Parnassus, dat is den Blijen-bergh
(1623)–Anoniem Parnassus, dat is den Blijen-bergh– AuteursrechtvrijOp de wijse: Mijn ooghskens weenen, mijn hert moet suchten.Devote herten wilt vreughden rapen,
Aensiet Godts schepsel in ’t aertsche pleyn,
Hoe schoon en konstich dat is gheschapen,
Denckt hoe schoon moet dan den Schepper zijn.
Aensiet de cruyden seer groen uyt-spruyten,
Die daer ghenenesen sieckten en pijn,
Aensiet haer schoonheydt en haer virtuyten,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Aensiet de Lelien vol soete reucken,
Tymist, Lavender, Roosemarijn,
Aensiet de Rooskens seer wijt ontloken,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Siet all’ de Bloemkens met goedt verstande,
Vol soete reucken en medicijn:
Siet haer coleuren menichderhande,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
| |
[pagina 14]
| |
Aensiet de Boomen met all’ haer vruchten,
En de wijngaerden met haeren Wijn,
Aensiet de Vogelkens hooch inder Luchten,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Siet de ghesteenten van grooter weerden,
Die claerder blincken dan kristalijn,
Siet alle schoonheyt op deser eerden,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Aensiet de menschen schoon van lichame,
Fray van fatsoene en leden fijn,
Suyver van aensicht ooghen bequame,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Aensiet de Son en Maen ten toone
Aensiet de Sterren van claren schijn,
Siet hoe sy blincken aen s’Hemels troone,
Denckt hoe schoon moet haren Schepper zijn.
Siet ghy de Werelt hier vol coragie,
Wiltse versmaden ghelijck fenijn,
Siet ghy haer schoonheyt en haer ciragie,
Denckt hoe schoon salt inden Hemel zijn.
Hoort ghy hier constich op Orgelen spelen,
Op instrumenten musicael divijn,
Hoort ghy oock singhen met soete kelen,
Denckt hoe soet salt inden hemel zijn.
Hoort alle vreught diemen mach bedrijven,
Sy can maer dueren een cort termijn:
Denckt op de vreught die eewich sal blijven,
Voor haer die inden hemel zijn.
Laet ons de werelt gheheel versaecken,
Met al haer boosheyt nae Godts doctrijn,
Soo sullen wy inden hemel smaken,
Hoe soet en schoon dattet daer sal zijn.
Loff zy den Schepper der creaturen,
Die alle dinghen gheschapen heeft,
Glorie zy hem tot allen uren,
Diet onderhout en zijn voetsel gheeft.
N.I. |
|