De Parelduiker. Jaargang 19
(2014)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Theo van der Meer
| |
[pagina 39]
| |
Wat lieflijk was, is in verdriet verkeerd.
Eén staag verlangen kwelt mijn moede zinnen:
Welk leed is bitterder dan dit: verteerd
te zijn van liefde en niet te mogen minnen?
De liefste dingen brak het leven stuk,
maar eenmaal heeft de milde dood erbarmen
en voert ons, huiv'rend van zoo groot geluk,
schreiend tesamen in elkanders armen.Ga naar eindnoot8
Volgens Meertens was het helemaal niet de bedoeling geweest dat het gedicht gepubliceerd zou worden, maar was dat op advies van Martinus Nijhoff gebeurd. In 1919 had hij kort na zijn eindexamen gymnasium gedebuteerd onder het pseudoniem Jan de Raedt in het net opgerichte tijdschrift voor jongeren, De Jongste Dag. Het tijdschrift ging in de tweede jaargang ter ziele. Tussen 1920 en 1923 schreef Meertens onder hetzelfde pseudoniem nog enkele niet-gepubliceerde gedichten. In 1932 stuurde hij tientallen gedichten onder eigen naam naar Klaas Heeroma (Muus Jacobse), Nijhoff en Marsman. Maar volgens Heeroma getuigden ze met regels als ‘achter de wereld en na de tijd’ van een individualisme dat immer z'n vervulling zocht in het Jenseits, waarop volgens hem niemand zat te wachten.Ga naar eindnoot9 Hij vond de gedichten te ‘individualistisch’, ze boden hooguit belofte en weinig geestelijke winst. Nijhoff meende dat maar één gedicht na uitvoerige bewerking geschikt was voor publicatie. Van Marsman is geen reactie bekend.Ga naar eindnoot10 Meertens heeft nadien nog wel een enkel gedicht en een aantal onvoltooide korte verhalen of aanzetten tot romans geschreven, maar waarschijnlijk nooit ergens voor publicatie aangeboden.
Begin juli 1926 nam de zieke leraar die Meertens verving definitief ontslag en de vervanging veranderde in een vacature. Met enig tumult ging de baan tot Meertens' grote verdriet aan hem voorbij. Had hij zijn aanstelling alleen op materiële gronden geaccepteerd, de beëindiging ervan vergeleek hij met de beproevingen die Job ten deel waren gevallen. Als bij alles in het leven zocht hij naar wat God in dezen met hem voorhad, om slechts te kunnen verzuchten dat wat de Heer hem gegeven, de Heer hem ook ontnomen had. Het grootste geluk dat hij tot dan toe in zijn leven gekend had, én ‘mijn plaats - ja mijn plaats’ waren hem afgepakt, dacht hij nadien niettemin opstandig.Ga naar eindnoot11 Ten tijde van Meertens' verplichte sollicitatie had het gymnasium in Doetinchem een slechte reputatie. De helft van de leerkrachten had ordeproblemen. ‘Ik had onder mijn medestudenten veel Doetinchemmers ontmoet en verhalen over het gymnasium gehoord en ook lag het Doetinchems gymnasiumschandaal te kort achter ons dan dat we het vergeten waren,’ schreef hij decennia later in een | |
[pagina 40]
| |
aanzet tot een autobiografie,Ga naar eindnoot12 met een impliciete verwijzing naar de rel met Dèr Mouw. Het is een (her)interpretatie van het tumult waarmee Meertens' eigen vertrek gepaard was gegaan, die niet uit toenmalige notities spreekt. Was het wijsheid achteraf of groeiend inzicht die hem ertoe heeft gebracht dat vertrek in het licht van Dèr Mouws schandaal te bezien? Heeft de burgemeester van Doetinchem, W.P.J. Duval Slothouwer, die in Meertens' zaak persoonlijk heeft ingegrepen en hem ‘bekend eigenwijs’ vond, voorkomen dat het gymnasium twintig jaar na dat schandaal opnieuw in opspraak geraakte, of heeft hij door krachtdadig ingrijpen meer ordeproblemen op de school voorkomen? Wat maakte Meertens' korte verblijf in het Gelderse stadje zo bijzonder dat hij het met een liefde vergeleek waarop hij zijn leven lang met weemoed bleef terugzien? | |
