| |
| |
| |
Schoon & Haaks
Jan Paul Hinrichs
Deze rubriek bespreekt publicaties van privé-drukkers en marginale uitgevers. Een voorkeur bestaat voor literair-historisch werk, literaire vertalingen, bijzonder vormgegeven boeken en werk van - al dan niet levende - auteurs uit het verleden. Recensie-exemplaren kunnen worden gestuurd naar de samensteller, Terweeweg 3-A, 2341 CL Oegstgeest (janpaul@hinrichs.nl).
| |
Willem M. Roggeman weer onderdak
Sommige auteurs lijken uitgeschreven of spoorloos verdwenen, ten onrechte. Zo'n veertig jaar geleden zag ik als scholier in De Slegte al ramsjtitels van de Vlaamse dichter Willem M. Roggeman (1935), niet te verwarren met de eveneens Vlaamse dichter Willy Roggeman (1934). Toen publiceerde hij nog bij een uitgevershuis als Nijgh & Van Ditmar. Een bonte stoet Vlaamse uitgevers ontfermde zich verder over zijn poëzie en ook ogenschijnlijke eigen beheerconstructies doken op. Tegelijkertijd werden zijn gedichten ruim vertaald, vooral in Oost-Europa. Rond de eeuwwisseling kreeg Roggeman nog enige jaren onderdak bij de Leuvense uitgeverij P. Inmiddels is hij weer verkast en, met vier titels sinds 2010, uitgegroeid tot sterauteur van uitgeverij Kleinood & Grootzeer te Bergen op Zoom. Zijn laatste bundel, Notities voor een poëtica van de tijd, ‘geïllumineerd’ door de Vlaamse kunstenaar Marcase (pseudoniem van Marc Vanhaesebrouck), bevat gedichten over lezen en schrijven, bedachtzaam van toon en met soms verrassende beeldspraak: ‘Het woord klimt in de pen, zachtaardig / wijl de nacht zijn mes wet op je tongriem.’ Roggeman zoekt ook de grens met essayistisch proza op: ‘Het opdringerige wit op vele bladzijden komt overeen / met de relevante stilten in de muziek van John Cage’ (‘Canto voor Bert Schierbeek’). Uitgever Gerrit Westerveld maakte een smal, aantrekkelijk boekje. Zijn pers Kleinood & Grootzeer is boven het Hollands Diep vermoedelijk weinig bekend maar gaf sinds 1999 meer dan honderd boekjes, plano's en leporello's uit van vooral regionale dichters. Sommige namen komen we ook tegen bij de al sinds het begin van de jaren zeventig in Bergen op Zoom actieve poëzie-uitgeverij Wel. Westerveld heeft niet alleen aan Roggeman onderdak gegeven, maar ook aan de in kleine kring voor zijn haiku-achtige gedichten en bewerkingen van Chinese poëzie nog altijd bewonderde Willem Hussem (1900-1974). Ooit was hij auteur van De Bezige Bij maar nu is hij met maar liefst acht titels in het degelijk uitgegeven, typografisch goed herkenbare fonds van Kleinood & Grootzeer vertegenwoordigd. Penseeltekeningen van | |
| |
Hussem illustreren ook een van de Roggeman-titels. Zie daar de waarde van zo'n kleine uitgeverij: een comeback mogelijk maken voor rondzwervende auteurs die al bijna een halve eeuw meedoen en voor overleden dichters die bij hun oude uitgever sinds hun dood zijn afgedaan.
Omslag van Blue notebook: jazzgedichten (Demian, Antwerpen 2006). Willlem M. Roggeman samen met de Amerikaanse jazzdichter Ted Joans in Brussel, juli 1973.
Willem M. Roggeman, Notities voor een poëtica van de tijd. Bergen op Zoom: Kleinood & Grootzeer, 2013. 21 p. 110 ex. € 12 (Kon. Wilhelminastraat 46, 4615 jb Bergen op Zoom | uitgeverij@kleinood-engrootzeer.com).
