De Parelduiker. Jaargang 20
(2015)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Dina Aristodemo
| |
Sestri LevanteIn de jaren dertig van de vorige eeuw was Sestri Levante een ongerept vissersdorp, met een strand vol kleurige bootjes, zeilen en netten, een sfeer die Italiaanse en buitenlandse toeristen op zoek naar authentieke oorden aantrok. In de zomermaanden was Sestri een ontmoetingsplaats voor intellectuelen en kunstenaars, dichters als Camillo Sbarbaro, Adriano Grande, Angelo Barile, Umberto Fracchia en andere Ligurische jonge schrijvers rond het literaire tijdschrift Circoli, maar ook nationale beroemdheden als de dichters Mario Luzi, Carlo Betocchi of de beeldhouwer Francesco Messina.Ga naar eindnoot2 De Van Schendels bewoonden een appartement aan | |
[pagina 40]
| |
de boulevard langs de zee, de Viale delle Palme, in het ‘witte huis’, zoals men het noemde, dat door de dorpsbewoners al spoedig werd geïdentificeerd met de indrukwekkende gestalte van de Nederlandse schrijver, wiens aanwezigheid in Sestri zelfs in reisgidsen werd vermeld. Van Schendels vrienden kwamen uit Nederland om hem te bezoeken en het mooie witte huis werd een vast trefpunt voor de zomer. Jan Greshoff, een van de gasten die er geregeld en langdurig verbleven, heeft in een artikel getiteld ‘Arthur van Schendels dubbelleven’ een portret geschetst dat typerend is voor de geheimzinnige sfeer die zijn vriend rond zich wenste te scheppen. Naast ‘de dag-Van Schendel’ die deelnam aan het gezamenlijke leven met familie en vrienden, thuis en op het strand, en aan gesprekken en uitstapjes, was er ‘de nacht-Van Schendel’ voor wie, na negen uur, ‘geen macht ter wereld, geen geestig gezelschap, geen boeiend schouwspel, geen bede der vriendschap’ in staat was ‘hem te weerhouden van zich in de stilte en eenzaamheid terug te trekken. Dan begon het tweede leven, het leven met de muze’.Ga naar eindnoot3 In zijn kamer in het neogotische torentje dat in verbinding stond met het witte huis trok Van Schendel zich terug om zich aan het schrijven te wijden. En toen hij niet genoeg meer had aan de nacht ging hij overdag op het strand werken, op zijn lage ligstoel, niet ver en tegelijk afgezonderd van de geanimeerde gesprekken van vrienden en familie. Niemand echter - memoreert Greshoff - ‘wist waar hij mee bezig was’ of durfde hem daarover aan te spreken als hij zich afzonderde in zijn fictionele universum.Ga naar eindnoot4 In dit universum ontbreken niet alleen autobiografische elementen maar zelfs verwijzingen naar de concrete werkelijkheid waarin de schrijver zich in die jaren bevond. Zoals trouwens Italië ook nauwelijks herkenbaar is in zijn ‘Italiaanse’ werken, geschreven vóór zijn definitieve vestiging in Italië, de romans Een zwerver verliefd (1904), Een zwerver verdwaald (1907), de novellen zoals Blidmonde en Angiolino en de lente, en het renaissance-drama Pandorra. Plaatsen, landschappen, personages en gebeurtenissen - historische of eigentijdse - worden steeds in een visionaire en tijdloze sfeer gepresenteerd. Hierin kwam geen verandering door de betere kennis van het land en zijn geschiedenis, de dagelijkse contacten met de mensen of bezoeken aan andere Italiaanse steden. De neiging naar het onbestemde blijft zelfs in de bijdragen voor kranten, later, in 1925, gebundeld onder de expliciete titel Verdichtsel van zomerdagen. Stukken als Middellandsche Zee, Krekels (waar het toch gaat over het Florentijnse ‘Feest van de krekel’ op Hemelvaartsdag), Nachten, onttrekken zich aan elke specifieke tijds- en plaatsbepaling. De enige prozatekst waar een werkelijke, persoonlijke ervaring wordt weerspiegeld, is misschien September aan de Italiaansche zee: weliswaar een lyrische beschrijving maar een die verwijst naar een reële, intense waarneming op een precies tijdstip van het de schrijver vertrouwde Ligurische landschap: | |
[pagina 41]
| |
Het witte huis, la casa bianca, in Sestri Levante, rechts (alle illustraties in dit artikel zijn afkomstig uit het Familie-archief Van Schendel, tenzij anders vermeld).
De Ligurische zee vertoont zich vooral deze maand fijner gekleurd. Het klaterend blauw-en-goud paste voor Augustus, maar als zij nu nog blauw neemt is het een schijntje flets turkoois voor den middag, later hier en daar een veegje ervan onder de kust, die er in de rimpeling gespiegeld ligt, maar lang voor den schemer maakt zij daar lila van met veel zilver, mat onder de rots blinkend aan den einder.Ga naar eindnoot5 Hoe contrasteert zelfs hiermee de manier waarop zijn vriend Greshoff heeft geprobeerd de bekoring van het vissersstadje vast te leggen in Sestri Levante, een tot in de details realistische momentopname vanuit het witte huis (‘zien wij’) van een vredige zomermiddag: De visschers die hun macedonia rooken
Op 't lage muurtje langs de palmallée
Turen gedachtenloos uit naar de zee
En praten over hoe hun vrouwen koken.