Gymnasium in opspraakHet stedelijk gymnasium in Doetinchem was in 1879 opgericht. Veel van de mannelijke leerlingen waren ouder dan gebruikelijk en ‘kwekeling’ van de Christelijk Philantropische Instelling. Die stelde jongemannen van minder gegoeden huize, die vaak al een beroepsopleiding achter de rug hadden, in staat een gymnasiumopleiding te volgen ter voorbereiding op een studie theologie en het predikambt, of eventueel op een studie medicijnen. Gewoonlijk verbleven ze in het internaat Ruimzicht dat net buiten Doetinchem was gelegen. Rond 1900 had het Gymnasium landelijk al een slechte reputatie. Leraren hadden een pover salaris; er waren geen pensioenvoorzieningen; ze bleven tot op hoge leeftijd voor de klas staan. Gymnasiasten die het elders niet redden, konden in Doetinchem terecht, waar ze eventueel inwonend bij leraren tegen extravergoeding werden voorbeid op het eindexamen en daarbij soms de eindexamenopgaven als oefenstof kregen aangeboden. In 1904 raakte Dèr Mouw in conflict met de rector. Hij eiste voor een beschermeling dezelfde privileges die de rector andere leerlingen bij hun eindexamen zou gunnen. Op de achtergrond speelden andere kwesties, zoals Dèr Mouws slordige uiterlijk, zijn onorthodoxe religieuze opvattingen en didactische praktijken, waarbij hij leerlingen als gelijken behandelde. Een aantal leerlingen nam het voor hem op. Met enkele leerlingen - onder wie de zoon van de rector - onderhield Dèr Mouw zeer nauwe banden en volgens sommige beschuldigingen of insinuaties ook erotische contacten. In het stadje zou hij bekend staan als communist en als homoseksueel. Mede door publicatie van een brochure van de hand van de rector bereikte het conflict de landelijke pers en volgde ministeriële bemoeienis. Dèr Mouw deed twee pogingen tot zelfmoord en nam ontslag na een veroordeling tot een boete wegens smaad jegens de rector.Ga naar eindnoot13 Tijdens Meertens' aanstelling was er geen sprake van problemen met eindexamens. Dertien van zijn vijftien leerlingen slaagden, zonder dat er vraagtekens rezen over de manier waarop. Na zijn vertrek zakte enkele jaren achtereen de helft van de | |
[pagina 41]
| |
kandidaten,Ga naar eindnoot14 onder wie in 1927 twee van Meertens' favoriete leerlingen. Klassenfoto van Ruimzicht uit 1925 waarop zowel Joesef Bijl (in de eerste staande rij achter de tafel: de vijfde van rechts) als Jan de Geus (op dezelfde rij de derde van rechts) staat (Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam, Collectie Meertens).
Net als Dèr Mouw hield Piet Meertens er onorthodoxe religieuze en politieke opvattingen op na. Ook hij behandelde leerlingen als gelijken, al kan dat deels geduid worden als gebrekkige didactische vaardigheid. Volgens de rector lachte hij met leerlingen mee, als ze streken bij hem uithaalden. Hij hield in elk geval weinig afstand. Riskant voor zijn reputatie was dat hij met sommige leerlingen op hun uitnodiging nachtelijke wandelingen in de bossen in de omgeving van Doetinchem maakte. Na enig aarzelen - hij was bang dat hij een figuur zou slaan als het bekend werd - had hij daarmee ingestemd. Dat riep toen misschien niet direct tegenwoordige seksuele connotaties op, het zou door de geschiedenis met Dèr Mouw wel een gevoelige kwestie kunnen zijn geweest. Uit niets blijkt echter dat anderen weet hadden of zich stoorden aan de wandelingen. Tijdens de zes maanden op het gymnasium heeft Meertens met vier leerlingen - van wie hij er drie overleefde - langdurige vriendschappen gesloten. Jan de Geus, Rudi van Brakell BuyssGa naar eindnoot15 en David Friedman waren maar enkele jaren jonger dan hijzelf was. Joesef Bijl was acht jaar jonger en had geen deel aan de wandelingen. Hoewel Joesef wel direct zijn bijzondere belangstelling had, dateert hun vriend- | |
[pagina 42]
| |
schap feitelijk van een paar jaar na Meertens' intermezzo in Doetinchem. Jan was een Ruimzichtkwekeling, Rudi woonde bij de rector, en David mogelijk bij een leraar. Rudi was geboren in Soerabaja en zijn familie woonde in Nederlands-Indië. David behoorde tot een internationaal georiënteerde rijke joodse familie; zijn ouders waren Russisch, woonden in Amsterdam en waren in 1922 genaturaliseerd. Davids vader dreef samen met een broer in New York de Diamanten Handelmaatschappij.Ga naar eindnoot16 Joesef was van Nederlandse afkomst, maar zijn familie woonde in Egypte. Hij was al sinds 1921 kwekeling van de Christelijk Philantropische Instelling en woonde ook in Ruimzicht. Hij had geen belangstelling voor het predikambt. Op zijn zestiende liet hij weten medicus te willen worden.Ga naar eindnoot17 Joesef Bijl, rechts (collectie C.H.J. de Geus).
