| |
| |
| |
Laagwater
Ike Cialona
Een handschrift van Lord Byron
Op 3 januari maakte het Britse dagblad The Times bekend dat in de bibliotheek van het Londense University College een tot nu toe onbekend handschrift van een gedicht van Lord Byron was gevonden. Bibliothecaresse Susan Stead kreeg, in de zomer van 2005, tijdens het catalogiseren van boeken in een gesloten magazijn, een boek in handen dat in 1956 aan de bibliotheek was geschonken en dus al bijna vijftig jaar onopgemerkt en veronachtzaamd op een plank stond. Het was een zestiende druk, uit 1810, van The pleasures of memory, een lang, voor het eerst in 1792 verschenen gedicht van Samuel Rogers.
Toen Susan Stead het opensloeg, las ze op de eerste, onbedrukte rectobladzijde tussen het schutblad en de titelpagina de met de hand geschreven opdracht: ‘To the Right Hon.ble The Lord Byron, from his obliged & faithful friend The Author’ en daaronder de in een andere hand geschreven mededeling: ‘Afterwards returned by Lord Byron to Mr. Rogers with the lines written on the other side.’ Op de versozijde van dit blad, tegenover de titelpagina, zag ze een gedicht dat Byron kennelijk voor zijn vriend heeft geschreven, een gedicht waarvan men tot nu toe nog geen manuscript had gevonden, maar dat wel in druk is verschenen. In dit manuscript is het woord Memory onderstreept en tussen dubbele aanhalingstekens gezet. Ik citeer hierna het volledige gedicht, gevolgd door mijn vertaling:
Absent or present still to thee
My friend, what magic spells belong!
As all can tell, who share, like me,
In turn thy converse, and thy song.
But when the dreaded hour shall come
By Friendship ever deemed to nigh,
And ‘Memory’ oer her Druid's tomb
Shall weep that aught of thee can die,
How fondly will She then repay
Thy homage offered at her shrine
And blend, while Ages roll away,
Her name immortally with thine.
Zijt ge ver weg dan wel nabij,
Ik voel altijd uw tovermacht,
Mijn vriend, als ieder die, met mij,
Uw dichtkunst en gezelschap acht.
Het leven snelt te schielijk heen,
Weet Vriendschap, maar genaakt de tijd
Waarin, bij haar druïdensteen,
Herinnering uw dood bestrijdt,
Dan toont zij zich, dankzij de eer
Die u haar gaf, zo welgezind
Dat zij u loont en immermeer
Haar naam aan die van u verbindt.
| |
| |
Een ontbijt ten huize van Samuel Rogers - de heer met de bakkebaarden, in het midden op de voorgrond aan tafel. Rechts van hem zit Byron. Tegenover hen zitten, van links naar rechts, William Wordsworth, Thomas Moore, Samuel Taylor Coleridge en Walter Scott. (Gravure van Charles Mottram.)
Het gedicht is ondertekend met de naam Byron, gespeld in Griekse letters, en voorzien van een datum, 19 april 1812. In 1812 kende Byron zijn oudere collega nog maar kort. Samuel Rogers (1763-1855) was toen een invloedrijke, bemiddelde, ongetrouwde bankier in ruste en een veelgelezen dichter. Hij had een ruime, elegante woning op het St. James's Place en organiseerde daar met grote regelmaat literaire breakfast parties. Op 14 juli 1811 was Lord Byron, 23 jaar oud, in het Engelse havenstadje Sheerness aangekomen, teruggekeerd van een reis door Portugal, Spanje, Albanië, Turkije en Griekenland die twee jaar had geduurd. Hij nam zijn intrek in een hotel in Londen. Op 4 november van dat jaar werd hij voor het eerst uitgenodigd door Samuel Rogers.
Die winter maakte hij ten huize van Rogers kennis met dichters als Walter Scott, William Wordsworth, Samuel Taylor Coleridge, Robert Southey en de minder bekende Thomas Moore, zijn latere biograaf. Hij waardeerde de poëzie van zijn gastheer en die van Walter Scott het meest. Vijf jaar later, in november 1816, tekende hij in zijn dagboek een soort driehoekige Parnassus van de Engelse dichtkunst. Boven de top zweeft de naam van Walter Scott, de top zelf wordt ingenomen door Samuel Rogers, de zone daaronder wordt bewoond door Thomas Moore en Thomas Campbell en daar weer onder staan op gelijke hoogte de namen van Southey, Wordsworth en Coleridge. In de brede basis van de driehoek schreef hij: the many.
