De Parelduiker. Jaargang 19
(2014)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Mieke van den Berg
| |
‘Een bek vol blaf’Vanaf haar debuut is Gerhardts werk veelvuldig besproken. Er was ‘het jubilate der welgezinden en het geblaf der ontstemden’, zoals zij de beschouwingen zelf indeelde. De negatieve besprekingen troffen haar diep zoals te lezen is in veel van haar brieven. Vooral de kritieken van A. Marja, Maurits Mok en Kees Fens vond ze vaak oneerlijk en achteloos. Of er sprak onbegrip uit voor haar werk.Ga naar eindnoot3 Fens schreef in 1967: ‘Het is een poëzie, die in haar strenge structuur, in haar verbondenheid met een hele cultuur, buiten de nu gangbare valt.’Ga naar eindnoot4 Na het verschijnen van De zomen van het licht in 1982 spuide Gerhardt haar | |
[pagina 53]
| |
bitterheid over de recensie van Fens tegen Jeroen Brouwers: ‘Als ik een man was, zou ik meteen naar Zandvoort zijn gereden om aldaar aan te bellen bij het huis van die meneer Fens, “En dan nu, waarde heer, uw jasje uit. Ik kom u op uw vale smoel slaan.”’Ga naar eindnoot5 De scherpe kritieken maakten niet alleen dat Gerhardt sceptisch tegenover poëzierecensies stond, maar ook dat zij zich miskend voelde in haar dichterschap, ondanks het feit dat ze al vanaf 1945 voor diverse bundels literaire prijzen in ontvangst mocht nemen. Af en toe blijkt dat uit dichtregels: ‘Het ongeëerd zijn in uw eigen land’, of uit een gedicht, zoals ‘Vogelvrij’.Ga naar eindnoot6 Geruime tijd nadat Gerhardt de P.C. Hooftprijs, staatsprijs voor letterkunde, 1979 was toegekend, verweerde zij zich paginagroot op 3 februari 1984 in de nrc. In het artikel ‘Kritiek als intimidatie’ schreef ze: ‘Het is mij niet onbekend dat er, al geruime tijd, in sommige litteraire kringen tegenover mijn werk, en daarmee ook tegenover mij persoonlijk, een intolerantie heerst, die volstrekt unfair is in haar middelen. Ook heeft men, meer en meer, zichzelf uitingen toegestaan die aan laster grenzen en met de waarheid niets van doen hebben.’ Wie waren deze critici ‘met een bek vol blaf’? In dit stuk wijst ze naar Rob Schouten, Huub Beurskens en Jaap Goedegebuure, zij zouden haar werk niet kunnen velen. Geen woord in dit artikel over Hans Warren, die al in 1946 Gerhardts bundel Het veerhuis besprak en daarna in de ‘Letterkundige Kroniek’ in de Provinciale Zeeuwse Courant (pzc) steeds haar volgende bundels recenseerde. Toch uitte ook hij kritiek. Hoewel hij aangaf enorm veel waardering te hebben voor haar werk, noemde hij het afstand-scheppend, afwerend en soms haast onvriendelijk; hij vond haar een wrokkige profetes: ‘heel Holland met het kneutervolk daarbinnen wordt dan berispend en misprijzend toegesproken’.Ga naar eindnoot7 Maar noch in het genoemde nrc-artikel, noch in de correspondentie-uitgave Courage! schreef Gerhardt een onvertogen woord over de literatuurcriticus Warren. Integendeel: ze zocht in 1982 zelfs toenadering tot hem, waarna vele brieven volgden. Misschien behoorde hij wel tot die onzichtbare naasten over wie zij in het eerder genoemde nrc-artikel schreef: ‘Ook ik heb mij, van het begin af, als vanzelf gericht tot die onzichtbare naasten die - hòe ver weg ook - tegelijk zó voelbaar aanwezig zijn, dat ik hen als het ware hoor ademen en luisteren. Verbonden zijn wij, en eenzaam tegelijk, in onze bijna hulpeloze wederzijdse verlegenheid, waaruit dan allengs die stille verstandhouding groeit waarop geen boosaardigheid ter wereld vat heeft. [...] Vrijwel altijd wordt dan, als het weten van wederzijdse schroom en vertrouwen er ìs - en dat kan van de aanvang af zo zijn - het schijnbaar onmogelijke mogelijk.’ | |
Tussen uitverkiezing en uitgestoteneIn ieder geval vond Warren Gerhardts poëtische kracht van bundel tot bundel groter worden en hij omschreef haar achtereenvolgens met de volgende woorden: ‘een | |
[pagina 54]
| |