| |
Meertens' religieuze achtergrondPiet Meertens' religieus en politiek ontwaken kwam rond zijn vijftiende. Enerzijds verschafte kerkgang in zijn woonplaats Middelburg hem een diep gevoel van gemeenschap met gelovigen die tijd en ruimte oversteeg. Lezing van Tolstoi - Het Koninkrijk Gods is binnen in U - en van de Bergrede (Mattheus 5-7) bracht hem het ideaal van weerloosheid bij, en het besef dat gemeenschap slechts kon bestaan op basis van rechtvaardigheid en verzoening. De oorlog in het nabije België, het leed dat hij onder Belgische vluchtelingen zag, en de antimilitaristische geschriften van dominee Bart de Ligt - zoon van een Middelburgse dominee - droegen bij aan zijn levenslange socialistische en pacifistische sympathieën.Ga naar eindnoot18 Onder invloed van het werk van Henriette Roland Holst ging hij zich christensocialist noemen. Op zijn negentiende, aan het eind van zijn Middelburgse gymnasiumtijd, deed hij weliswaar belijdenis in de Hervormde kerk, maar zijn hart lag toen meer bij een christenanarchisme dat antimilitarisme paarde aan een vegetarisch dieet. Vanaf het begin van zijn studietijd ondernam Meertens een religieuze queeste die hem langs vele religieuze opwekkingsbijeenkomsten voerde. Bovenal heeft de kennismaking met de quakergemeenschap - de Broederschap in Christus - van Kees Boeke in Bilthoven grote betekenis voor hem gehad. Zijn laatste studiejaren was hij daar vrijwel elk weekend te vinden. Enkele jaren lang bezocht hij vaak meerdere keren per week in Utrecht spreekbeurten van Kees Boeke en seminaria | |
[pagina 43]
| |
over het quakerdom. In Bilthoven onderging hij de ervaringen van de quakermystiek: momenten van leegte, stilte, en eenwording met God, en het gevoel van een bekering die hem zijn levenspad zou duiden.Ga naar eindnoot19 Teksten in zijn dagboeken getuigen ook van orgastische bruidsmystiek en hij bediende zich van mystieke beelden. Vereenzelviging met de geliefde leerling Johannes aan de borst van Jezus bij het laatste Avondmaal - middeleeuwse verbeelding van de eenwording met God - stelde hem in staat zijn homoseksuele gevoelens te sublimeren tot agapè. Ze waren een door God opgelegde last, zowel opdracht als uitverkiezing tot het bevorderen van broederliefde en gemeenschapsgevoel. Meertens had zich bij zijn aanstelling voorgenomen zijn geloofsbelijdenis voor zich te houden. De rector had tijdens hun eerste gesprek laten weten niets van godsdienst te moeten hebben. Het feit dat Boekes Broederschap in Christus zich radicaal tegen wereldlijk gezag keerde, zich actief inzette voor dienstweigering, maar ook meer dan eens in opspraak kwam door confrontatie met de politie,Ga naar eindnoot20 zal Meertens hebben gesterkt in zijn voornemen behoedzaam te zijn. Al kort na zijn aanstelling hadden leerlingen echter ‘uit zijn doen en laten op kunnen maken dat [hij] een volgeling van Kees Boeke [was].’Ga naar eindnoot21 | |
Meertens in DoetinchemEenmaal in Doetinchem schreef Meertens opgewekte brieven naar huis. De rector was een ‘alleraardigste kerel’; collega's waren hartelijk. Hij werd een geziene gast aan huis van de classicus Cauveren, een rabbijn, de leraar die het minst orde had. Ook bij de vier leraressen die de school telde, bleek Meertens in de smaak te vallen. Onderling hadden ze ruzie, maar tegen de rector maakten ze gezamenlijk front. Ze namen het alle vier voor hem op toen aan het einde van het schooljaar het rumoer om zijn aanstelling begon. Op een receptie zou toen zelfs een fikse ruzie zijn ontstaan, nadat een curator die gewaagde van ‘vrouwengeklets’, van een van de leraressen een opmerking over ‘mannengekonkel’ naar zijn hoofd kreeg. Begin 1926 was het allemaal nog pais en vree. In zijn eerste weken in Doetinchem bezocht Meertens curatoren, de rector, collegae, en de leiding van Ruimzicht. De lessen gingen goed en leerlingen waren stil en oplettend. Bij enkele andere leerkrachten was het wel anders. In januari waren er in de hele school negentien leerlingen (op honderd in totaal) de klas uit gestuurd. Zelf