Parnassus, dat is den Blijen-bergh
(1623)–Anoniem Parnassus, dat is den Blijen-bergh– AuteursrechtvrijOp de wijse: Gesegent zijn mijns liefs bruyn ooghen.O Godt aenhoort mijn bidden clachtigh,
En wilt o Heere zijn ghedachtigh,
Dat ick u mach aenschouwen claer,
En doet de duyster wolcken verdwijnen:
Van eyghen wille die my pijnen,
En my van u scheyden eenpaer.
O Godt dat ick my soo versinden
Dat ick u na behooren minden,
Alle mijn droefheydt liet ick staen.
| |
[pagina 112]
| |
Ick waer verlost van drucx ghequelle,
Verslonden waer doodt, duyvel en helle,
Dan soud’ ick vrolijck spaceren gan.
Maer nu heeft my dat quaedt bevanghen,
Verlost te zijn is mijn verlanghen
O Heere aensiet doch mijn verdriet
Al vinde ick u gheschreven in boecken
Ende gheschildert op alle doecken
Dat en versaedt mijn siele niet.
Daerom bidde ick u t’elcken keere
Verlost mijn arme siel’ o Heere,
Dat ick u mach aenschouwen vry
En wilt mijn vyanden bedwinghen,
Die my niet dan de doodt en bringhen.
Vernieltse Heer soo ben ick bly.
Die oude hoere laet my niet rusten,
Die ick soo langh hebb’ ghedient met lusten,
Dats eyghen wille cloeck in schijn:
Can ick die, o Heer, niet heel begheven,
Soo moet ick derven dat eeuwigh leven,
En altijdt vol onrusten zijn.
O Heer Godt wilt mijns ontfermen,
Ontfanght my in uwen ermen,
En stort in my u liefde reyn:
O schoonste [...] my te baten,
Soo can ick [...] laten
En altijd met u vrolijck zijn.
A.I. |
|