eenvoudig zuiver dichteres’, ‘een van de grootste levende dichteressen van ons taalgebied’, ‘een groot woordkunstenares’, ‘een dichteres van formaat’ en ‘een van de grootste dichteressen in onze taal’. Maar hij plaatste ook kanttekeningen. Zo liet hij zich afkeurend uit over Gerhardts pose de lezer een enkele maal een moraal op te leggen.Ga naar eindnoot8 Voorts kon het hem wel eens irriteren dat zij haar dichterschap als uitverkiezing onderging, zoals in De slechtvalk (1966) is te lezen. Dit gebrek aan bescheidenheid vond Warren gelukkig niet terug in De ravenveer (1970), een bundel die laat zien dat ze haar dichterschap ook als doem ervoer.Ga naar eindnoot9 In zijn bespreking van die bundel somde hij de erkenning en waardering voor haar belangrijke werk op: de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (1945), de Poëzieprijs van de stad Amsterdam (1956 en 1972), de Marianne Philipsprijs (1967) en de Martinus Nijhoffprijs (1968). Hoewel al deze onderscheidingen verdiend zijn, kan men zich ‘er ook over verwonderen dat een zo traditioneel, letterlijk klassiek dichter in de tegenwoordige tijd zo grote weerklank vindt. Want Ida Gerhardt moet het hebben van “ontdekt worden”, ze doet geen stap in de richting van haar lezer [...]. Eerder wekt ze het gevoel van haast ongenaakbare, trotse eenzaamheid. Wie tot haar wil komen moet zich schrap zetten, bedacht op verweer.’ Zij geeft, omdat zij niet anders kan, maar ze geeft niet gul, ze is een angry old lady, zoals blijkt uit het gedicht ‘De dader’, dat Warren het indrukwekkendste gedicht uit De ravenveer vindt, omdat de balans tussen weerloosheid en trots precies in evenwicht is. Hans Warren, 1991. Foto Jaap Wolterbeek (Zeeuwse Bibliotheek [zb]).
| |
[pagina 55]
| |
Fragment uit een brief van Ida Gerhardt aan Hans Warren van 11 november 1973 (coll. hw-zb).
In 1973 liet Hans Warren Gerhardt zijn bundel De Olympos toezenden. In een bedankbriefje merkte Gerhardt op dat zij hun talent op zeer verschillende wijze beheren. Ze gaf aan dat als zij een bundel van hem leest, haar de criticus wel eens dwars zit en de mens in de criticus nog meer. ‘Vergeeft u me hoop ik. Contacten met Ned. schrijvers heb ik weinig. Ik meen dat u daar ook niet zo'n behoefte aan hebt.’ Een jaar later verscheen De hand van de dichter. Over Ida Gerhardt van Gerhardts vriendin Marie van der Zeyde. Het verbaasde Warren dat dit boek met Gerhardts fiat de wereld werd ingestuurd, omdat ‘Van der Zeyde uit bewondering en genegenheid voor haar vriendin een studie heeft geschreven met soms haast hagiografische trekken’. Hij vond het ‘onthutsend’ en begreep niet ‘dat Gerhardt geen stokje voor de publicatie in deze vorm heeft gestoken, want nu staan ze beiden af en toe lichtelijk voor schut en dat is het allerlaatste wat je als bewonderaar van hun werk zou wensen’. Hoewel Gerhardts pose hem wel eens irriteerde, vond hij haar werkelijk een dichteres van formaat en hij sprak de hoop uit dat zij de eerstvolgende P.C. Hooftprijswinnaar zou zijn.Ga naar eindnoot10 | |
Een plaats op het Hollands erfDat gebeurde echter niet. In 1973 was het nog Hendrik de Vries, in 1976 zou eerst Remco Campert de eer toevallen. Pas in 1980 kreeg Gerhardt te horen dat zij de volgende P.C. Hooftprijswinnaar voor poëzie was. Een jaar eerder was ze wel met de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde geëerd. Ter gelegenheid van Gerhardts 75ste verjaardag verscheen een bundeling met haar uitgesproken dankwoorden. In Warrens bespreking van Nu ik hier iets zeggen mag noemde hij haar niet alleen ‘onze grootste dichteres’, maar hij toonde zich ook verrast over het feit dat zij zich hierin van een zeer sympathieke kant toont. Als | |
[pagina 56]
| |
prozaïste komt zij haast speels naar voren, terwijl ze als dichteres soms ongenaakbaar is.Ga naar eindnoot11 Ida Gerhardt tijdens de presentatie van De adelaarsvarens, 1988. Foto Ab van der Kloot (collectie ig-raz).