had hij maar één leerling strafwerk gegeven. Behalve uit de eerste weken zijn geen brieven of dagboekaantekeningen bewaard gebleven waarin hij iets vertelt over zijn onderwijservaringen. In zijn dagboek reflecteerde hij wel in toenemende mate op zijn omgang met uitverkoren leerlingen. De ‘eindeloze gesprekken’ die hij met deze jongemannen voerde, markeerden het begin van langdurige vriendschappen met enkele van hen. ‘Het is toch zo'n groot voorrecht, dat ik hier zulke oprechte en diepe naturen heb getroffen. [...] Ik heb zo heel veel aan hun omgang, en ik ben zo blij dat de jongens zo graag bij me | |
[pagina 44]
| |
komen en nooit moe worden al maar weer te praten over de hoge geestelike dingen, die ons rijk en gelukkig maken.’Ga naar eindnoot22 Eenmaal terug in Utrecht, na de beëindiging van zijn aanstelling, kon Meertens zijn relaties met enkele zesdeklassers die daar gingen studeren voortzetten. Jan de Geus, circa 1925 (collectie C.H.J. de Geus).
| |
De vriendenmanHoe treffend Han Voskuil Meertens als Meneer Beerta in Het Bureau moge hebben getekend, niet in de laatste plaats als netwerktijger, maar Meertens ‘de vriendenman’ komt daarin niet uit de verf. Aan bijna elke kring waarin hij ooit verkeerde, hield hij vriendschappen over die gewoonlijk pas door de dood ontbonden werden. Tientallen omvangrijke briefwisselingen die soms meer dan een halve eeuw omspannen, getuigen daar uitbundig van. Vriendschap ging wat Meertens betreft bloedverwantschap te boven, al was hij familieziek: ‘wat zou ik, in tijden van nood, aan mijn familie hebben? [...] mijn beste vrienden [laten] me nooit, onder welke omstandigheden ook, in de steek.’Ga naar eindnoot23 Netwerk en vriendenkring ontliepen elkaar niet per se, maar de eerste term doet geen recht aan de wederzijdse affectie en zijn charisma die uit zijn omgang met vele vrienden opdoemen. De banden met leerlingen die hij in Doetinchem heeft opgedaan, spannen in menig opzicht de kroon, niet in de laatste plaats omdat het genoemde viertal zelf een bijzonder leven heeft geleid. Jan de Geus stierf in 1942 in Dachau na een verblijf in kamp Amersfoort: al voor de oorlog had hij zich als predikant vanaf de preekstoel uitgesproken tegen het nationaalsocialisme en hij was daar vanaf het begin van de bezetting mee doorgegaan. Bovendien probeerde hij nsb'ers van hun dwaalwegen te doen terugkeren. In kamp Amersfoort was hij velen tot steun geweest.Ga naar eindnoot24 Bij het vernemen van Jans dood memoreerde een diepgeschokte Meertens dat Jan het in 1926 voor hem had opgenomen, ‘verdediger van mijn recht, toen al een voorstander van recht en waarheid. Hij was niet bang, ook niet voorzichtig, hij durfde de waarheid te zeggen, wie hij ook voor zich had. Heeft dat misschien ten slotte zijn vrijheid en vervolgens zijn leven gekost?’Ga naar eindnoot25 Jan was ‘teer als een vrouw’ in zijn gevoelens,Ga naar eindnoot26 maar ‘op en top een man’ zonder ‘he-man’ te zijn, ‘gevoelig zonder sentimentaliteit’.Ga naar eindnoot27 Rudi van Brakell Buys ontwikkelde zich tot spinozist (in 1934 promoveerde hij op een proefschrift over het godsbeeld van Spinoza), anglist en tot boeddhist. Na de Indonesische onafhankelijkheid werd hij - mede door bemiddeling van Meertens - enkele jaren hoogleraar Engelse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Indo- | |
[pagina 45]
| |
nesië. Hij heeft tal van boeken over uiteenlopende onderwerpen op zijn naam staan: Engelse letterkunde, Spinoza, boeddhisme, mystiek. Bij zijn dood in 1978 schreef de nrc dat hij beschouwd werd als de opvolger van dr. J.D. Bierens de Haan (1866-1943), in zijn dagen een bekend onafhankelijk denkend wijsgerige spreker en publicist. Een gesprek met Rudi of een brief van hem is Meertens altijd ‘een weldaad’ geweest. ‘De bleke, tengere, wonderlike’ Rudi, die in de liefde geen deceptie bespaard was gebleven, had een ‘moeilijk, maar een rijk leven gehad’.Ga naar eindnoot28 Rudi van Brakell Buys, geschilderd door Jan Poortenaar, mogelijk jaren vijftig (collectie Letterkundig Museum).