Aan dit intiem tafreel heeft niets ontbroken:
Tot onze vreugde en stichting zien wij twee
Verliefde paartjes voor het dorpscafé
In droom en schaduw zalig weggedoken.
De kerk, de prefectuur en een hotel
Staan strak en onwaarschijnlijk rond een plein
Dat, trots der burgers, prijkt met een fontein...
| |
[pagina 42]
| |
Annie, Arthur en Corinna in Sestri Levante, begin jaren dertig.
Alles is zonder nut, tijdlijk en klein
En dus precies gelijk het hoort te zijn
In 's werelds semi-permanent bestel.Ga naar eindnoot6
| |
Corinna - Ilaria: de verbroken idylleDe kinderen van Arthur en Annie, Corinna en Arthur jr., namen deel aan de evenementen en ontmoetingen waardoor de zomer in Sestri verlevendigd werd. Nadat ze hun middelbare school op het Michelangiolo-gymnasium in Florence hadden voltooid, gingen ze in Parijs aan de Sorbonne studeren (en bij Parijs woonden ook hun ouders een paar jaar). Arthur (1910-1979) ging, na zijn studie kunstgeschiedenis naar Nederland terug. Hij zou een voorname rol in de nationale en internationale museumwereld spelen. Van 1959 tot 1975 bekleedde hij de functie van directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam. De één jaar oudere Corinna (1909-1985), voor familie en vrienden Kennie, had een uitgesproken belangstelling voor taal en literatuur en studeerde Italiaans. In de zomermaanden bleven de Van Schendels echter het witte huis in Sestri trouw. Ze hadden contact met verschillende Italiaanse intellectuelen. Onder hen was Giacomo Prampolini, een buitengewone polyglot die zich niet alleen de Europese talen had eigen gemaakt, maar ook het Arabisch en een aantal oosterse talen. Prampolini, ‘Kobus’ voor de | |
[pagina 43]
| |
Van Schendel werkend op het strand van Sestri Levante, begin jaren dertig.
Nederlandse vrienden, had in 1933 al verscheidene romans van Arthur in het Italiaans vertaald en een verdienstelijke Italiaanse bloemlezing van eigentijdse Nederlandse schrijvers samengesteld.Ga naar eindnoot7 De Van Schendels hadden ook contact met een jonge plaatselijke dichter, Giovanni Descalzo (1902-1951), die bijzonder actief was in het culturele leven van Sestri.Ga naar eindnoot8 Hij had, ondanks zijn aanvankelijke werk op zee gevolgd door verschillende baantjes, de eerste stappen gezet op het pad van literatuur en journalistiek. Geheel autodidact, had hij in 1929 een lang gedicht gepubliceerd, Uligine, dat hem een zekere bekendheid had bezorgd. Uit zijn onlangs gepubliceerd dagboek weten we dat Van Schendel hem had aangemoedigd en zijn werk had geïntroduceerd bij de toen beroemde schrijfster Sibilla Aleramo, bij de directeur van het toonaangevende tijdschrift Solaria, en bij de dichter Eugenio Montale, met wie hij ook een ontmoeting had geregeld in Florence.Ga naar eindnoot9 Descalzo van zijn kant had in een Italiaans literair tijdschrift een artikel over Van Schendel geschreven.Ga naar eindnoot10 Bovendien was hij begonnen met het publiceren van door zijn ervaring op zee geïnspireerde verhalen. Hij volgde met grote belangstelling Van Schendel die in 1930 Het fregatschip Johanna Maria had gepubliceerd. De Italiaanse vertaling van Prampolini verscheen in 1933 in dezelfde reeks waarin ook in datzelfde jaar Descalzo's verhalenbundel, Sotto coperta, werd opgenomen.Ga naar eindnoot11 Descalzo zag met ongeduld uit naar de komst van de familie Van Schendel: ‘Ik zou die noordelijke dromer zo graag weer ontmoeten,’ schrijft hij op 4 maart 1932 in zijn dagboek, en even later op 31 mei: ‘Corinna heeft me laten weten dat ze de hele zomer in Sestri zullen doorbrengen en de gedachte dat ik Van Schendel terug zal zien en van zijn vriendschap zal kunnen genieten vervult me met grote vreugde.’ Als de Van Schendels aangekomen zijn noteert hij op 4 juli: ‘De nabijheid van deze familie, waaraan ik zoveel dank verschuldigd ben voor de aan- | |
[pagina 44]
| |