Warren stuurde haar zijn bespreking en Gerhardt bedankte hem daarvoor. Blijkbaar had hij haar gevraagd om niet boos te zijn op zijn kritische opmerkingen uit eerdere besprekingen, want ze schreef: ‘Uw kritische opmerkingen (ù formuleert het zo) heb ik nimmer als kritische opmerkingen ervaren.’ In zijn dagboek noteerde hij die dag: ‘Vanmorgen een brief van Ida Gerhardt. Met natuurlijk een terechtwijzing erin, éénnul voor Ida.’Ga naar eindnoot12 | |
‘Laat het verleden rusten, gelijk wij het zelf doen’Eind september 1982 ontving Warren een bijzondere brief, waarin Ida hem een opvallend verzoek deed: Binnenkort verschijnt de tweede druk van het boek De hand van de dichter van Van der Zeyde. Wannéér het boekje u in handen zou komen, zoudt u bemerken dat het biografische gedeelte, in het bijzonder het ‘familiale’, òf is weggelaten, òf slechts met grote behoedzaamheid wordt vermeld. De reden hiervan is een zeer gelukkige. De werkelijke ontmoeting en vooral de werkelijke herkenning komt bij wie uit één gezin zijn vaak of niet, of zeer laat. Ik ben nu, 77 jaar oud, al sinds drie jaren een zuster rijk, die ik tot mijn beste vrienden reken.Ga naar eindnoot13 En dit is wederzijds. Ik mag u wel vragen: mocht u t.z.t. de herdruk tòch willen bespreken, laat ook u het verleden rusten, gelijk wij het zelf doen.Ga naar eindnoot14 Warren moet zijn wenkbrauwen gefronst hebben, want hij had juist het ‘familiale’ terzijde gelaten en dat ook nadrukkelijk in zijn bespreking vermeld. Wat bewoog Gerhardt om Warren dit verzoek te doen? Was het omdat hij, in haar ogen, iemand van voldoende cultuur niveau was en hij haar werk altijd waardeerde? Was het omdat hij in vergelijking met andere critici mild was in zijn oordeel over de eerste druk van De hand van de dichter? Andere critici, Fens en Komrij bijvoorbeeld, waren niet zo mild. Hugo Brems noemde Van der Zeyde zelfs Gerhardts worgengel.Ga naar eindnoot15 Onmiddellijk stelde Warren haar gerust: ‘Persoonlijk zit het me nog altijd een beetje dwars dat ik destijds wat onaardig op het boek reageerde, juist omdat ik uw | |
[pagina 57]
| |
werk zozeer waardeer! Ik had het belangrijkste moeten prevaleren, maar dat heb ik u al eens bekend.’Ga naar eindnoot16 Ze bedankte hem voor zijn hartelijke brief, die vergezeld ging van zijn Verzamelde gedichten en meende hem een nadere uitleg verschuldigd te zijn over de relatie met haar zuster Mia: Mijn jongste zuster en ik (wij schelen 13 jaar) hebben altijd veel van elkaar gehouden: met een vanzelf sprekende solidariteit. Zodra ik begon te schrijven en ook te publiceren begon dit te veranderen. Ik bemerkte dit met bevreemding en schrik. Van jalousie kon bij haar faire en fiere aard geen sprake zijn. Pas na jaren, waarin mijn werk tussen ons beiden als een ware steen des aanstoots lag, heb ik begrepen wat de reden was. Wij moesten, ieder op ònze wijze, met de reminiscenties aan ‘thuis’ in het reine komen. De mijne is de wijze geweest die u uit mijn werk kent. De hare: één consequent hooghouden vàn en onwrikbaar opkomen vóór de beide mensen die haar ouders zijn geweest. Een alleszins respectabele houding. Wij zouden het zeker met z'n tweeën wel geklaard hebben, als ‘de litteraire kritiek’ er maar niet was geweest, die een telkens grotere verwijdering tussen ons schiep, als men het zoeklicht weer op onze familie liet vallen. - Ik sta allengs skeptisch tegenover litteraire kritieken, in het bijzonder tegenover poëzie-kritieken. Fens (o.a) beroemt er zich op dat hij een bundel ontvangt, leest en dan, zo mogelijk diezelfde avond de kritiek post (‘om de uitgever vóór te zijn’). Naar mijn stellige mening geeft zo'n recensent dan op deze avond een zelfportret (of, anders geformuleerd, een