David Friedman kreeg na zijn promotie in 1936 op een Engelse vertaling uit het Sanskriet van een zesde-eeuwse boeddhistische tekst en een korte vervolgstudie in Oxford een aanstelling als privaatdocent Pali en de geschiedenis van het boeddhisme aan de Universiteit van Leiden.Ga naar eindnoot29 Als jood is hij aan het begin van de bezetting ontslagen.Ga naar eindnoot30 Opvallend genoeg is hij in de zomer van 1941 - in mei van dat jaar had Meertens nog met hem geluncht - erin geslaagd met vrouw en kinderen naar New York te ontkomen, waar hij voor de Nederlandse regering ging werken op het Netherlands Bureau of Information.Ga naar eindnoot31 Zijn ouders die in de jaren dertig naar Parijs verhuisd zijn en zijn broers en zussen waren eerder ontkomen of woonden voor de oorlog al in de Verenigde Staten. Naar verluidt verkeerde David in New York ook in kringen van Claude Levy Strauss en de École Libre des Hautes Études (de latere New School), waar zich tal van gevluchte joodse intellectuelen, zoals Hannah Arendt, ophielden. Na de oorlog werd Friedman eerst hoogleraar in Batavia (waar hij zich ook inspande voor de benoeming van Rudi) en daarna ‘reader’ aan de University of London. Op den duur lijkt Meertens' relatie met hem verwaterd. David stierf een jaar voor Meertens en werd in boeddhistische kringen geëerd om zijn grenzeloze compassie en als een ‘patiently devoted guide and supervisor’ en ‘an immensely caring friend’.Ga naar eindnoot32 Joesef Bijl is medicus, psychiater en directeur van een inrichting in Portugaal geworden. Voor de oorlog moet hij de grote onbeantwoorde liefde van Meertens zijn geweest. Lang nadien vertelde Meertens nog dat hij en Joesef tien jaar hebben samengewoond,Ga naar eindnoot33 suggererend dat ze geliefden waren, terwijl ze in werkelijkheid maar enkele jaren - weliswaar in hetzelfde pand - op gescheiden kamers woonden.Ga naar eindnoot34 In 1930 sloten Meertens en Joesef een ‘bondgenootschap’ om elkaar altijd bij | |
[pagina 46]
| |
te staan. Al was dat ‘maar gekheid [...] God geve dat Joesef en ik ons levenslang bondgenoten mogen blijven,’ noteerde Meertens daarbij.Ga naar eindnoot35 Hij voorzag toen al ‘hoe grote troost in later jaren mij zijn tegenwoordige vriendschap zal zijn’ en hij dompelde zich onder (naar Albert Verwey) in ‘liefde die vriendschap heet’. In de nacht van 8 januari 1975 waarin een hersenbloeding Meertens velde, spoedde Joesef zich vanuit Portugaal naar Amsterdam. Hij onderkende nadat Meertens uit zijn coma ontwaakt was, dat hij nog compos mentis was.Ga naar eindnoot36 Van de Doetinchemse vrienden heeft alleen Joesef hem overleefd. | |
Zonen van zijn geestHet valt buiten het bestek van dit verhaal de complexe erotiek van Piet Meertens te analyseren, maar ‘vaderlijke’ relaties met jonge mannen of met adolescenten - ‘zonen van zijn geest’ - die hij in zijn leven is aangegaan, waren niet gespeend van erotische gevoelens. Meertens was de pedagogische eros toegedaan - een opvoedingsideaal dat vooral voor de oorlog in Duitsland aanhangers had - waarvoor hij zich heeft beroepen op Guido Gezelle en diens adoratie voor zijn leerling Eugeen van Oyen.Ga naar eindnoot37 De regel ‘Welk leed is bitterder dan dit: verteerd te zijn van liefde en niet te mogen minnen’ in zijn eigen ‘Vers’ appelleert aan de homoseksuele canon en roept reminiscenties op aan P.C. Boutens' Nagelaten strofen van Andries de Hoghe (1919) en sommige gedichten van Willem de Mérode. De betekenis verschuift door wat Meertens over de achtergrond van zijn ‘Vers’ zegt van een concrete liefde die naar haar aard niet mag, naar een liefde die eros belichaamt en die het subject ontzegd is. Zijn verlangen naar een zoon kenmerkte zich zowel door erotische gevoelens als door een kuisheidsideaal. Het bracht hem later meer dan eens aan de rand van de afgrond, zoals het Duitse ideaal om voor de hand liggende reden ten onder is gegaan. Maar in 1926 schreef hij