Tegen het einde van die winter verwierf Byron met één klap zelf grote landelijke faam. ‘Ik werd op een ochtend wakker en merkte dat ik beroemd was,’ schreef hij in zijn dagboek. Op 2 maart 1812 verschenen de eerste twee canto's van zijn min of meer autobiografische Childe Harold's pilgrimage, het poëtische verslag van zijn romantische zwerftocht door Zuid-Europa, in druk bij de Londense uitgever John Murray. Hij benutte zijn populariteit door talloze liefdesaffaires aan te gaan met dienstmeisjes,
| |
| |
actrices, courtisanes, jonge en zelfs middelbare aristocratische dames, terwijl hij zijn uitspattingen met mooie jongelingen zo goed mogelijk geheim trachtte te houden. Zijn halfzuster Augusta was en bleef daarbij zijn enige ware en geheime geliefde. Maar na een paar jaar werd zijn leven erg onoverzichtelijk, en in een krankzinnige poging om er greep op te krijgen en zichzelf in een soort gareel te dwingen, trouwde Byron op 2 januari 1815 met de goed opgeleide, intelligente, 22-jarige Lady Annabella Milbanke, ‘de parallellogrammenprinses’ zoals hij haar spottend noemde. Het huwelijk was, uiteraard, geen succes. Na de geboorte, elf maanden later, van dochter Augusta Ada (die later overigens onder de naam Ada Lovelace samen met de wiskundige Charles Babbage heeft gewerkt aan het ontwerp van de eerste computer) verliet Annabella haar echtgenoot op 15 januari van het jaar daarop.
Byrons zorgeloze Londense jaren waren voorbij. Hij werd in de aristocratische kringen waarin hij zo graag verkeerde steeds meer met de nek aangezien. Zijn biograaf Thomas Moore schrijft dat hij in de ban werd gedaan door zijn omgeving en daardoor gedwongen werd zijn heil in het buitenland te zoeken. Omdat hij daarbij ook nog in geldnood zat, liet hij begin april 1816 zijn kostbare boekenverzameling veilen, op een paar boeken na die hij wilde meenemen op zijn reis. De veiling bracht 723 Engelse ponden op. Gelukkig zijn de manuscripten van zijn eigen werk en van heel veel brieven veilig bewaard gebleven in de archieven van de nog steeds bestaande uitgeverij van John Murray.
Twee maanden daarvoor, op 8 februari 1816, had hij aan zijn vriend Samuel Rogers geschreven: ‘Begrijp me niet verkeerd - ik heb je je boek echt alleen maar teruggegeven op grond van de reden die ik je opgaf, en geen andere - het is te goed voor zo'n slordige kerel - ik heb al mijn eigen boeken weggedaan - [...] Ik wil je graag zien - als je bij me langs wilt komen, zoals je van plan was - ofschoon ik op dit moment te kampen heb met “de slingerstenen en pijlen van de wrede vrouwe Fortuna”, waarvan enkele afkomstig zijn uit een hoek waaruit ik ze niet verwachtte.’
Zeer waarschijnlijk gaat het hier om het boek dat in 1956 door de erven van Samuel Rogers aan de bibliotheek van het ucl werd geschonken en dat daarna een halve eeuw ongelezen op de plank heeft gestaan.
Op 25 april 1816 vertrok Byron op de veerboot vanuit Dover naar Oostende. Via België en Duitsland reisde hij naar Zwitserland, waar hij een tijd aan het meer van Genève bivakkeerde, dicht bij het huis waar de dichter Shelley een paar maanden verbleef met zijn vrouw Mary en zijn schoonzuster Claire Clairmont, die een kind van Byron verwachtte. Maar dat is een ander verhaal. Vervolgens woonde hij in Venetië, Ravenna, Pisa en Genua. Hij schreef nog een groot aantal dichtwerken, waaronder het derde en vierde canto van Childe Harold en zijn onvoltooide meesterwerk Don Juan. Het laatste, zestiende canto daarvan verscheen een maand voor zijn dood. Na in juli 1823 per schip naar Griekenland te zijn vertrokken, stierf hij op 19 april 1824, 36 jaar oud, aan reumatische koortsen in Missolonghi, waar hij de Griekse bevolking bijstond in haar vrijheidsstrijd.