zelfprojectie) waarvoor het boek i.c. dan het decor mag leveren waartegen hìj zo gunstig of zo geestig afsteekt. Begrijpt u hoe ik dit (zonder de geringste ‘pointe’) bedoel?Ga naar eindnoot17 In oktober en november 1982Ga naar eindnoot18 correspondeerden ze over de datum van verschijning en Warrens bespreking van het boek van Van der Zeyde. Gerhardt voelde zich inmiddels niet langer miskend: Een goed vers schrijven, je huis en je erf in stand houden, proberen de menselijke verhoudingen eenvoudig te houden en - als het helaas nodig is - met leggers van hinderlagen af te rekenen: daar heb je het zo'n beetje in a nutshell. Er zijn trouwens niet veel hinderlagen meer. Mijn plaats op het Hollands erf wordt mij thans wel gegund. [...] Neen, ik neem verder geen deel aan ‘het litteraire leven’; ik weet zelfs nauwelijks hoe het is en wàt het eigenlijk is.Ga naar eindnoot19 Warren stuurde haar zijn bespreking van de herdruk van De hand van de dichter, die op 27 november in de pzc verscheen. Daarin schreef hij: ‘Vergelijking leert dat deze tweede druk evenwichtiger is geworden en ook terughoudender wat betreft biografische details.’ Warren oordeelde dat het het beste geschrift is wat er tot nu toe over de dichteres bestaat, ook al ontbreekt het kritische element er in. Gerhardt | |
[pagina 58]
| |
schreef dat ze zeer blij was met zijn recensie. En ze gaf aan dat haar ‘dichterschap stellig zou zijn verwilderd (of verzand) zonder de steun van Marie van der Zeyde. [...] Zij heeft een absoluut vers-gehoor, waaraan vrijwel niets ontgaat. Waarom ons “admiration mutuelle” is toegedicht heb ik nooit begrepen. Deze afschuwelijke woekerplant heeft op onze grond nooit kunnen aanslaan. Dat het haar - en ook mij - wel eens razend heeft gemaakt als ik weer bij de poëtae minimi werd geveegd, begrijp ik wèl.’ In januari 1983 schreef ze Warren - en bij uitzondering hief ze niet aan met ‘Zeer geachte Heer Warren’ maar met ‘Beste collega in poeticis’ - dat ze zijn fraaie uitgave met Kafávis-vertalingen, Verborgenheden,Ga naar eindnoot20 had gelezen: De begaafdheid en de grote gedifferentieerdheid is voor mij buiten discussie. Maar deze verzen maken mij schuw (neen, spröde, is het woord, al is het duits) om een reden die je misschien allerminst vermoeden zou. Het zijn verzen van het ongestilde verlangen, die mij voortdurend de versregel in gedachten brengen uit To Hope van Keats. ‘And wave thy silver pinions o'er my head’.Ga naar eindnoot21 Zij spreken alles onverbloemd uit, en ze kunnen het tegelijk, juist daardoor, niet zeggen. Dit is hun lot en tegelijk hun charisma: anders riepen zij die onsterfelijke regel niet op. Warren was onder de indruk van haar reactie: Ik wilde dat ik iemand als u gekend had na mijn vormingsjaren. Wat had u me voor dwaalwegen kunnen behoeden! Terwijl ik dit schrijf denk ik eigenlijk: je vormingsjaren zijn in wezen nimmer afgelopen. Misschien dat ik u nú pas begrijp en dat u in mijn jeugd langs mij heen gesproken had. Ik weet het niet.Ga naar eindnoot23 | |
‘Een eenzaam en verlegen mens’Op 3 februari ontving Warren De zomen van het licht, opgestuurd door boekhandelaar Ad ten Bosch, samen met een uitnodiging voor het signeren op 12 februari in boekhandel Van Someren & Ten Bosch in Zutphen, iets dat Gerhardt niet eerder in de openbaarheid deed. Ze had haar zorg uitgesproken dat hij en zijn vriend Mario Molegraaf helemaal van Kloetinge naar Zutphen moesten komen en er nauwelijks tijd zou zijn om elkaar te spreken, maar Warren stelde haar gerust: | |
[pagina 59]
| |
Presentatie en signeersessie in de Zutphense boekhandel Van Someren & Ten Bosch op 12 februari 1983. Ida in het midden, Marie links, Hans en Mario rechtsonder. Foto Ad ten Bosch (collectie ig-raz).
