De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Twee beren in een groen knollenland
| |
[pagina 157]
| |
van een vriend van de schrijver die bang is voor de natuur. Het vreedzame landleven heeft van hem een wrak gemaakt. Hij slaapt slecht, eten krijgt hij nauwelijks door zijn keel omdat hij niet naar buiten durft. Er is geen boom die hij vertrouwt. Op een dag raapt hij alle moed bijeen en waagt een wandelingetje. Onderweg passeert hij een groen, groen, groen, groen, knollen, knollenland. En wat ziet hij?
‘Geen idee,’ zei ik.
‘Daar zaten twee haasjes,’ zei mijn vriend. ‘Echt
een aardig gezicht, hoor. Ze zaten daar heel par-
mant tussen al die knollen. Maar weet je wat nou
het aardigste was?’
‘Geen idee,’ zei ik weer.
‘De een die blies de fluite fluite fluit en d'ander
sloeg de trommel,’ verklaarde mijn vriend triom-
fantelijk.
‘Wat blies de een?’ vroeg ik verbaasd.
‘De fluite fluite fluit,’ herhaalde mijn vriend. ‘Ik
weet nog dat ik dacht: nou zie ik voor het eerst iets
waarmee ik vrede kan hebben, iets dat me geen
opgejaagd gevoel bezorgt. Terwijl ik dat zo loop
te denken - je moet nooit denken, dat heb ik nu
wel door - hoor ik geritsel en uit het bos komt
opeens een vent met een geweer.’
‘Een jager?’ vroeg ik.
‘Een jager, jagerman,’ stotterde mijn vriend,
plotseling weer hevig aangegrepen door de herin-
nering aan de gebeurtenis. ‘En hij heeft er een ge-
schoten. Zo'n haasje, dat geen vlieg kwaad deed,
dat gewoon een beetje zat te musiceren tussen de
groene, groene knollen knollen.’
‘Wat afschuwelijk,’ zei ik.
‘Het afschuwelijkste is, dat het allemaal zo vlug
ging, dat ik niet weet welke hij heeft geschoten,’
vervolgde mijn vriend met haperende stem. ‘Die
met de fluite fluite fluit of d'ander met de trom-
mel. Het laat me niet met rust. Maar hoe kan ik
er ooit nog achter komen?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘En de ander? Hoe liep
het met de ander af?’
‘Nou, dat heeft, naar men denken denken kan,
den ander zeer verdroten,’ zei mijn vriend, terwijl
hij iets wegslikte.
Is hier sprake van toeval, wederzijdse beïnvloeding of misschien wel ideeënroof? Eén ding is duidelijk: Carmiggelt en Kan gingen er met de poet vandoor. Maar was dat terecht? Carmiggelts Kronkel is uit 1960. Voorin Het paard van ome Loeks vermeldt de uitgever wel de periodieken waarin de stukjes van Campert waren verschenen, maar niet wanneer. Na enig speurwerk komt boven water dat ‘Het verschrikkelijke buitenleven’ afkomstig is uit Vrij Nederland van 21 juli 1956. Als toenmalig medewerker van Vrij Nederland zal Carmiggelt het stukje ongetwijfeld hebben gelezen. Maar vier jaar wachten om dezelfde toon aan te slaan? Hoe dan ook: wat Kan kan kan Campert ook. | |
Het grotemeisjesboek of het hemelse broodje
| |
[pagina 158]
| |
Dossier Het grotemeisjesboek of het hemelse broodje (collectie Demian, Antwerpen).