| |
Boudewijn van Houten is Mulisch nog niet vergeten
De naam Boudewijn van Houten (1939) is onlosmakelijk verbonden met het polemische tijdschrift Tegenstroom (1964-1965) dat hij met Theo Kars uitgaf én met de autobiografische roman Onze hoogmoed (1970) die de postwisselfraude beschrijft die zich rond dit tijdschrift afspeelde. De tirannieke Max in deze roman blijft nog altijd een sterk neergezet romankarakter. Van Houten publiceerde later boeken over excessen bij het studentencorps, erotische escapades en zijn nsb-familie. ‘Het verkeerde pad’ lijkt zijn hoofdthema. Een bestaan als schrijver leverde hem dat niet op, al was hij in zijn onderwerpen vaak een pionier. Van Houten werd actief als vertaler van reisgidsen, levensbeschouwelijke geschriften en romans. Jarenlang ging hij ondergronds als hoofdredacteur van een medische encyclopedie. Eind jaren tachtig kreeg hij met zijn proza nog even onderdak bij uitgeverij Manteau maar gaandeweg leek hij steeds dieper verzeild te raken in de reisgidsensfeer. Na een stilte van meer dan tien jaar kwam een comeback: na de eeuwwisseling publiceerde hij, deels onder pseudoniem, zes boeken met proza en essays bij de raadselachtig productieve, door de Tweede Wereldoorlog en collaboratie geobsedeerde uitgeverij Aspekt in Soesterberg. Ook is Van Houten, in ‘exil’ in België woonachtig, op internet columns gaan schrijven voor De Dagelijkse Standaard. Uitgeverij Flanor, sinds 1987 onverstoorbaar actief met literair-historische en autobiografische uitgaven, heeft zich ontfermd over zevenenveertig columns die volgens het colofon tussen november 2012 en september 2013 zijn gepubliceerd. Meermaals spuwt Van Houten in Tegengif op De Wereld Draait Door, ‘televisie voor dummies’: een ergernis waar hij kennelijk niet zonder kan. Het interessants zijn stukken over literatuur, zoals ‘En eeuwig zingen de trilogieën’, over het onderscheid tussen literatuur en lectuur dat in onze tijd is vervaagd. Op Nederlandse schrijvers heeft hij het als vanouds niet begrepen, ook niet op een kersvers lid van onze Akademie van Kunsten: hij vindt het ‘ver- | |
| |
wonderlijk dat Aron Grunberg als zo'n orakel gezien wordt, maar Nederland houdt van dergelijke zelfbenoemde orakels, zoals je kunt zien aan het aanhoudende succes van Mulisch (ik zie Arnon Grunberg als de nieuwe Mulisch)’. Oek de Jongs roman Pier en oceaan (2012) is volgens Van Houten beter geschreven dan hij zelf zou kunnen maar hij ‘miste gewoon een ziel in dit alles. Schrijven is niet bladzijden zwart maken, maar een karakter, liefst een boeiend karakter, op papier smijten. [...] Oek heeft iets van een eunuch voor me. In ieder geval zal hij voor zijn volgende boek zonder enige twijfel weer een subsidie van het Nederlands Letterenfonds krijgen.’ Op subsidies of literaire prijzen, zo hij die ooit incasseerde, zal Van Houten niet meer rekenen. ‘Er hangt een doem over mij’, verklaarde hij vorig jaar tegen HP/De Tijd. In Tegengif toont Van Houten zich een geestige en nieuwsgierige dwarsligger met een hekel aan ‘literaire pubers als Mulisch, Claus, Brouwers en Campert’. Tegenstroom noemde Mulisch al ‘een intellectuele [...] uitgave van Lou de palingboer’ en Campert iemand ‘die niets te vertellen heeft’. In zijn afkeren is Van Houten zichzelf ook na een halve eeuw trouw gebleven.
Boudewijn van Houten, Syracuse juni 2013. Foto Geerten Meijsing.
Boudewijn van Houten, Tegengif: 1 x daags. Nijmegen: Flanor, 2013. 191 p. € 17,50 (Beijensstraat 30, 6521 ec Nijmegen | uitgeverijflanor@gmail.com).