Ike Cialona werkt aan een metrische en rijmende vertaling van Childe Harold's pilgrimage.
| |
| |
| |
Marco Daane
Drenkeling duikt op
In de Engelse literatuur komt de doodsoorzaak ‘verdrinking’ zeker vier keer voor. Daaraan zijn overigens geen conclusies te verbinden; het feit op zich is louter een bizar curiosum. Twee van de vier gevallen zijn bovendien louter fictief, want betreffen figuren uit literaire werken: Ophelia, die in Shakespeares Hamlet krankzinnig wordt om haar onmogelijke liefde voor de Deense prins, en Rebecca uit Daphne du Mauriers gelijknamige roman - een figuur die in het gehele boek alleen in herinneringen voorkomt maar wel voortdurend haar schaduw over de intrige werpt.
Twee wél echt bestaande auteurs traden in hun voetsporen: Percy Bysshe Shelley en Virginia Woolf. Shelley verdronk, net als Rebecca (in Cornwall), in 1822 tijdens een zeiltocht, voor de Tyrrheense kust. En Woolf, net als vermoedelijk Ophelia, sloeg in 1941 de hand aan zichzelf. In de kolommen van De Parelduiker is de locatie al eens bezocht waar zij, met stenen verzwaard, het water inliep: de rivier de Ouse in het Zuid-Engelse Sussex.
Veel heeft het niet gescheeld of Woolf had zes jaar later onbedoeld een zeker zo beroemde opvolger gekregen. Op 19 augustus 1947 ging George Orwell op een levensgevaarlijke plek in Schotse wateren kopje onder. Orwell - pseudoniem van Eric Blair - woonde destijds op het ruige Hebrideneiland Jura, waar hij zijn werk aan het twee jaar later verschenen Nineteen eighty-four afwisselde met wandelen, hengelen, tuinieren en andere buitenactiviteiten. Op die warme dinsdag keerde hij met zijn geadopteerde zoon Richard, een neef en een nicht per boot terug van een kampeerpartijtje aan de onbewoonde, grillige westkust van het eiland. Onderweg naar huis, aan de oostkust, raakten ze bij de noordkaap van Jura verzeild in de Corryvreckan, een van de beruchtste maalstromen ter wereld, door de Britse marine in officiële publicaties zelfs als ‘onbevaarbaar’ aangeduid. Orwell had zich deerlijk vergist in de werking van het getij. Drie uur nadat het vloed was geweest, kwamen ze juist in de heftigste stroomversnellingen terecht. ‘Buitenboordmotor losgerukt door de zee en naar de bodem verdwenen. Slaagde er met de peddels net in de boot op koers te houden, en na twee keer door de maalstroom te zijn gegaan, bereikten we rustig water [...],’ noteerde Orwell naderhand in zijn dagboek. Ze peddelden naar een rotseilandje, maar bij hun poging daar aan land te gaan ging het weer mis. De boot kapseisde en het gehele gezelschap raakte te water. Richard kwam zelfs onder de boot terecht. Orwell slaagde erin hem er vanonder te trekken, waarna ze met veel moeite op het rotseilandje wisten te klimmen. ‘We waren alles behalve verdronken,’ schreef Orwell later aan zijn confrater Anthony Powell. Na drie uur schipbreukelingschap werden ze opgepikt door kreeftvissers, die hen weer aan de westkust afzetten. Dwars over Jura liepen ze de minstens vier kilometer naar huis - blootsvoets, want hun schoenen waren ze ook aan de zee
kwijtgeraakt.
George Orwell was toen al een bekende schrijver. Zijn satire Animal Farm, exact twee jaar en twee dagen eerder verschenen, was een enorm succes geworden. Zelfs de koning had het laten kopen en naar verluidt gelezen. Orwell werd een veelgevraagd auteur en
| |
| |
zijn naam was gevestigd. Dat zijn ongeval in de Corryvreckan de Schotse pers haalde, lijkt dan ook niet zo vreemd. Blijkbaar nam het journaille daarbij wel een sensatiezuchtig loopje met de feiten. ‘Er stond een heel foutief verslag van de ramp in de Daily Express,’ schreef Orwell op 8 september gramstorig aan Anthony Powell.
Wat er precies in deze tabloid heeft gestaan, is evenwel nooit aan het licht gekomen. Peter Davison, de samensteller van Orwells uitputtend geannoteerde twintigdelige Complete works (1998-2002), bericht in een noot bij Orwells dagboeknotities uitvoerig over zoektochten ernaar in zowel de Engelse als de Scottish Daily Express. Tot in de British Library, de National Library in Edinburgh en de Mitchell Library in Glasgow liet hij de krant er vergeefs op naslaan. Alleen de Glasgow Herald van 30 augustus 1947 bleek een beknopte vermelding van het gebeurde te bevatten.
