De Parelduiker. Jaargang 10
(2005)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[2005/3]Toke van HelmondGa naar voetnoot+
| |
[pagina 3]
| |
Arthur Lehning, 1922.
aan de metropool Berlijn en de ontmoetingen daar, kwam hij definitief tot inzicht. Toen hij het eiland na bijna drie maanden weer verliet, wist hij dat zijn weg niet naar Parnassus leidde, maar dichter bij de aarde, waar de ‘mensheid is en haar weedom’. Terecht is Arthur Lehning wel ‘getuige van de twintigste eeuw’ genoemd en dat niet alleen omdat hij werd geboren op 23 oktober 1899 en overleed op de drempel van de nieuwe eeuw. Behalve getuige was hij ook actief betrokken bij de belangrijke gebeurtenissen van zijn tijd, en hij schreef er over. Enerzijds als militant van een revolutionaire beweging, in talrijke artikelen en brochures, anderzijds als historicus, bewust van de ‘presénce de l'histoire’, zoals hij zelf heeft gezegd. Het zou resulteren in een essayistisch en wetenschappelijk oeuvre, dat door zijn veelzijdigheid in Nederland een aparte plaats inneemt.
Van Hiddensee had hij voor het eerst gehoord door twee Duitse intellectuelen, de aankomend dichter en toneelcriticus Walther Pritzkow en theaterwetenschapper Felix Emmel. Ze waren in 1919 naar Zeist gekomen als begeleiders van een groep Duitse kinderen, die na de oorlog in Nederland kwamen aansterken. Zowel Emmel als Pritzkow verbleef geregeld op Hiddensee; hun vriend de schilder/graficus Walter Grammaté werkte er. Mede vanwege diens zwakke gezondheid was het eiland hem aangeraden door zijn vriend en buurman in Berlijn Erich Heckel, schilder van de kunstenaarsgroep Die Brücke, die er in 1912 langere tijd geschilderd had. In huize Müller, aan het Broederplein 35, werd ook een meisje uit Duitsland opgenomen. Zeist was een actieve gemeente waar het liefdadigheid betrof; zo werden er concerten georganiseerd om fondsen te werven voor de opvang van de kinderen. Arthurs stiefvader Fritz Müller, met wie Paula Schübler na de scheiding van Carl Paul Lehning in 1905 was hertrouwd, was een overtuigd hernhutter, en actief in sociaal werk. Maar Arthur Lehning en Henny Marsman waren meer geïnteresseerd in de begeleiders dan in de kinderen. Ze waren onafscheidelijk sedert zij in 1914 in dezelfde klas van de hbs terecht waren gekomen en hun ontwikkeling liep een aantal jaren synchroon. Aanvankelijk vooral geïnteresseerd in sportieve activiteiten, tennis en vooral voetbal, begonnen zij in de loop van hun zestiende jaar te lezen en gedichten te schrijven. Geleidelijk ontwikkelden ze een grote interesse voor literatuur en beeldende kunst; hun voorkeur ging al snel uit naar wat er in dat opzicht in Duitsland gebeurde. Dat Arthur uit een Duitstalig milieu kwam, speelde daarbij een rol. Vader Müller was weliswaar Nederlander, telg van een hernhuttersgeslacht dat al sedert generaties in Zeist gevestigd was, maar de gemeenschap behield een sterk Duits karak- | |
[pagina 4]
| |