dacht die ze me bij verschillende gelegenheden heeft geschonken, stemt me rustig en ontspannen.’ Vanaf dit moment raakt de geschiedenis van de jonge dichter vervlochten met die van de familie Van Schendel. Corinna en Arthur jr. vonden in Gioanìn (zoals Giovanni Descalzo door zijn vrienden werd genoemd) een deskundige gids voor hun excursies in de heuvels, waarbij zij de schoonheid van het Ligurische landschap en de adembenemende uitzichten van de Riviera ontdekten. Hij wist ze ook in te wijden in de gebruiken en tradities van Sestri. Sedert 1929 had Corinna een briefwisseling met hem onderhouden, waarin ze over haar studie vertelde en hem regelmatig adviezen vroeg over de laatste ontwikkelingen in de Italiaanse literatuur.Ga naar eindnoot12 's Zomers in Sestri haalde de noordelijke, levendige jonge vrouw, de nogal onbeholpen Gioanìn binnen haar vriendenkring. Haar aandacht deed bij hem langzamerhand de hoop groeien dat haar vriendelijkheid de voorbode kon zijn van diepere gevoelens: we hebben gerend als kinderen en onbezorgd gelachen, misschien gelukkig [...] Corinna heeft gelachen op een manier die ik van haar niet kende, als ik minder behoedzaam zou zijn, zou ik verliefd op haar kunnen worden. (14 juli 1932) Een maand later (20 augustus) vertrouwt hij zijn dagboek toe dat Corinna de enige vrouw is die hem zou kunnen ‘redden’, de enige vrouw met de gelukkige eigenschappen voor zijn temperament. Deze gevoelens zouden nooit tot iets concreets geleid hebben en zouden misschien ook niet door Corinna beantwoord zijn, als zij niet een onaangename, traumatische liefdeservaring had gehad, toen ze in de wintermaanden in Nederland was en een baan had gevonden als gezelschapsdame van de zieke vrouw van een vriend van haar vader. In het isolement waarin ze terecht was gekomen - ze durfde met niemand over haar ervaring te praten - was de Italiaanse vriend de enige die ze in vertrouwen nam en die haar steun en troost wist te bieden. Van de intense amoureuze verhouding die zich een jaar later, in de zomer van 1933, tussen de twee ontwikkelde, getuigen de lange, hartstochtelijke brieven die Corinna bijna dagelijks van 11 oktober 1933 tot 25 april 1934 vanuit Amsterdam aan Gioanìn stuurde. Daar was ze heen gegaan om werk als docent Italiaans te zoeken. Corinna roept vaak hun geluk van de afgelopen tijd in herinnering: ze vindt zichzelf veranderd, dankzij haar geliefde heeft ze haar gevoel van uitzichtloosheid overwonnen, ze is er zelfs aan toegekomen het Onze Vader te bidden (Corinna had geen godsdienstige opvoeding gehad, Descalzo had haar het gebed geleerd). Maar zij beseft ook dat het standsverschil tussen hen beiden een belemmering kan zijn: zij, de beschaafde en universitair gevormde dochter van de beroemde schrijver, hij de autodidact, de dichter uit een eenvoudig milieu. Corinna vreesde vooral de reactie van haar vader, voor wie de verhouding (die de meeste mensen, haar moeder in- | |
[pagina 45]
| |
Corinna en Giovanni Descalzo op het strand van Sestri, zomer 1931.
begrepen, doorhadden) verborgen werd gehouden. In haar brieven moedigt ze hem aan om zich verder cultureel te ontwikkelen en door te gaan met schrijven, ze beschrijft haar niet gemakkelijke leven in Amsterdam en haar zoektocht om leerlingen te vinden in verschillende steden. Ze tracht op allerlei manieren de afstand tussen hen te reduceren. Het standsverschil was echter al in Sestri bij verscheidene gelegenheden voor de bedeesde Italiaan aanleiding geweest zich beledigd te voelen en soms hadden juist de vlotte, ongedwongen en openhartige omgangsmanieren van de Nederlandse zijn minderwaardigheidsgevoel versterkt. Deze idylle was geen happy end beschoren. Corinna heeft geen enkele brief van Gioanìn bewaard, maar het verloop van deze onmogelijke liefde is door Descalzo zelf verteld in een overduidelijk autobiografische roman, Tutti i giorni (Alle dagen), geschreven tussen 1933 en 1935, maar pas gepubliceerd