De Parelduiker. Jaargang 13
(2008)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Pieter SteinzGa naar voetnoot+
| |
[pagina 70]
| |
[pagina 71]
| |
[pagina 72]
| |
buutroman van Herman Koch; de Sarphatistraat die volgens Nescio alleen gewaardeerd werd door een man die vreemder was dan de uitvreter uit zijn gelijknamige novelle. Maar even afgezien van de Nederlandse literatuur: Amsterdam is ook een populair decor in de ogen van buitenlandse schrijvers, van Casanova tot Ian McEwan. En hun romans zijn misschien wel de mooiste vorm van ‘lezen op locatie’ - juist omdat de Nederlandse lezer bekend is met de stad die erin beschreven wordt. Schrijven ze de straatnamen goed? Maken ze geen fouten in de geografie? Treffen ze de sfeer? En vooral: wat voor beeld geven deze vreemdelingen van de stad die wij kennen als onze broekzak? Met zevenmijlslaarzen door de literatuurgeschiedenis stappend, mag je zeggen dat Amsterdam er in de buitelandse literatuur niet best af komt. Canaux, canards, canaille (‘Grachten, gevogelte, geteisem’) luidde het commentaar van de filosoof Voltaire op achttiende-eeuws Amsterdam. Zijn collega Diderot was niet veel vleiender in zijn Voyage en Hollande (1780-82), en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat stad en ommelanden voor buitenlandse literatoren uit de achttiende en negentiende eeuw niet populair waren als decor voor romans en verhalen. Als we voorbijgaan aan de cosmopolitische Casanova, die nog vóór Voltaire een paar avontuurtjes beleefde in Amsterdam, dan is de enige buitenlander die in fictie Amsterdam beschreef een Amerikaanse: Mary Mapes Dodge, die haar landgenoten ten tijde van de Burgeroorlog in Hans Brinker or the silver skates (1865) een romantisch waterland voorschotelde waar kwajongens in de winter schaatsten en in het voorjaar hun vinger in de dijk staken. Dat Nederland, en vooral Amsterdam, in de twintigste eeuw wel de buitenlandse literatuur haalde, komt allereerst door ons imago van een libertijnse staat waar alles, van prostitutie tot euthanasie, gedoogd wordt. In het voetspoor van Albert Camus, die in La chute zijn aan lager wal geraakte hoofdpersoon op de Amsterdamse Zeedijk liet oreren, schetsten vooral schrijvers uit het Engelse taalgebied de Randstad als een Sodom en Gomorra. Ian McEwan (Amsterdam) is de beroemdste, maar ook Martyn Bedford (The Houdini girl) en Rupert Thomson (The book of revelation) konden de verleiding niet weerstaan. En dan was er de Gouden Eeuw - sinds een jaar of twintig plotseling een bron van inspiratie voor buitenlandse historische romanciers, die vooral in schilders en tulpen geïnteresseerd zijn. Het beginpunt van deze rage is niet moeilijk aan te wijzen: Simon Schama's cultuurgeschiedenis van de zeventiende eeuw The embarassment of riches (1988, ‘Overvloed en onbehagen’). Een ‘historische grabbelton’ is het boek door critici genoemd, maar literatuurliefhebbers moeten Schama dankbaar zijn. Door hem is Holland ook in het buitenland op de kaart gezet. |
|