ter. Alle diensten vonden plaats in het Duits, de gezangen waren Duits. Arthurs moeder was in Nederland beland nadat haar echtgenoot Paul Lehning een baan in een chemische fabriek in Utrecht had aanvaard. Zo werd Arthur Lehning, op 23 oktober 1899, ook ‘toevallig’ zoals hij zelf altijd benadrukte, in Nederland geboren en wel aan de Croeselaan 299 in Utrecht. Toen Paul Lehning na enkele maanden voor de zoveelste keer problemen met zijn werkgever kreeg en op staande voet naar Elberfeld - waar hij en Paula beiden vandaan kwamen - terugkeerde, bleef zij alleen en onverzorgd met twee kleine kinderen in Nederland achter. Werner, haar oudste zoon, was in 1896 in Elberfeld geboren. Terwijl zij bezig was om te zien naar mogelijkheden om in haar eigen onderhoud te voorzien en zo een onafhankelijk bestaan op te bouwen, maakte zij op de Deutsche Verein te Utrecht kennis met Friedrich Johann Müller, met wie zij in 1905 hertrouwde. Paula Müller-Schübler kwam uit een gegoed burgerlijk milieu in Elberfeld en voelde zich in Nederland, en zeker in het wat benauwde hernhuttersmilieu van Zeist, niet erg thuis. Zij reisde geregeld naar haar familie en haar jongere zuster Anna kwam vaak logeren, evenals Arthurs mooie nichtje Ilse, dochter van zijn Onkel Max - en aldus Marsman: ‘Wij waren, geloof ik, allen verliefd op haar.’Ga naar eind4 Hoewel Arthur Nederlands sprak met zijn vader, op Nederlandse scholen ging en als een Nederlandse jongen opgroeide, werd er in huis uitsluitend Duits gesproken. Zowel in de kunst als in de literatuur speelde Duitsland na afloop van de Eerste Wereldoorlog een leidende rol in Europa. Via Ilse, die ook veel las, liet Arthur boeken en tijdschriften rechtstreeks uit Duitsland komen. Al in 1918 was hij behalve op een blad als De Stijl ook geabonneerd op de twee belangrijkste expressionistische tijdschriften in deze jaren in Duitsland, Der Sturm en Die Aktion. Waar het expressionisme bij uitstek een vorm van geëngageerde kunst was, lag in Der Sturm het zwaartepunt op de kunst, en in Die Aktion op de politiek. Der Sturm was opgericht door componist en kunsttheoreticus Herwarth Walden, eigenaar van de gelijknamige toonaangevende galerie, Die Aktion door Franz Pfemfert, de meer uitgesproken links-radicale militant, zoals alleen al in de titel tot uitdrukking komt. Twee decennia zouden de rivaliserende bladen hun stempel drukken op het culturele klimaat in Duitsland, en ver daarbuiten. Hugo Ball, Gotfried Benn, Iwan Goll, Georg Heym, Else Lasker-Schüler, Erich Mühsam, en de grafici Oskar Kokoschka, Ludwig Meidner, Egon Schiele, Karl Schmidt-Rottluff hebben allen aan beide tijdschriften meegewerkt. Kleurenreproducties van Kandinsky en Franz Marc uit Der Sturm hebben jarenlang de atelierwoningen en hotelkamers die Arthur Lehning tijdens zijn Wanderjahre in Berlijn, Wenen en Parijs bewoonde, opgeluisterd en bevinden zich inclusief punaisegaatjes nog altijd in zijn archief. Toen Felix Emmel en Walther Pritzkow in Zeist arriveerden, waren zij dan ook verbaasd daar twee jonge lieden aan te treffen die zo goed op de hoogte waren van de culturele ontwikkelingen in Duitsland. Zij hadden in hun bagage grafisch werk | |
[pagina 5]
| |
Prentbriefkaart van de vuurtoren op Hiddensee, de laatste post van Arthur Lehning (op 17 december 1921) aan H. Marsman voor zijn vertrek van het eiland.
meegenomen van twee van hun vrienden, Erich Heckel en Walter Grammaté, in de hoop daar in Nederland belangstelling voor te wekken. In de etalage van de boekwinkel van Marsmans vader, de ‘Zeister Boek- en Kunsthandel’ aan de Tweede Dorpsstraat 34, hebben Arthur Lehning en Henny Marsman onmiddellijk een kleine expositie van deze expressionistische grafiek ingericht.