in 1950, een jaar vóór zijn dood.Ga naar eindnoot13 In deze roman is door de auteur geen enkele moeite gedaan om de personages te verhullen, ze zijn onmiddellijk herkenbaar door hun uiterlijk, door hun status en hoedanigheden, slechts de namen zijn veranderd: Giovanni Descalzo, van wie het leven wordt verteld, wordt de protagonist Giacomo Marini, Van Schendel is de buitenlandse schrijver G. Nyman, die de beginnende dichter aanmoedigt. Corinna wordt Ilaria, een vriendelijke jonge vrouw, met haar ‘honingblonde haren verdeeld als een spitsboog op haar voorhoofd’ (p. 31), die vanaf haar eerste verschijning een diepe indruk op Giacomo maakt. Maar als ze later op elkaar verliefd wor- | |
[pagina 46]
| |
den - iets dat Giacomo slechts had durven dromen - leeft Ilaria voortdurend in de angst dat hun liefde bekend zal worden. Van het begin af aan maakt zij Giacomo duidelijk: ‘Ik beef bij de gedachte dat mijn vader de oorsprong zou aanvoelen van onze meer vertrouwelijke omgang. Je kent zijn opgekropte woede niet, hij zou jou zoveel pijn kunnen doen en ik zou geen troost kunnen vinden’ (p. 290). En Giacomo zelf merkt de ‘vaderlijke jaloezie, de schuwe noordelijke, aristocratische, gesloten jaloezie van de oude schrijver’ die geen enkel begrip toonde voor andermans gevoelens: er waren ‘scheidsmuren van totale afstandelijkheid die nooit geslecht zouden kunnen worden’ (p. 299). Dat het hier gaat om de weergave van echte gebeurtenissen, wordt bewezen door het feit dat in de roman hele passages van Corinna's brieven bijna letterlijk zijn opgenomen. Zelfs de epiloog zoals die voorkomt in de roman vindt een bevestiging in het allerlaatste briefje van Corinna die na de breuk haar gedrag probeert te rechtvaardigen. Als Ilaria Giacomo meedeelt dat ze heeft gesolliciteerd naar een betrekking als leraar Italiaans voor drie jaar in Kaapstad, vermoedt hij dat ze dat misschien niet zozeer gedaan heeft voor het werk als wel om afstand van hem te nemen. In een opwelling schrijft hij haar trots dat het beter is om voorgoed uit elkaar te gaan. Maar als Ilaria hem na een tijdje advies vraagt voor haar eerste lezing, kan Giacomo, die intussen een prijs heeft gewonnen voor zijn verhalenbundel, de verleiding niet weerstaan om haar van dienst te zijn en zijn vreugde over deze erkenning met haar te delen.Ga naar eindnoot14 Hij vertrekt onmiddellijk, ‘onnadenkend en onbezonnen’ en arriveert zonder waarschuwing in Amsterdam. Hij belt bij haar aan, maar geen verbazing, geen verwondering, geen vreugde viel hem ten deel, maar alleen verbijstering en bijna angst. - Het is waanzin. Laat je maar niet zien, mijn God. Je bloemen, je brieven hebben al genoeg gesproken: mijn vader is ook hier en hij zal je deze nieuwe onverstandige daad nooit meer vergeven... (p. 322-333) Ze weigert hem binnen te laten, ze vreest dat haar ouders - die dagen ook in Amsterdam vanwege een operatie van haar moeder - Giacomo's aanwezigheid zullen ontdekken. Hij moet daarom in een hotelkamertje een signaal van haar krijgen voor een onderhoud, en als ze later samen in de regen wandelen in de joodse wijk, voelt hij aan dat ze weliswaar probeert vriendelijk te zijn tegen hem, maar dat ze in haar hart besloten heeft hem af te stoten. Hij beseft dat hij in haar ogen, nu zij zich in haar eigen omgeving bevindt, een ‘vreemdeling’ is die zich nooit aan die omgeving zal kunnen aanpassen of daar aanvaard zou kunnen worden. Ilaria eist inderdaad dat Giacomo ‘onmiddellijk en voorgoed’ weggaat: ‘met woorden die zo definitief waren nam ze afscheid en liet hem verloren in zijn wereld van wanhoop’ (p. 325). Wat opvalt is dat Giacomo, zijn wanhoop ten spijt, zich bij de ‘straf’ blijkt neer te leggen. In de zomer is de familie weer in Sestri, maar Giacomo hoort niet meer bij | |
[pagina 47]
| |
De bijdrage van Descalzo aan het Poesiealbum van Corinna: het gedicht ‘Notte’ (Nacht), gedateerd 5 juli 1932.