na een van zijn nachtelijke wandelingen dat vriendschap het ware altruïsme was die ‘vrouwenliefde’ vele malen te boven ging. Vaderlijke vriendschappen met jongens waren zijn alternatief voor een volwassen liefde die hij zich - zeker in die tijd - alleen met een vrouw kon denken. In meisjes was hij niet geïnteresseerd. Piet Meertens heeft mede door zijn (mogelijk onterechte) veroordeling in 1941 wegens een seksueel contact met een minderjarige jongen (in 1933) en andere incidenten de reputatie verworven het in sexualibus niet zo nauw te nemen. Zeker later in zijn leven speelde hij soms met vuur in zijn omgang met jongemannen. Afgezien van de vraag of hij in de periode waarin dit verhaal zich afspeelde zijn ideaal celibatair te leven waarmaakte, is er de herinnering van letterkundige Jaap Romijn dat Meertens hem tijdens bijlessen Latijn en Grieks opdringerig op onanie aansprak.Ga naar eindnoot38 Ondanks ongelijkheid zullen Jan, Rudi, en David er de personen niet naar geweest zijn zich al te grote opdringerigheid te laten welgevallen. ‘Geborgen in zijn vriendschap’ met Jan leerde Meertens ‘de liefde zonder erotiek’ kennen.Ga naar eindnoot39 Het voorstel om in Amsterdam op kamers te gaan wonen was afkomstig van Joesef, | |
[pagina 47]
| |
maar die had toen al van Meertens de verzekering gekregen dat hij geen erotische gevoelens voor hem koesterde. Blijkens zijn dagboeken had Meertens die wel degelijk, maar Joesefs ‘vriendschap, zoals hij die mij schenkt, in alle overvloed, moet mij genoeg zijn; laat ik niet meer begeren’.Ga naar eindnoot40 Seksualiteit zo goed als religie, soms moeiteloos in elkaar overgaand, behoorden tot de ‘hoge geestelike dingen’ waarover Meertens met deze jongemannen sprak. Met Jan had hij het tijdens een nachtelijke wandeling over ‘het sexuele vraagstuk’,Ga naar eindnoot41 omdat de jongeman, ondanks het feit dat hij al verkering had, worstelde met de vraag of hij met zijn aardse liefde God de liefde ontnam die Hem toekwam. Jan had het daar in Doetinchem volgens een levensschets die zijn weduwe na de oorlog publiceerde erg moeilijk mee en zijn worsteling zou nog jaren duren.Ga naar eindnoot42 Rudi kwam - in 1926 een enorme stap - al in zijn eerste gesprek met Meertens ‘uit’ en las hem gedichten voor die getuigden van zijn adoratie voor Joesef. Meertens (zichzelf nog verschuilend achter ‘het masker’) was diep onder de indruk van de vergeestelijking die Rudi net als hijzelf toen in de liefde nastreefde. Na Doetinchem begonnen Rudi, David en Meertens een nieuwe religieuze speurtocht (Boekes Broederschap was inmiddels ter ziele gegaan) en frequenteerden ze een Bijbels zendingsgenootschap. In 1929 sloegen Rudi en David echter een geheel nieuwe weg in: ze werden hindoe in een geheime ceremonie waarbij Meertens getuige was. Hij had zich veel moeite gegeven hen daarvan af te houden, uit angst dat ze van hun leermeester Raghu Vira (toen promovendus te Leiden, linguïst, en later leidend intellectueel en nationalistisch politicus in India) de haat zouden overnemen die deze het christendom zou toedragen. Meertens heeft al tijdens de nachtelijke wandelingen Rudi en David als verwante zielen leren kennen. Ze waren ieder op hun eigen wijze mystiek bevlogen. In de jaren daarna vond hij ook in Joesef zo'n ziel. ‘Het is of de stille contemplatieve geest van het Oosten en de dadendrang van het Westen zich in hem hebben verenigd tot een gave en loutere schoonheid.’Ga naar eindnoot43 | |
Een grievende beledigingTerwijl Meertens steeds meer vreugde beleefde aan de omgang met zijn nieuwe vrienden, pakten donkere wolken zich samen. Hoewel hij al eerder op ordeproblemen was aangesproken, kreeg hij ondanks het ontstaan van een vacature volgens zijn dagboek begin juli ‘volkomen onverwacht’ de boodschap dat besloten was zijn aanstelling niet te verlengen. Er zou een ‘oproeping’ voor nieuwe kandidaten worden gedaan. Het was ‘een geweldige teleurstelling [...] en een grievende belediging’. Er werden ‘idiote nonsens’, ‘leugens en verzinsels’ over hem en zijn lessen verspreid, vooral over ordeproblemen die hij zou hebben. Er was sprake van een ‘samenzwering’, van ‘een kliek’ die tegen hem was. De rector had hem zelf gezegd dat het om ‘mensen in de stad’ ging, maar geen namen kunnen noemen.Ga naar eindnoot44 Erg overtuigend waren de rector en de president-curator inderdaad niet. | |