| |
Getoonzette poëzie: van J.H. Leopold tot Selly de Jong
Wie kent een Nederlands gedicht dat door een Nederlandse componist is getoonzet? Dat in deze sfeer een wereld te ontdekken valt, bewijst de studie van A.H. Huussen jr. Poëzie als inspiratie: 10 Nederlandse dichters en hun componisten. Aan bod komen grote namen als Leopold en Achterberg maar ook ‘vergeten’ auteurs als Selly de Jong (1862-1937) en August Heyting (1879-1949). Deze van 1623 voetnoten voorziene uitgave bestaat grotendeels uit een overzicht van getoonzette gedichten en korte biografieën van de betrokken componisten. Van Selly de Jong, die in | |
| |
dit blad in 2011 (nr. 5) nog eens boven water kwam door een portretfoto van Couperus met een opdracht aan haar, is ook een uitvoerige biografie (p. 94-131) geleverd, zodat deze studie, waarmee Huussen een volgens hem ‘tamelijk onontgonnen veld’ betrad, meer biedt dan de titel doet vermoeden. Het in kaart brengen van dit soort composities is door biografen van betrokken dichters soms niet of nauwelijks gedaan. Zo noemt Wim Hazeu's Achterberg-biografie (1988) volgens Huussen slechts drie componisten die gedichten van Achterberg hebben gebruikt, terwijl zijn overzicht er vijftien bevat. Ter informatie: 73 componisten hebben zich door C.S. Adama van Scheltema laten inspireren. Huussen (1941) was hoogleraar in de geschiedenis in Groningen en geeft sinds 2004 eigen studies uit in de reeks Cahiers uit het Noorden, aanvankelijk vanuit Haren en sinds enige jaren vanuit Oegstgeest. Het gaat hier om op A4-formaat gefotokopieerde typoscripten met een slap kaft. Illustraties zijn vaag maar reproducties van oude kranten blijven leesbaar. De koper betaalt nauwelijks meer dan de productiekosten. De achtentwintig verschenen cahiers bevatten vrijwel uitsluitend biografische bronnenstudies over Nederlandse schrijvers, schilders en musici van de twintigste eeuw, met een enkele zijsprong naar de tijden van Jacob Campo Weyerman en Jacob van Lennep. Het jeugdwerk van de Amsterdamse filmcritica Ellen Zlata Kahn vinden we hier naast documentenverzamelingen rond het strafproces van Han van Meegeren. Nogal wat titels gaan expliciet over ‘vergeten’ en ‘verdwenen’ personen: Een vergeten pantheïst en socialist: Hartog Itzig Berlin, Een vergeten schrijfster: Alie Smeding, Het ‘verdwenen’ werk van een zondagsschilder: Cornelis Teunis Huussen. Als het Huussen erom ging onderbelichte personen aan de vergetelheid te ontrukken, is hij daarin ruimschoots geslaagd. Zijn cahiers, schatkamers aan minutieus opgedolven feitenmateriaal waardoor menig onderzoeker ontmoedigd zal raken, zijn vermoedelijk in minieme oplages vermenigvuldigd maar in onze universiteitsbibliotheken raadpleegbaar.
A.H. Huussen jr., Poëzie als muzikale inspiratie: 10 Nederlandse dichters en hun componisten. Gerrit Achterberg, Carel Steven Adama van Scheltema, Frederik van Eeden, August Heyting, Selly de Jong, J.H. Leopold, Martinus Nijhoff, Adriaan Roland Holst, Margot en Marie Vos. Oegstgeest 2013 (Cahiers uit het Noorden; 28). 301 + 27 + 2 p. € 10 (Rustenborchdreef 108, 2341 as Oegstgeest).
| |
Emile van der Borch van Verwolde: dichter en verzetsman
Baron Emile van der Borch van Verwolde (1910-1943) publiceerde als Leids rechtenstudent verzen in zijn corpsblad en in het poëzietijdschrift Helikon. Hij raakte in de ban van de bibliofilie en staakte zijn studie. Ser J.L. Prop gaf vijf brieven uit die Van der Borch van Verwolde in de jaren 1932-1934 uit Leiden en Maastricht, waar hij stage liep bij Alexandre Stols, schreef aan Jean François van Royen (1878-1943). Zijn interesse ‘als verzamelaar van mooie boeken en in het bijzonder van moderne typographische kunst’, zoals hij zichzelf voorstelt, gold aanvankelijk Van Royens drukken van De Zilverdistel en de Kunera Pers. Daarna weidde hij vooral uit over de antiquarisch inmiddels peperdure uitgaven van Rimbaud, Swinburne en Apollinaire die Stols in zijn opdracht drukte. Ook was Van der Borch van Verwolde bij Stols ‘bezig een bundeltje | |
| |
eigen gedichten te zetten, in 10pt. Bodoni, welke echter natuurlijk ook voor den handel bestemd zijn. Mettertijd zal ik U hiervan, hoewel met angst en vreeze, een exemplaartje toezenden. Maar U weet hoeveel gemakkelijker het is een fraai boek te laten drukken, dan het zelf te drukken!’ Het bundeltje kwam er niet, wellicht omdat Van der Borch van Verwolde, die als bohémien ook in Parijs rondhing en met Greshoff in contact stond, zijn geld had verspild. Zijn moeder, zo meldt Stols' biograaf C. van Dijk, moest garant staan voor zijn schulden. Eind jaren dertig heeft Van der Borch van Verwolde zijn bundeltje nog eens gestencild verspreid onder vrienden. Zijn rechtenstudie maakte hij alsnog af in Groningen, waarna hij tijdens de bezetting ging werken bij de Amsterdamse universiteitsbibliotheek en in het verzet ging. In 1979 gaven nabestaanden zijn Verzamelde poëzie uit in een uitgave die niet in de handel kwam. Deze brievenuitgave vormt een intrigerende voetnoot bij de geschiedenis van de Nederlandse private presses maar ook een hommage aan de dichter en verzetsman Emile van der Borch van Terwolde die op 20 juli 1943 met negentien anderen op de Leusderheide door de Duitsers is gefusilleerd. Zijn topzware vers ‘De wanhopige’ (‘Er is geen mensch zoover als ik gegaan / op deze weg van zoden en van steenen’), in Komrij's bloemlezing opgenomen, lijkt in de dodencel geschreven maar stamt uit de jaren dertig.