Wij vinden het zó prettig u beiden even persoonlijk te zien, dat we graag naar Zutphen komen. Ik zal nooit denken ‘was dàt het nu’, want ik weet dat het bijeenkomen van gereserveerde en mensenschuwe personen (wij zijn het en ik vermoed u beiden ook!) ook al zijn ze nog zo goed voorbereid, nooit verder komt dan het uitwisselen van een paar geremde vriendelijkheden.Ga naar eindnoot24 Warren gaf haar de uitgave met zijn samen met Mario Molegraaf vertaalde Kaváfisgedichten (Sub Signo Libelli, 1982) en de bespreking van Gerhardts nieuwe bundel. Die recensie, die juist die ochtend in de pzc was verschenen, droeg de titel ‘De zomen van het licht. Hellas en Holland’, want hij vond dat Gerhardts dichterschap zich tussen deze twee polen bewoog en dat ze in beide geworteld waren. Hij schreef verheugd te zijn dat, nu het Grieks een verloren cultuur lijkt, er kennelijk toch weer generaties opgroeien die luisteren naar een dichteres die de traditie in ere heeft gehouden, en die de poëzie beoefent met een vakmanschap dat in deze dagen ongeëvenaard genoemd mag worden. De zomen van het licht vond hij een schatkamer vol verrijkende geschenken en als geheel een van de sterkste bundels in haar oeuvre. Misschien wel omdat de ‘obsessie van miskenning en levenslange sarrende smaad’ geweken is en de dichteres daardoor groter geworden is. Ida Gerhardt was de ontmoeting in Zutphen goed bevallen, want een paar dagen erna schreef ze boekhandelaar Ad ten Bosch: ‘Wij hebben ons vrij veel met Warren en zijn vriend en huisgenoot bezig gehouden, [...] Warren en zijn vriend | |
[pagina 60]
| |
waren prettig om mee te praten. W. is een eenzaam en verlegen mens in zijn hearts of hearts, leek mij.’Ga naar eindnoot25 Fragment uit een brief van Hans Warren aan Ida Gerhardt van 9 maart 1983 (coll. hw-zb).
| |
HalsstarrigIn de daaropvolgende maanden probeerde Warren met enige aarzelingen het ijs te breken voor zijn uitgever Bert Bakker, die graag een bloemlezing uit Gerhardts werk wilde brengen in zijn reeks poëziebloemlezingen, maar Bakker was bang dat Gerhardt zou weigeren omdat (schreef Warren haar): hij zich tegenover u eens een weinig lovende uitdrukking heeft laten ontvallen die hem verschrikkelijk spijt omdat hij nadien uw werk wèl zeer is gaan waarderen. Hij vreest dat u hem dit nog steeds kwalijk neemt, en dat hij een weigering krijgt wanneer hij zich rechtstreeks tot u richten zou. U begrijpt het al; ik heb op me genomen, te trachten het ijs te breken. Ik weet ook wel dat u tòch al bezwaren tegen bloemlezingen hebt, maar deze zeer ruime bloemlezingen die niettemin slechts ongeveer ƒ 15, kosten, bereiken een zeer groot publiek, en ik meen dat u dat toch ook weer wel prettig zult vinden. Scholieren kunnen nu eenmaal moeilijk vele tientjes neertellen voor een bundel.’Ga naar eindnoot26 Maar Gerhardt hield inderdaad niet van bloemlezingen, ze maken de lezer lui; één bundel is een betere eye-opener dan een selectie uit de vele, vond ze. En wat de jongeren betreft: volgens haar kostte een avond in de ‘discobar’ waarschijnlijk meer dan een bundel. Zij schreef dat zij in de zesde klas van het gymnasium ƒ 0,50 zakgeld kreeg en dat ze er naar uitzag om één Reklamvertaling van een Platodialoog te kunnen kopen.Ga naar eindnoot27 | |
