Niet op reis
Reizen zoals men een boek leest, bestaat niet meer. [...]. Wat doet de moderne mens in zijn vacantie? Hij neemt plaats achter de ruit van een auto en ziet veertien dagen lang een technicolorfilm in drie dimensies langs zich heen rollen. Inplaats dat het beeld trilt (zoals bij ouderwetse films) zit hij zelf te trillen en te hossen. Van tijd tot tijd stapt hij uit om zijn maag rust te geven. Hiertoe blijft het ‘betreden van vreemde bodem’ beperkt. Ook laat hij zich opdrijven door musea en kerken, waar hij nooit méér van gehoord heeft dan hoogstens de naam waarvan hij, teruggekomen van zijn reis, ook niets meer dan hoogstens die naam en ‘dat het mooi was’ weet te vertellen. Hij houdt geen dagboek bij, hij doet geen indrukken op. Hij laat zich over de weg zeulen of hij ervoor betaald werd, terwijl hij er zelf voor betaalt. De tijd dat reizen nuttig heette voor iemands ontwikkeling, is al lang voorbij. Negen-ennegentig van de honderd mensen die op reis gaan, hebben al zorgen genoeg aan het hoofd. Zij willen helemaal niet ontwikkeld worden. [...]. De man die reist omdat hij vacantie heeft en dus op reis moet, heerst als een dictator over allen. Op hem is alles ingesteld, iedere reiziger wordt automatisch bij zijn soort ingedeeld, ook de echte reiziger. Zodra hij zich in een vreemde stad vertoont, wordt hij omringd door dichte hagen van functionarissen, profiteurs en bedelaars die zijn wensen trachten te voorkomen. Hij heeft zijn mond nog niet opengedaan, maar zij weten al wat hij wenst: hij wenst natuurlijk precies hetzelfde als iedereen. [...]. Zo komt ook de ware reiziger terug als nauwelijks iets meer dan het zoveelste slachtoffer van de lamachtige oppervlakkigheid der toeristenindustrie, slaat een reisbeschrijving op van het land waar hij zojuist is geweest en wordt zich bewust van alles wat hij heeft gemist.
W.F. Hermans, ‘De dood van de ware reiziger. Reizen als culturele bezigheid’, in: Het Vaderland van zaterdag 22 maart 1952
Willem Frederik Hermans achter zijn schrijftafel. Foto Piet Schreuders.