Baron Emile van der Borch van Verwolde.
W.H.E. van der Borch van Verwolde, Vijf brieven aan J.F. van Royen. Banholt: Ser J.L. Prop, 2013. [16 ongenummerde p.]. 74 ex. € 40 ing. / € 135 geb. (Terhorst 33, 6262 na Banholt | serjlprop@home.nl).
| |
Georg Trakl vertaald door C.O. Jellema
De zwaarmoedige, drankzuchtige Oostenrijkse dichter en apotheker Georg Trakl (1887-1914), in 1923 door Marsman in ons land geïntroduceerd, is altijd al een favoriet van het marginale circuit geweest. Dat bleek tijdens de Bezetting toen het literaire tijdschrift in één exemplaar De schone zakdoek vertalingen van zijn gedichten opnam en H.N. Werkman met De Blauwe Schuit een Duitstalige druk van Trakls vers ‘Menschheit’ fabriceerde. In de jaren negentig van de vorige eeuw kwamen Sub Signo Libelli en de Arethusa Pers met bibliofiele uitgaven. De nu al weer twintig jaar actieve Statenhofpers van Jaap Schipper, die blijkens de fondslijst een curieuze voorkeur voor boekjes over poezen heeft, neemt het stokje nu over. De vertaling door C.O. Jellema (1936-2003) - ook al een favoriet van bibliofiele drukkers - werd gepubliceerd ter gelegenheid van de expositie Spolia, een Gronings eerbetoon aan Jellema. Tegelijkertijd kwamen toen bij de Avalon Pers in Woubrugge in Jellema's vertaling Zeven gedichten uit van de Oostenrijkse diplomaat Leopold Andrian (1875-1951), wederom een oerfiguur onder onze bibliofielen die al in 1913 door De Zilverdistel werd gedrukt. Trakl, grossierend in woor- | |
| |
den als ‘Herbst’, ‘Abend’, ‘Klage’ en ‘Nacht’, blijkt volgens de verantwoording van Gerben Wynia de eerste dichter die Jellema vertaalde. Dat was in januari 1961. Het gedicht ‘Grodek’ (‘Des avonds dreunen de herfstige wouden / van dood'lijke wapens’), waaraan Jellema later een uitvoerig essay wijdde, zal in geen anthologie met poëzie over de Eerste Wereldoorlog ontbreken: het is hét klassieke gedicht over de strijd aan het oostelijke front. Trakl stierf niet op het slagveld maar aan cocaïnevergiftiging in het garnizoenshospitaal van Kraków, waarin hij na een zelfmoordpoging was opgenomen. Ludwig Wittgenstein, een andere Oostenrijkse oorlogsvrijwilliger, wilde daar nog met hem kennismaken maar kwam een paar dagen te laat. Trakls verzen blijven spreken van een geborgenheid die hij kennelijk zocht, zo ook bij Jellema: ‘Zwerveling ga stil naar binnen; / drempel is versteend door pijn. / Flonkert op het zuivere linnen / van de tafel brood en wijn’.
Georg Trakl. Zes gedichten. Vertaling C.O. Jellema. Den Haag: Statenhofpers, 2013. [25 p.] 70 ex. € 35 (Frederik Hendriklaan 6, 2582 bb Den Haag | duodecim@worldonline.nl).
| |
Marcel van Eeden tekent Achterbergs ‘antimaterie’
Tekening van Marcel van Eeden uit het besproken boekje.