hun vriendenkring. De vader, de schrijver die eerder zo gesteld was op de jonge dichter, negeert hem nadrukkelijk. Als ze elkaar ontmoeten, hoopt Giacomo op een uitnodigend gebaar, maar de ‘harde en ijzige’ ogen van de noorderling wezen hem af. Inderdaad, hij liep door, zonder hem te willen herkennen of te groeten. Een vijand. En voorgoed, zoals een jaloerse en trotse vader het kan zijn tegen iemand die, misbruik makend van het gegeven vertrouwen, hem iets durft te ontnemen, iets dat hij nooit aangeboden of afgestaan zou hebben (p. 327). Ook Ilaria doet alsof hun geschiedenis nooit bestaan heeft: ‘ze herkende hem niet, ze stond niet eens stil voor een vriendengroet’ (p. 238). Het zal een andere Nederlander zijn, in de roman anoniem, maar in de werkelijkheid de schilder David Bueno de Mesquita, die de wanhopige en vernederde protagonist, de diepste reden van die afwijzing onthult.Ga naar eindnoot15 Giacomo had zijn blik te veel omhoog durven richten in de illusie dat hij de onoverwinnelijke barrières uit de weg zou kunnen ruimen die in de Nederlandse maatschappij golden: In ons land zijn er drie wél onderscheiden typen scholen, te beginnen met de lagere school: voor het volk, voor de burgerij, voor de aristocratie. Niemand overschrijdt de ontastbare grenzen tussen de kasten, behalve met geld. Je behoort tot het volk, je weet niet wat rijkdom is en je hebt met de argeloosheid die je eigen is geprobeerd de grenzen te overschrijden. Jij hebt dat alleen kunnen doen | |
[pagina 48]
| |
omdat dat alles je onbekend is en je het zelfs niet kunt begrijpen. Hun vertrouwelijkheid, hun vriendschap was geen neerbuigendheid. Die was eerlijk en loyaal, maar alleen zolang jij je bewust bleef van je stand en de grenzen respecteerde. (p. 329) In zijn uitleg veronachtzaamde de Nederlandse vriend een aspect van Corinna-Ilaria's gedrag: haar gehechtheid aan haar familie, aan haar ziekelijke moeder en haar gevreesde en tegelijk aanbeden vader. Uit Descalzo's (echte) dagboek blijkt dat hij dit door had: na haar afwijzing bezocht hij voor hij aan boord zou gaan in Rotterdam een tentoonstelling die geheel was gewijd aan de boeken van Van Schendel.Ga naar eindnoot16 Daar kwam hij toevallig ook Greshoff tegen die niets wist van de geschiedenis die zich had afgespeeld en die hem vertelde dat de tentoonstelling een initiatief van de familie was eerder dan van het lezerspubliek en de critici. Voor Descalzo een bevestiging van wat hij al dacht. In zijn dagboek richt hij zich dan tot de voor hem inmiddels verloren Corinna: ‘Kleine, lieve heldin, je waakt over deze even nukkige als grote vader van jou!’Ga naar eindnoot17 De gebeurtenissen van het voorjaar 1934 betekenden de definitieve verkoeling van de contacten van de Van Schendels met Descalzo. De laatste vertrouwde de geschiedenis met Corinna toe aan de roman Tutti i giorni, zonder deze echter te publiceren. Enkele jaren later publiceerde hij wel een andere roman, Esclusi (Buitengeslotenen), waar zijn altijd aanwezige gevoel van uitgesloten en verstoten te zijn, dat door zijn ervaringen met de Van Schendels versterkt was, nog scherper tot uiting komt.Ga naar eindnoot18 Na het overlijden van Arthur in 1946 schreef Descalzo niettemin twee goed gedocumenteerde en bewonderende artikelenGa naar eindnoot19 over de Nederlandse schrijver, maar in 1950 liet hij zijn vijftien jaar eerder geschreven Tutti i giorni alsnog verschijnen. Intussen was hij getrouwd en had een dochtertje dat hij Ilaria had genoemd... Corinna was definitief terug in Nederland. Ze zou nooit trouwen, en zou altijd waken over de literaire erfenis van haar vader, met initiatieven en publicaties. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog was ze begonnen met het in het Italiaans vertalen van Huizinga's Homo ludens.Ga naar eindnoot20 Aan Menno ter Braak had ze in 1935 lessen Italiaans gegeven toen hij bezig was met het tegen het totalitarisme gerichte essay Van oude en nieuwe christenen en daarom directe kennis van de geschriften van Mussolini wilde hebben. Ter Braak was dat jaar ook te gast geweest bij de Van Schendels in Sestri. In 1943 begon Corinna met de vertaling in het Italiaans van Ter Braaks essay die verscheen in november 1945.Ga naar eindnoot21 Haar besluit om het essay te vertalen kwam zeker voort uit haar waardering voor de figuur van Ter Braak, maar hoogstwaarschijnlijk ook uit haar eigen verschrikkelijke ervaringen in de oorlogsjaren. Die ervaringen hebben een literaire neerslag gekregen in een andere Italiaanse roman. | |
[pagina 49]
| |
Ter Braak en Corinna in Sestri, augustus 1935.
| |
Corinna - Zelia: de tijd van de haatTijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg de verhouding tussen de Van Schendels en Sestri een heel andere dimensie omdat zij gedwongen waren het lot van het dorp en zijn bewoners te delen. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen bevond Van Schendel zich met zijn vrouw in Sestri en kon hij even hopen dat Italië niet aan het conflict zou deelnemen.Ga naar eindnoot22 Toen dat echter in juni 1940 wel gebeurde werd hem elke mogelijkheid om naar Nederland terug te keren ontnomen. Nadat Italië op 8 september 1943 de wapenstilstand met de Geallieerden had getekend, werd Sestri door de Duitsers bezet met een garnizoen dat moest bouwen aan versterkingen volgens het model van de Atlantikwall. Vanaf december 1943 tot februari 1945 werden Sestri en de aangrenzend gelegen belangrijke scheepswerf van Riva Trigoso daarom het doel van voortdurende luchtaanvallen door de Amerikanen. Tegen hun zin moesten de Van Schendels in mei 1944 het geliefde witte huis verlaten en zich net als het grootste deel van de bevolking in de heuvels terugtrekken. Bij de Cascine di San Bernardo vonden ze een schamel boerenhuisje dat ze met andere families moesten delen: samen met hen konden ze vanuit de heuvels verbijsterd getuige zijn van de bombardementen (meer dan 200) die het stadje teisterden. De dagelijkse ongemakken, de schaarste en het gedwongen samenwonen waren een zware beproeving voor de oudere schrijver die beroofd was van de | |
[pagina 50]
| |
Portret door Dina Bellotti van een sterk vermagerde Van Schendel, 1945.