[pagina 48]
| |
Meertens had dan wel geen orde, maar er was ook geen wanorde of herrie in de klas, zei de rector meer dan eens. De president-curator had van horen zeggen dat leerlingen Meertens vervelend vonden omdat hij ‘bijna stotterde’, al had hij dan geen ‘eigenlijk spraakgebrek’.Ga naar eindnoot45 (Hij was heftige stotterproblemen uit zijn jeugd in zijn studietijd grotendeels te boven gekomen.) Leerlingen uit de drie hoogste klassen - waarschijnlijk op initiatief van Jan de Geus - ondertekenden een rekest waarin ze om herbenoeming van Meertens vroegen. Ook collega-leerkrachten ondernamen actie. De rector snapte er niets van, want in het rekest beweerden leerlingen dat er geen sprake was van ordeproblemen en ze vonden Meertens niet vervelend, terwijl uit de gangen nog steeds klachten over hem opklonken. Hij had Meertens niettemin verteld dat hij kon solliciteren op de vacature, maar die vond dat zijn eer te na. Typerend voor de wankelmoedigheid waarmee het curatorium ordeproblemen benaderde, kreeg Meertens na de actie van leerlingen en collega's te horen dat de sollicitatieprocedure slechts een formaliteit was, en dat hij, hoewel men de handen vrij moest houden, vrijwel zeker voorgedragen zou worden als hij solliciteerde. Uit zijn aantekeningen blijkt dat Meertens na deze toezegging van het curatorium ook een gesprek heeft gehad met de burgemeester en een wethouder. Hij zal hebben geprobeerd zich ervan te vergewissen dat ze met zijn aanstelling zouden instemmen. | |
MannengekonkelNa sluiting van de sollicitatietermijn genoot Meertens inderdaad de voorkeur. Gesprekken met enkele vrouwelijke sollicitanten die betere papieren hadden dan alle mannelijke sollicitanten, inclusief Meertens, vonden curatoren onnodig. Over ‘mannengekonkel’ gesproken! Bij Meertens' tijdelijke aanstelling waren ook al vrouwelijke kandidaten gepasseerd omdat de school vier leraressen telde op tien leerkrachten. Het curatorium wilde toen niet dat het talenonderwijs geheel in ‘dameshanden’ zou vallen. Ook al had de rector na een half jaar zijn bekomst van Meertens, hij gaf aan hem te prefereren boven een vrouwelijke kandidaat, ‘zelfs al ware deze zeer goed’.Ga naar eindnoot46 Op 30 juli kreeg Meertens bericht dat hij als eerste op de voordracht was geplaatst,Ga naar eindnoot47 en na instemming van de inspecteur der gymnasia, werd hij definitief bij burgemeester en wethouders van Doetinchem voorgedragen. Meertens was toen al met een gerust hart op vakantie gegaan. Bij thuiskomst wachtte hem een brief met de mededeling dat vooralsnog niet in de vacature werd voorzien, maar dat de waarneming was opgedragen aan mejuffrouw Jurgens uit's-Gravenhage.Ga naar eindnoot48 | |
Daadkracht van de burgemeesterEen week nadat het curatorium Meertens voorgedragen had, vergaderde het opnieuw over zijn aanstelling, daartoe gedwongen door de burgemeester. Duval | |
[pagina 49]
| |
Slothouwer ‘vereerde’ het curatorium met zijn aanwezigheid. B & W konden niet instemmen met de voordracht van Meertens vanwege diens ordeproblemen. Hij sprak individuele curatoren en de rector persoonlijk aan met de vraag wat ze tegen de aanstelling van een vrouw hadden. Het bleek vooral een ‘gevoelsquestie’ en ‘dames’ hadden volgens de rector uit gewichtigdoenerij de gewoonte meer aandacht aan letter- dan aan taalkunde te besteden. Dat ging ten koste van het onderwijs klassieke talen.Ga naar eindnoot49 Leo van Breen (links) en Piet Meertens in Utrecht, 1929 (coll. Zeeuwse Bibliotheek).