‘De tijd dat je dood zult zijn ligt voor je, die is nog onbepaald, maar er is ook een tijd dat je dood was. De tijd voor je geboorte. En die tijd van je dood, dat deel van je min-ik, van je anti-ik kun je nu al beschrijven’. Deze uitspraak van de Haagse kunstenaar Marcel van Eeden is geciteerd in Beursberichten, de krant die verscheen ter gelegenheid van de Beurs van kleine uitgevers in Paradiso op 8 december 2013. Van Eedens werk wordt dan ook gedomineerd door tekeningen van situaties van vóór zijn geboortejaar 1965. Hij werkt vooral aan de hand van foto's uit boeken en tijdschriften. ‘Min-ik’ is een direct citaat uit het gedicht ‘Anti-materie’ van Gerrit Achterberg (1905-1962). Het is diens | |
| |
laatste gedicht, voltooid op eerste kerstdag 1961, minder dan een maand voor zijn dood. Een ‘ik’ keert hierin terug naar zijn oude huurkamer. Alles is nog intact en er zijn afdrukken van zijn aanwezigheid en die van een vrouw: ‘wasem mijner hand’, in ‘het vloertapijt een dameshak’. Het leest als sporenonderzoek op een plaats delict die verzegeld is geweest. De ‘ik’ herbeleeft dan een moment van vroeger, de spanning loopt op: ‘Hoog op de tenen gaat een spoor / tussen de kamerdingen door.’ Een vrouw, een ‘u’ duikt op. Een ‘min-ik’, kennelijk de persoon die ‘ik’ vroeger was, wilde ‘naar de slaapvertrekken gaan’ en ‘u’ vragen ‘of het licht / uit kan, de antichambre dicht’. In een schemergebied tussen dood en erotiek, tussen ‘ik’, ‘min-ik’ en ‘u’ blijft een ontknoping ongenoemd en breekt de tekst af. De Statenhofpers drukt dit dubbelzinnige gedicht van 53 versregels af naast Duitse en Engelse vertalingen: drie kolommen op één blad naast elkaar. Marcel van Eeden leverde met potlood en negro stift vijf tekeningen, zwart-wit met nuances van gitzwart tot grijs, die eerder als interpretaties van Achterbergs wereld overkomen dan als directe illustraties bij de tekst. Het zijn aan stills van oude speelfilms herinnerende beelden van een schemerachtige kamer die de radiosfeer van de jaren vijftig oproepen: sober maar ook mysterieus. Een man en vrouw zien we van opzij en vanachter: onpeilbare schimmen wier relatie net als in Achterbergs gedicht onduidelijk is. Anti-materie is een bijzonder kunstenaarsboek waarin de drievoudige tekst en de illustraties zijn gedrukt op een breed albumformaat, met veel wit. De titel van Achterbergs gedicht over het tegendeel van materie is toepasselijk niet op het kale donkergrijze kartonnen omslag gedrukt maar er zonder eigen kleur in geperst en daarmee uitgespaard. Zo ontstond ook een ‘anti-titel’ en blijven vorm en inhoud één.
Gerrit Achterberg & Marcel van Eeden, Anti-materie. Antimaterie. Anti-matter. Den Haag: Bureau Claxon & Statenhofpers, 2013. [13 ongenummerde bl.]. 120 ex. € 125 (zie voorgaand stukje voor besteladres).
| |
Waer is mijn lief gegaen
Dit tijdschrift signaleert zelden literatuur van voor Multatuli maar een uitzondering mag wel gemaakt worden voor Waer is mijn lief gegaen, de uitgave van een Vlaams liedhandschrift uit de late zeventiende eeuw dat zich sinds 1904 in de Brusselse kb bevindt maar tot op heden onbestudeerd bleef. Het gaat hier om een imposant boek dat met de hand is gezet door De Carbolineum Pers van Boris Rousseeuw. Deze pers drukt niet alleen proza en poëzie maar soms ook zwaarder filologisch werk. De anonieme auteur komt volgens Gilbert Huybens in zijn inleiding over als een ‘belezen, ruimdenkend en schalks personage’. Als student in Leuven profileerde hij zich weliswaar als Bacchusaanhanger maar Huybens trekt de conclusie dat hij vermoedelijk lid is geweest van de orde van de minderbroeders-franciscanen. De anonieme dichter grossiert in liederen over stront, scheten en vrijsters maar dicht ook over de vergankelijkheid en ijdelheid van het leven.
Gilbert Huybens (red.), Waer is mijn lief gegaen: een onbekend Vlaams liedhandschrift uit de zeventiende eeuw. Kalmthout: De Carbolineum Pers, 2014. 143 p., 50 ex., € 150 ing. / € 600 geb. in kalfsperkament (Huize Anseres, Petrus Janssensstraat 9, B-2920 Kalmthout | boris.rousseeuw@telenet.be).
|
|