[pagina 61]
| |
Ook weigerde ze Warren een gedicht af te staan voor de Dagkalender Poëzie van Meulenhoff, die hij jaarlijks samenstelde. Ze vond ‘dat een vers in zijn entourage hoort’. Warren, die zijn verzoeken soms vergezeld liet gaan van een geschenk, zoals zijn uitgave van Kaváfis (1984),Ga naar eindnoot28 reageerde positief op haar eerder gememoreerde nrc-artikel ‘Kritiek als intimidatie’: Ik bewonder u dat u de moed gehad hebt, zo fier en open uw grieven te uiten. Ik ben het ook vrijwel volkómen met u eens, en het zou te ver voeren, een te lange brief vergen, u te zeggen waar ik het niét met u eens ben. Hopelijk kan dat nog eens in een gesprek. Ik wil u wel aanduiden wáar: b.v. over die 1982-gedichten. Zoals u weet vind ik die ook gewoon slecht. En natuurlijk vinden uw ‘vijanden’ (dat ziet u iets te fel lijkt me) die ook slecht. In zo'n geval gaat het er niet om of u gelijk hebt wat uw ontroering of verontwaardiging betreft, daarin staat u aan de goede kant m.i., maar u hebt door er geen goede poëzie van te maken, u zwak opgesteld en daarmee hebt u ongelijk. Maar nogmaals: wie weet mogen we daarover nog eens met u praten in een vriendschappelijk gesprek. Wat schrijft u ook prachtig proza. Zoals u de zwerftocht navertelt dat doet toch betreuren dat u ook niet meer proza hebt geschreven! Het was mij echt een behoefte u direct mijn bijval te betuigen. Ik hoop dat uw stuk veel ‘los zal maken’, dat het een discussie op gang brengt. Maar helaas, ik kèn dat gruwelijke wereldje van Beurskens en Goedegebuure c.s. maar al te goed. Ze zijn míj ook niet best gezind, dat snapt u wel!Ga naar eindnoot29 Pas een half jaar later formuleerde Gerhardt een antwoord zonder in te gaan op wat Warren schreef over de 1982-gedichten: Ik ben niet naïef, maar van de karakterloosheid die er ook in de litteraire wereld hier en daar huist, heb ik niet eerder geweten. Het meeste deed dit mij aan de tinnen soldaatjes uit mijn kindertijd denken. Als de voorste omviel, vielen ze allemaal mee. De hartelijkheid van de talloze adhesiebetuigingen die ik ontvangen heb, was natuurlijk een prettig iets, maar het deed mij wel schrikken toen ik merkte volstrekt niet de enige te zijn die het niet werd gegund om ernstige en toegewijde lezers te hebben. Het gaat ons, met ups en downs, ondanks de moeilijke tijd goed. Ik moet mijn ogen zeer ontzien, maar er zijn wel erger dingen.Ga naar eindnoot30 Een half jaar later ontving Warren van Gerhardt weer eens een cadeautje: de bibliofiele uitgave Negen verzen van zonsopgang, die ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag verscheen, gelijktijdig met een herdruk van de Verzamelde gedichten. Op haar verjaardag stond Warrens bespreking al in de pzc met de kop ‘Een kristal, een heelal’, woorden uit ‘De studentenkamer’ uit De ravenveer. Hij benadrukte dat het ge- | |
[pagina 62]
| |
dicht van Gerhardt autonoom is; het maakt zich los van de dichter die er leven inblies en wordt een wereld die in zichzelf voltooid is. Briefkaart van Ida Gerhardt aan Hans Warren van 27 november 1988 (coll. hw-zb).