studeerkamer waar hij zich kon isoleren in zijn verbeeldingswereld. Zijn portret uit 1945 door de schilderes Dina Bellotti, eveneens naar de Cascine gevlucht, toont heel duidelijk een sombere en sterk vermagerde man.Ga naar eindnoot23 Ook de gedichten geschreven tussen juli en september '44 getuigen van zijn innerlijke malaise en ledigheid die overwonnen worden door het oproepen van geesten en visioenen van het verleden (Londen, zijn geliefde Amsterdam, Stratford-on-Avon). Zijn isolement wordt herleid tot de ‘eeuwge eenzaamheid’ die meer dan enig ander gevoel zijn leven heeft gekenmerkt en ook nu ‘vervult’ (Eenzaamheid). Terwijl hij in de brieven aan vrienden gewag maakt van de zware omstandigheden van alledag, de bombardementen, de verbroken postverbinding en van het verlangen naar het vaderland,Ga naar eindnoot24 is hiervan, overigens in overeenstemming met zijn poëtica, geen spoor te vinden in zijn gedichten. Wel zijn er teksten die verwijzen naar wat intussen in zijn vaderland gebeurde. Zo is er een portret van Menno ter Braak: ‘Een rechte geest die alle onrecht haatte/ ... /En hij was de gemerkte die moest vallen / Hij weigerde te dulden en hij ging’. Maar het meest opvallend is een ander gedicht getiteld ‘Haat’ gedateerd 30 juli 1944. Hier wordt eerst het beeld geschetst van Nederland als een land waar begrip, goede wil en verdraagzaamheid heersten, een land dat zich veilig voelde en niet bedreigd kon worden door enige vijand. Tot de dag van de Duitse bezetting. En dan volgt een beschrijving, men zou zelfs zeggen een opsomming, met een voor hem ongewoon realisme, van de talloze wreedheden begaan door de Duitse bezetters jegens de Nederlandse bevolking. | |
[pagina 51]
| |
Wij deden niemand kwaad, geen buur die ons
Van nijd, bedrog of listen kon betichten. [...]
Tot op een dag, die schrik nog voor den nazaat,
Die met een zwarte letter staat gemerkt,
De aarde waar wij stonden openscheurde. [...]
Wie heeft de stad aan de rivier verwoest?
Wie heeft de mensen onder puin vermoord? [...]
Wie heeft de jongens van de school verdreven,
Mishandeld en de eerste hoop ontnomen?
De huisgezinnen uit elkaar gerukt
En duizenden in slavernij vernederd?
Wie heeft de rechters afgezet, het recht gemoord [...]
Wie heeft de weerlozen beroofd, geslagen,
De ouden en de kleinen, kranken, zwakken,
Die menigte die onze vrienden waren,
Die met ons werkten voor den goeden naam
En met ons streden voor de vrijheid,
Gemarteld en verminkt, bespuwd, vermoord?
Wie heeft mijn vrienden in den dood gedreven?
Er zal ‘zolang er Holland is’ en tot in de ‘verste toekomst’ geen kind zijn dat in zijn hart de haat niet ‘voort zal dragen’ tot in zijn ouderdom. En overal in de wereld zal de naam van deze vijand gehaat worden. Hier zit ik op een berg, ver van mijn land,
Eenzaam te treuren, maar uit treuren rijst
Groter de haat, meer dan ik noemen kan.Ga naar eindnoot25
Hoe kon Van Schendel in zijn schuilplaats in de Ligurische heuvels in die maanden waarin Sestri feitelijk door de Duitsers bezet was en bijna geen communicatie mogelijk was op de hoogte zijn van alle gruwelijkheden die door de Duitsers in Nederland werden begaan? Hier moeten we de draad weer opnemen van de geschiedenis van Corinna. Zij had in Nederland de verschrikkingen van de bezetting meegemaakt: de Duitse invasie, de capitulatie, de zelfmoord van Ter Braak en van vele anderen die de dood verkozen om niet onder de nazi-overheersing te moeten leven. Gevolgd door de Jodenvervolging en het afvoeren van familie en vrienden. In 1942 was het haar gelukt (en Arthur jr. al een jaar eerder) om haar ouders in Sestri te bezoeken. In mei 1943 vertrekt Corinna opnieuw uit Amsterdam en komt na een zeer moeizame reis in Sestri aan voor enkele weken. Toen de Geallieerden in augustus in Zuid-Italië oprukten besloot Corinna te blijven. Het lijkt plausibel dat naast de spaarzame en | |
[pagina 52]
| |
Van Schendel met familie voor hun huis in de Cascine di San Bernardo, 1944-'45.