De burgemeester toonde een daadkracht die anderen leken te ontberen. Hij had de inspecteur der gymnasia in Den Haag bezocht, zelf inlichtingen ingewonnen over enkele vrouwelijke sollicitanten, en in de hofstad al een gesprek met een van hen gevoerd. Hij had haar telegrafisch voor deze vergadering opgeroepen en ze was in het gebouw aanwezig. De heren hoefden alleen nog maar een gesprek met haar te voeren. Ze droegen de juffrouw direct na kennismaking voor tijdelijke benoeming voor bij B & W. Een curator wenste de burgemeester sarcastisch ‘veel genoegen’ met deze aanstelling. Burgemeester Duval Slothouwer heeft op de valreep rector en curatoren als kwajongens behandeld. Afgaand op de documentatie deed hij dat vanwege het feit dat het curatorium niet in staat bleek aanhoudende ordeproblemen op te lossen en de reputatie van het Stedelijk Gymnasium te herstellen. Feitelijk kreeg Meertens daarvoor de rekening gepresenteerd. Er waren leerkrachten die het er niet beter vanaf brachten maar van wie men niet meer afkwam. Een van de curatoren had al eerder gezegd dat een proefjaar voor Meertens in de praktijk betekende dat de school aan hem vastzat. Uit niets blijkt dat Meertens gedwongen vertrek iets te maken had met de opspraak waarin het gymnasium decennia eerder was geraakt, laat staan met mogelijk politieke of religieuze overwegingen of geruchten van seksuele aard. Het is natuurlijk heel goed mogelijk dat gedachten aan Dèr Mouw de burgemeester door het hoofd hebben gespeeld, vooral naar aanleiding van het leerlingenrekest: niet nog eens een leraar die leerlingen tot verzet tegen de schoolleiding inspireerde! | |
Niet te mogen minnenNog lang had Meertens diep in zijn hart het gevoel dat hij gevraagd zou worden terug te komen. ‘O Doetinchem’, noteerde hij maanden na zijn vertrek uit de stad, ‘als ik mijn ogen sluit ben ik er weer, ruik ik de scherpe geur der dennenaalden, | |
[pagina 50]
| |
hoor ik de jongens op Ruimzicht zingen in de stille avond. O, hoe zal ik dat alles ooit kunnen vergeten.’Ga naar eindnoot50 Een halve eeuw later gaf Meertens toe dat hij geen bezield leraar was geweest. ‘Ik [vond] het een beetje zonde van mijn tijd.’Ga naar eindnoot51 Eenmaal (vanaf 1930) werkzaam als secretaris van de Dialectencommissie van de knaw, na enkele jaren op de Utrechtse universiteitsbibliotheek gewerkt te hebben, realiseerde hij zich dat hij zich in die functie kon ontplooien op een wijze die in het onderwijs niet mogelijk zou zijn geweest. Wetenschap had hem altijd meer aangesproken dan lesgeven. Alleen Joesef begreep dat Doetinchem niettemin bleef knagen. Hij had daar een taak gehad die hij naar beste vermogens en krachten had trachten te vervullen, noteerde Meertens vijf jaar na zijn vertrek. Met onderwijs had die taak kennelijk niet zoveel te maken gehad, met altruïsme, vriendschap en liefde - misschien wel goddelijke opdracht - des te meer. ‘Ik weet, dat ik meer dan een van mijn leerlingen tot steun ben geweest. En ik weet dat die taak me ontnomen is.’Ga naar eindnoot52 |
|