Toen ze hem voor de recensie bedankte, meldde ze dat ze voor een euvel aan haar oog werd behandeld en lange tijd onvindbaar zou zijn. Warren schreef direct bemoedigend terug. Veel later kreeg hij pas een reactie, geschreven door Marie, omdat het helaas niet gegaan was als gehoopt; lezen en schrijven kon Ida niet meer. Gelukkig kon zij het groene land, het water, bomen en bermen nog onderscheiden en dat betekende voor haar meer dan alle literatuur ter wereld.Ga naar eindnoot31 | |
EigengereidTrouw besprak Hans Warren op 1 februari 1986 een volgende uitgave, dit keer Marie van der Zeydes De wereld van het vers. Hoewel hij haar soms een merkwaardige gids vond, was hij positief in zijn oordeel. Maar in zijn dagboek lezen wij dat hij, om de betrekkingen niet te schaden, mild was.Ga naar eindnoot32 Marie van der Zeyde schreef hem dat zij een paar maanden onvindbaar hoopten te zijn, zodat Ida voor een heupfractuur behandeld zou kunnen worden.Ga naar eindnoot33 Op 15 november 1988 verscheen Gerhardts laatste bundel, De adelaarsvarens. Een recensie van Warren bleef echter uit. Ze vroeg hem nog geen twee weken later ongeduldig of hij wel een geschenk-recensie-exemplaar had ontvangen. En of hij wist dat haar zus Mia overleden was. Warren noteerde privé: ‘De briefkaart was zo blindelings en kriskras beschreven dat het me ontroerde. Verbazingwekkend dat de post het adres heeft weten te ontcijferen.’ Hij voelde zich schuldig maar hij had er geen zin in gehad omdat de omgang met de dames altijd zo stroef verliep. Omdat Gerhardt hem zelfs nu nog tot de orde wist te roepen, zou hij proberen die zwakke bundel vriendelijk te recenseren.’Ga naar eindnoot34 En in zijn antwoord excuseerde hij zich voor | |
[pagina 63]
| |
zijn lange stilzwijgen en betuigde hij zijn medeleven met het overlijden van haar zuster. Fragment uit een brief van Hans Warren aan Ida Gerhardt van 28 november 1988 (coll. hw-zb).
Op 17 december 1988 verscheen zijn bespreking, positief uiteraard. De kop erboven luidde ‘Kies wat uw beitel niet bevalt’, een dichtregel afkomstig uit het in de bundel opgenomen ‘Van de meester-beeldhouwer’. Die woorden getuigden van Gerhardts afkeer voor de weg van de minste weerstand. Zij had volgens Warren gekozen voor hakken in het meest weerstand biedende gesteente, voor werk dat het uiterste van haar vroeg. Warren vond haar nog even machtig over de taal als in eerdere bundels. De gedichten waren nog even zorgvuldig bewerkt als in het verleden.
Het lijkt erop dat er verder nauwelijks correspondentie heeft plaatsgevonden tot 1994, ook niet na het overlijden van Marie van der Zeyde in 1990. Wel besprak hij, nogmaals, haar werk in een algemeen artikel, nu bij het verschijnen van de vijfde editie van de Verzamelde gedichten in 1993. Gerhardt hield volgens hem eigengereid vast aan de klassieke vormen, eigengereid toonde ze zich in haar aanklachten tegen de tijdgeest. Ze mocht dan helemaal buiten de literair-historische orde vallen, toch is ze onlosmakelijk met het moderne Nederland verbonden. Volgens Warren herkennen we namelijk allemaal dat vermanende vingertje, haar zendingsdrang en die haat-liefdeverhouding tot het vaderland. Daarom vond hij haar een ideale ver- | |
[pagina 64]
| |
tegenwoordiger van ons land in de wereldliteratuur; niemand anders zou het verdienen onze Nobelprijskandidaat te zijn, schreef hij.Ga naar eindnoot35 In 1994 kreeg hij haar toestemming om een gedicht te citeren in de Platovertaling waaraan hij samen met Mario Molegraaf werkte. José van der Donk, Gerhardts secretaresse, schreef dat zij Ida daar op goede dagen uit wil voorlezen, maar dat er ook dagen zijn dat Ida al elders lijkt te vertoeven. In 1997 schreef ze dat Ida wachtend uitziet naar een morgen zonder einde, die als een zon in haar rijke leven door zal breken.Ga naar eindnoot36 Dat gebeurde ten slotte op 15 augustus van dat jaar. Graag betuig ik mijn dank aan de erven van Hans Warren (Mario Molegraaf) en Ida Gerhardt (Ad ten Bosch) om inzage te mogen hebben in de brieven en hun toestemmingen om eruit te citeren (de briefwisseling Gerhardt-Warren wordt bewaard in de Zeeuwse Bibliotheek, collectie Hans Warren). En ik dank Ad ten Bosch en Ab van der Kloot, die toestemming gaven de hier afgedrukte foto's te publiceren (ze worden bewaard in het Regionaal Archief Zutphen, Collectie Ida Gerhardt, nummer toegang 0379, inventarisnummer 2130). |
|