vaak gecensureerde berichten die Arthur uit Nederland bereikten de verhalen van zijn dochter bij hem een intens gevoel van haat tegen de Duitse bezetters hebben gewekt, alsof hij er zelf getuige van was geweest. Haar ouders waren niet de enigen die haar verhalen te horen kregen. Vaak ging ze vanuit de heuvels naar Sestri, waar ze haar vrienden ontmoette, onder anderen Carlo Bo (1911-2001), die uit Sestri afkomstig was en een van de meest invloedrijke twintigste literaire critici van Italië zou worden, en zijn vriendin, de schrijfster Marise Ferro (1905-1991). Getekend als ze was door de ervaringen met de bezetting in Amsterdam, ontpopte ze zich al gauw als een vastberaden en doortastende vrouw, die in staat was gevaren te trotseren. De kroniek van die maanden legde ze vast in een (ongepubliceerd) dagboek van 25 augustus 1943 tot 21 september 1945. Marise Ferro heeft van Corinna onder de naam Zelia een van de hoofdfiguren gemaakt van haar autobiografische roman La guerra è stupida (De oorlog is stupide).Ga naar eindnoot26 Hierin vertelt ze over verschillende momenten van de bezetting van Sestri door de Duitsers en over de luchtaanvallen van de Geallieerden. De Nederlandse Zelia deelt met de ik-vertelster de haat voor de oorlog, maar ze is wat koeler, afstandelijker, tenminste ogenschijnlijk. Op een dag blijken de draden van de telegraaf van het Duitse commando doorgesneden te zijn. De Duitsers gijzelen onmiddellijk veertig mensen, die pas vrijgelaten zullen worden wanneer men er, met veel moeite, in slaagt de Duitsers te overtuigen dat de schuld bij spelende kinderen ligt die het ongeluk zouden hebben veroorzaakt. Later onthult Zelia aan haar vriendin dat zij de dader van de sabotage is: | |
[pagina 53]
| |
Omslag van La guerra è stupida van Marise Ferro (collectie Dina Aristodemo).
Kinderen! Hoe konden ze geloven dat het kinderen geweest zijn? Ze geloven niet in onze haat, die ze zal vervolgen zolang ze op andermans grond zullen blijven. Ik ben het geweest, ik, die opzettelijk hun verdomde draden heeft doorgesneden. (p. 117) Hier klinkt de haat die we al in het gedicht ‘Haat’ van Corinna's vader hebben kunnen lezen. Deze haat heeft een geheime wortel die Corinna-Zelia op een dag aan haar Italiaanse vriendin onthult: een ‘monsterlijke’ ervaring op het moment van de inval van de Duitsers in Amsterdam. In een hoofdstuk getiteld ‘De vier joden van Amsterdam’ vertelt Zelia dat oude vrienden van haar, een joods echtpaar, van wie de man arts is, hebben besloten zelfmoord te plegen zodra de Duitsers de stad zouden binnenvallen. Voor hun twee kinderen, een zoon en een dochter, en voor Zelia hebben ze de vlucht naar Engeland georganiseerd. Ze vragen Zelia om vast te stellen dat de dood is ingetreden: anders moet ze nog een injectie van blauwzuur toedienen. Als Zelia de kamer binnenkomt, is alleen de vrouw overleden, de man, onherkenbaar met opengesperde ogen en paarse strepen in het gezicht, wringt zich in bochten, krimpt ineen in een gruwelijke doodsstrijd. Ze probeert de injectie te geven, maar haar trillende hand laat de ampul op de grond vallen. De zoon van het echtpaar, die ook arts is, wordt door haar te hulp geroepen en geeft zijn vader de levensbeëindigende injectie. Terwijl ze op hem wacht schreeuwt Zelia het uit: ‘Ik schreeuwde, ik schreeuwde, ik was een en al een schreeuw als een martelaar onder de foltering’ (p. 124). Daarna rennen de drie naar de vissersboot die volgens afspraak klaar zou liggen. Andere joodse vrienden zouden ook meevluchten, maar als ze bij hun huis komen om ze op te halen, krijgen ze te horen dat deze zelfmoord hebben gepleegd: ‘Ik liep - vertelt Zelia - in de duisternis vol lawaai en | |
[pagina 54]
| |
wanhoop, ik voelde dat ieder huis een pijn of een tragedie herbergde, dat de hele stad wemelde van gedachten van ontkiemende haat en wanhoop’ (p. 125). De afschuw die Zelia overvalt zal in haar ogen en hart bewaard blijven. Op het laatste moment besluit ze om toch niet in de boot te stappen. Het verhaal dat de auteur Zelia laat vertellen komt niet helemaal overeen met het werkelijke gebeuren, dat bijvoorbeeld in Den Haag en niet in Amsterdam heeft plaatsgevonden; bovendien hadden de gebeurtenissen rond het vluchtplan betrekking op Ter Braak en worden ze door Ferro samengevoegd met dat van de kinderen van het joodse echtpaar.Ga naar eindnoot27 Hoe dat ook zij, Corinna-Zelia ziet de gebeurtenissen van die dag als de oorsprong van haar haat tegen de Duitsers: ze hadden niet alleen haar vrienden vermoord, zij waren bezig ‘de vrijheid