delijke voorstellen en twee kladjes zijn de bescheiden overblijfselen van een project dat nooit werd uitgewerkt. Begin 1994 schreef wetenschapsfilosoof en hoogleraar psychologie Jaap van Heerden een column voor NRC Handelsblad over proza waarmee je meisjes vangt. Prominente schrijvers in deze bespiegeling zijn Remco Campert en Rudy Kousbroek. Campert zou volgens Van Heerden mogelijk het échte proza schrijven waarmee je meisjes vangt, ook al zou hij zich gedragen alsof hij zich daarvan niet bewust is. Kousbroek wordt ingeschat als een egoïstische meisjesvanger. Na het lezen van Van Heerdens stuk schreef Campert Kousbroek een bevlogen brief (27 januari 1994), waarin hij een groots meisjesplan ontvouwt: Beste Rudy, deze brief belooft geld, veel geld, en ook plezier, veel plezier - profit and pleasure en gelach in het donker. Ik kwam op het idee door het stukje van Jaap van Heerden waarin we zo mooi en terecht bij elkaar worden gevoegd als schrijvers van wie het schrijven bij uitstek meisjes zou kunnen bekoren. Jij zou ze bij je houden en ik zou me nergens van bewust zijn. Ik weet niet wat beter is, maar dat doet er niet toe, want namelijk het volgende: Binnenkort verschijnt het grotemeisjesboek of het hemelse broodje samenge- | |
[pagina 159]
| |
steld door rudy kousbroek en remco campert (rijkelijk geïllustreerd) Uitgeverij De Bezige Bij - Deze kans mogen we niet missen, doctor honoris! Als ik morgen naar de Bij loop hebben we een contract, maar daar gaat het niet om. Eerst moet jij het willen. Ik kan me niemand anders voorstellen dan jij om zo'n boek mee te makenGa naar voetnoot*, sterker nog, zonder jou zou ik het niet willen maken. Dan kan ik het alleen nog als ‘projekt’ verkopen en dat wil ik ook niet. Rudy, echt, dit moeten we doen! Tienduizenden meisjes en jongens, vaders en moeders, opa's en oma's smeken erom. Daarvan vooral de meisjes, de vaders en de opa's. Ik vind deze brief zo belangrijk dat ik er een doorslag van heb gemaakt op Pelikan-carbonpapier. Antwoord me! (Snel, want ik wil de titel vastleggen). Een geschreven reactie van Kousbroek is niet in het dossier opgenomen, maar uit de tweede brief van Campert (3 februari 1994) valt op te maken dat er samen verdere plannen worden gemaakt. Beste Rudy, even een paar berichten van
het grotemeisjesfront. Ik heb gisteren
aan Albert (directeur Bezige Bij) ge-
vraagd of hij de titel wilde laten vastleg-
gen. Ik moest hem natuurlijk toch wel
een beetje inlichten waar het over ging.
Hij was direct enthousiast en als we wil-
len kunnen we meteen een contract
krijgen. Die boot heb ik afgehouden,
omdat het me wat vroeg lijkt. Laten we
maar even wachten tot we het gros bij
elkaar hebben, zei ik. Ik weet niet hoe
het met jou is, maar ik vind het in dit
stadium prettiger om even zonder dead-
line te werken.
Als uitgeefdatum sprak Albert over
voorjaar 1995, maar daar heb ik me niet
aan verbonden. Illustraties zag hij, ge-
loof ik, niet zo erg zitten; zijn gedachte
gaat meer uit naar een leesboek. Ook dat
heb ik opengelaten, zeggende: wacht nu
eerst maar af tot je het geheel bij elkaar
ziet. Misschien, denk ik nu, volstaat een
doeltreffende afbeelding op het omslag.
We zullen toch al als oude vieze mannen
te boek komen te staan, illustraties dra-
gen daar natuurlijk aan bij. Nu ja, we
zien wel. Trouwens, we zijn oude vieze
mannen.
De ondertitel Het hemelse broodje is een verwijzing naar een fragment uit Troubles, een roman van James Farrell, waarin een van de mannelijke personages het bed deelt met twee meisjes, een toestand beschreven als ‘heavenly sandwich’. Deze passage staat bovenaan de door Kousbroek opgestelde lijst met voorstellen betreffende de inhoud van het Grotemeisjesboek. Een lange rij meisjes uit de wereldliteratuur, van Lolita tot Joop ter Heul, zou hebben gefigureerd in deze zinnenprikkelende bloemlezing, waarin schrijvers als Kawabata, Nabokov, Joyce, maar ook Campert en Kousbroek zelf, met hun ‘meisjeswerk’ zouden zijn vertegenwoordigd. Het boek kwam er dus niet. Gestrand in overige werkzaamheden? Aan motivatie kan het alleszins niet hebben ontbroken. Campert en Kousbroek zijn de meisjes, hoe onbereikbaar ook, altijd trouw gebleven. |
|