Mogelijk heeft Orwell zich echter vergist en kreeg hij destijds een bericht uit een geheel ander dagblad onder ogen. In de eerste week van december 2005 opende de kwaliteitskrant The Scotsman kortstondig de poorten van zijn omvangrijke digitale archief. Alle edities van dit landelijke Schotse dagblad van 1817 tot 1950 zijn tegenwoordig tegen betaling via internet af te grazen - en gedurende die ene week dus gratis. Dit eindejaarsextraatje leverde bij gebruik van de zoekterm ‘Corryvreckan’ onmiddellijk succes op. Onder de kop ‘Whirlpool accident’ kwam een bericht van 30 augustus 1947 boven water, waarin Orwells drenkelingschap in geuren en kleuren uit de doeken werd gedaan. Het is overigens maar de vraag of iemand onder de lezers zich destijds zal hebben gerealiseerd
Uit The Scotsman, 31 augustus 1947.
dat het hier over de beroemde schrijver van Animal Farm ging. Volgens The Scotsman was het ‘slachtoffer’ namelijk ‘dhr. Eric Blair, een inwoner van Jura’, zonder dat werd vermeld dat deze ook nog een andere identiteit had (als die ter redactie al bekend is geweest).
Echt ‘foutief’ is dat natuurlijk nog niet te noemen. Eerder geldt dat voor de vermelding dat ook Blairs ‘vijf jaar oude zoon en een andere jongen en meisje’ erbij betrokken waren. Orwells zoon Richard was drie jaar en de andere ‘boy’ was zijn zwager Henry - een twintigjarige legerofficier. Vooral de opening van het artikel trekt daarenboven de aandacht en zal Orwell allerminst zijn bevallen. Het bericht stelde dat de vier ‘slachtoffers’ vanaf Jura waren overgestoken ‘om de beroemde draaikolken van de Gulf of Corryvreckan te bezichtigen’ en legde een verband tussen dat gegeven en de destijds populaire speelfilm I know where I'm going! In die rolprent van Michael Powell en Emeric Pressburger strandt een dame, die op weg is naar haar toekomstige echtgenoot op een Schots eiland, door dichte mist in een kustplaatsje. In een drieste poging toch over te steken komt zij in de Corryvreckan terecht - die overigens op ingenieuze wijze in de film werd gemonteerd, omdat hij te
| |
| |
De Corryvreckan.
gevaarlijk werd geacht voor het maken van echte filmopnames. Door het pregnante liefdesverhaal, de sterke special effects en vooral de zeelandschappen werd I know where I'm going! een succes.
In 1947 was deze film slechts twee jaar oud. De vermelding ervan door The Scotsman in combinatie met de openingszin suggereert dat een lichtzinnige eilandbewoner een onverantwoord uitstapje naar een populaire filmlocatie had ondernomen. Dat was inderdaad ‘foutief’; wist die krant veel, moet Orwell hebben gedacht. Onbedoeld leggen het bericht en de titel van de film niettemin een ironisch laagje over de bijna tragisch afgelopen gebeurtenis. Orwell deed achteraf bijzonder laconiek over de schipbreuk en kennissen namen het later voor hem op: het was domme pech geweest, hij zou zich gewoon hebben vergist in de getijdentafels. Dat is echter uiterst betwistbaar. In zijn dagboek luidt het: ‘We vertrokken [...] ongeveer twee uur na hoog water, en moeten rond 11.30 uur op de Corryvreckan zijn gestuit, dus toen het ongeveer drie uur afgaand water was. Het bleek het allerslechtste tijdstip te zijn, en je zou het juist zodanig moeten plannen dat je de Corryvreckan passeert bij stilstaand water.’ Orwell bleek de getijdentafels wel degelijk prima te kennen, maar de gevolgen ervan allerminst. Hij wist helemaal niet where he was going. Bijna was daardoor een derde grote Engelse auteur verdronken en hadden we 1984 nooit gelezen.
Ten slotte: niet alleen wegens de hiervoor beschreven ‘fout’ is het zeer waarschijnlijk dat Orwell het verhaal van zijn bijnaverdrinking in The Scotsman heeft gelezen. Precies de vermelding van I know where I'm going! in dat bericht duidt daar ook op. In de brief van 8 september 1947 aan Anthony Powell, waarin hij de faux-pas van het dagblad vermeldt, noemt hij in een adem daarmee ‘de beroemde maalstroom van Corrievrechan [sic] die voorkomt in een film getiteld “I know where I'm going”’. Zou dat toeval zijn?
Waarmee zowaar een wit vlekje in Peter Davisons indrukwekkende notenapparaat bij Orwells Complete works kan worden weggewerkt.
|
|