van de wereld’ te vermoorden. Deze haat brengt haar ertoe riskante daden uit te voeren. Een voorbeeld daarvan is de drie dagen durende gevaarlijke tocht per fiets van Genua naar Milaan in het voorjaar 1945. Die wordt verteld in het laatste hoofdstuk van La guerra è stupida. Op een parcours dat door de Duitsers werd gecontroleerd en door de Geallieerden voortdurend gebombardeerd werd, fietst ze naar Milaan om voor haar vader een nieuwe bril te kopen en tegelijk voor het verzet bestemde geheime documenten te brengen (p. 195-198). In Corinna's dagboek is inderdaad sprake van zo'n fietstocht van ongeveer 200 km naar Milaan (‘anderhalve dag reizen’), waar ze van 21 maart tot 9 april 1945 verbleef. Alleen had ze, voor zo ver bekend, geen geheime documenten voor het verzet bij zich, maar enkele - niet minder verdachte - hoofdstukken van haar vertaling van Ter Braaks essay die ze bij de uitgever moest inleveren. Een opmerkelijk detail: toen ze uit Sestri wilde vertrekken en haar fiets buiten het hek had geplaatst, viel het slot achter haar dicht terwijl haar bagage (met de manuscripten) nog was achtergebleven. Drie ‘moffen-soldaten’ die voorbijkwamen werden door haar om hulp gevraagd en ze werd ‘gehesen en opgeduwd door hun sterke armen’ zodat ze ‘over de omheining klimmen’ kon... (Dagboek, 21 en 22 maart 1945).Ga naar eindnoot28 In Ferro's boek ontvlucht Zelia's vriendin uiteindelijk Sestri, maar Zelia besluit om niet mee te gaan - zoals de werkelijke Corinna verkoos om bij haar ouders in Sestri te blijven. Wat bij alle verschillen in de context de Zelia van 1943-'45 verbindt met de jonge Ilaria van 1932 is de toegewijdheid aan de ouders, en vooral aan haar vader, de bejubelde grote schrijver. Een trek die, zoals we zagen, ook een constante vormt in het leven van Arthurs dochter.
Na de bevrijding komen de Van Schendels, na een reis van zeven dagen, in oktober 1945 in Amsterdam terug. Arthur, die aanvankelijk nieuwe kracht geput leek te hebben uit de terugkeer in zijn geliefde stad, overlijdt na een ongeval en een lang ziekbed in september 1946. Corinna hervat haar werk als vertaalster, maar nu van Italiaanse literatuur in het Nederlands,Ga naar eindnoot29 en als docent Italiaans aan het Haagse Conservatorium en later aan de universiteit in Utrecht: een uitstekende bemiddelaar | |
[pagina 55]
| |
Gedenkplaat aan de gevel van Van Schendels huis in Sestri Levante (foto Dina Aristodemo).
tussen de Italiaanse en de Nederlandse cultuur. Ze bleef met haar moeder teruggaan naar Sestri en bracht er ook Nederlandse vrienden: Emmy Andriesse, die een aantal prachtige foto's van de vissers en het dagelijkse leven in Sestri heeft gemaakt;Ga naar eindnoot30 Maaike Braat, die eveneens met tekeningen en beschrijvingen haar Hollandse blik op het Ligurische landschap en de visserij wierp;Ga naar eindnoot31 Cas Oorthuys, in wiens foto's van de Italiaanse Rivièra de suggesties van Corinna doorschemeren.Ga naar eindnoot32 Maar voor deze naoorlogse fase moge ik verwijzen naar een eerder artikel van mijn hand.Ga naar eindnoot33 Wie thans in Sestri langs het witte huis loopt kan aan de voorgevel een opvallende gedenkplaat lezen, waarop Arthur van Schendel en Giovanni Descalzo in een slechts gedeeltelijk waarheidsgetrouwe verhouding worden samengebracht en uiteindelijk verzoend. Er staat, vertaald: ‘Hier verbleef van 1933 tot 1945 de illustere Nederlandse schrijver Arthur van Schendel en werkte onvermoeibaar, geïnspireerd door het dorp en het panorama. Vriend van G. Descalzo was hij zijn gids op de weg naar de poëzie’. Niet te zien daarentegen zullen de twee houten klompen blijven die op een zolder in Sestri bewaard worden door Descalzo's dochter Ilaria. Toen haar vader overleed, was zij nog een klein meisje en werd haar verteld dat hij op reis was naar Holland en vandaar een cadeautje zou sturen. De al genoemde schilderes Dina Bellotti, die zowel Descalzo als de Van Schendels goed kende, had in een brief aan Corinna gevraagd of ze een paar Hollandse klompjes, maat 28, wilde kopen en naar de kleine Ilaria sturen alsof dat het beloofde cadeau van haar vader was...Ga naar eindnoot34
¶ De in dit artikel geciteerde passages uit Italiaanse teksten zijn door mij vertaald. Ik ben Corinna van Schendel, kleindochter van de schrijver, erkentelijk voor het ter beschikking stellen van stukken en foto's uit het Familiearchief Van Schendel. Voor commentaar en verbetering van mijn Nederlands ben ik veel dank verschuldigd aan Corinna van Schendel, Ton Anbeek en mijn man, Pieter de Meijer. |
|