfs scandaleuze, details lijken plotseling niet meer aan de roddelpers voorbehouden, al dreigt de eerder genoemde verzuiling soms morele roet in het eten van biografen of nabestaanden te gooien. Slechts de hier en daar bijna calvinistisch klinkende tegenwerping dat het toch vooral gaat om het nieuwe licht dat op Het Boek geworpen moet worden, sanctioneert in laatste instantie de aarzelende aanloop waarmee de ethische sprong over de al te persoonlijke details doorgaans een aanvang neemt.
De graagte waarmee de hedendaagse biografen zich beroepen op de traditie die hun buitenlandse voorgangers gevestigd hebben, komt hierdoor soms in een wat ander licht te staan dan zij misschien willen doen voorkomen.
In dit nummer komen biografen aan het woord wier boek nog geschreven moet worden, biografen die hun werk al voltooid hebben, en biografen die volop in functie zijn. Een uitgever beziet vanuit zijn zelfgekozen vaderschap van het genre in Nederland het weeshuis waarover hij zich ontfermd heeft, en de voorzitter van de werkgroep Biografie legt de touwtjes bloot die in zijn al even vaderlijke handen bijeenkomen.
Het is een bont gezelschap dat hier verantwoording aflegt van zijn werkzaamheden die moeten leiden tot een Nederlandse biografiecultuur, en dat in al zijn veelvormigheid een blik werpt op het in ontwikkeling zijnde landschap van de vaderlandse biografie dat wij hier voorzichtig en per definitie onvolledig in kaart trachtten te brengen.
Voor de niet eerder gepubliceerde teksten, tekstfragmenten en illustraties van Lodewijk van Deyssel, Willem de Mérode en J. van Oudshoorn zijn we de respectieve biografen zeer dankbaar.