Vooral tussen Marsman en Pritzkow, die beiden hun eerste schreden op het gebied van de dichtkunst zetten, ontstond meteen vriendschap. Het jaar daarop nodigde Pritzkow, Bogo voor zijn vrienden, Marsman dan ook uit naar Hiddensee. Van daaruit bombardeerde hij Arthur met enthousiaste brieven en lyrische impressies van het eiland. ‘Ik moet de goden toch wel uitermate lief zijn, dat ze het mij vergunnen hier - de volstrekt-schoonste plek aan zee, waar dan ook - in gezelschap van enkele aristoi, bij weliswaar regenachtig weer, maar ongelooflijk schoon toch (“Waaiende winden - nevel -”) enkele dagen door te brengen - en hoe! [...] Emmel woont in 't dorpje Vitte op dit eiland: ik zal hem binnenkort bezoeken. - Gerhardt Hauptmann is juist vertrokken: hij heeft hier een (leelijk) huis.’Ga naar eind5 Met de ‘aristoi’ bedoelde Marsman de vrienden van Pritzkow, Theo Kellner, schilder-architect te Erfurt en zijn vriendin Slawa Weyna, door Marsman als ‘de rassige Poolse’ aangeduid. Bij voortduring drong hij erop aan dat Arthur ook zou komen, maar gezien de kritieke situatie waarin zijn moeder verkeerde kon hij aan de uitnodiging aanvankelijk geen gehoor geven. Van Hiddensee reisde het gezelschap naar Berlijn. Daar maakte Marsman kennis met de dichter Hermann Kasack, vriend van Pritzkow, maar vooral ook van Walter Grammaté. Ze bezochten de gale- | |
[pagina 6]
| |
rie Der Sturm van Herwarth Walden, tevens uitgever van het gelijknamige kunsttijdschrift. Marsman verordonneerde Arthur nu letterlijk zich bij hem te voegen. ‘In deze tijd moet ik jou, de oudste, rijkste der vrienden twee (minstens twee) dagen hier bij mij hebben. Bij God en Arthur Müller zijn misschien toch alle dingen mogelijk. Schrijf dus omgaand je besluit, en geef aan welke dag (hoe eerder, hoe beter!) op welk uur ik je in Café Bauer, Unter den Linden, Ecke Friedrichstrasse treffen kan (afhalen van stations mislukt licht).’Ga naar eind6 De brief bereikte Arthur in Bad-Wildungen, een kuuroord in de buurt van Kassel, waar hij half augustus met zijn vader en oudere broer Werner naartoe was gegaan om te herstellen van de spanningen en de emoties rondom het overlijden van zijn moeder. Ten slotte stemde zijn vader erin toe dat hij naar Berlijn ging om zijn vriend op te zoeken, zij het inderdaad slechts voor twee dagen. Uit een brief van Arthur Lehning echter blijkt hoeveel je in twee etmalen kunt doen, als men jong is en de stad Berlijn: Het geweldigste dat ik ooit beleefde: Totentanz, met Irene Trietsch, een der Berlijnsche grootheden en Paul Wegener. Het was alles op de uiterste grens, ik heb zoo iets nog nooit meegemaakt, Hennie en ik waren dan ook vrijwel kapot, goddank dat Slawa bij ons was. Toen daarna nog laat in Berlijn, veel gedronken. ‘Ewig betrunken zu sein.’ Heerlijk was deze dag, die ons lang heugen zal, 's morgens naar Sans-Souci, op de meest zonnige zomerdag, alles van een verheven grootsheid. Daarna in Postdam geweest op de Wannsee en gezwommen!! Om 5 uur weer in Berlijn, toen weer een uur naar bed. We waren moe - tot 3 uur vorige nacht - toen ik aankwam (heerlijk deze sensatie: de wereldstad, opeens, met zijn meest verschillende vervoermiddelen, (heerlijk is de omnibus -) en zijn 200 tramlijnen. Hennie volgende dag ziek, ik alleen weer naar Berlijn, naar het groote museum, waar ik (voor het eerst) Botticelli ‘zag’, en weer opnieuw, van de schoonste, Rembrandt. Toen naar moderne kunst (ik was er twee keer) met een van de meesterstukken: die Blauen Pferde van Franz Marc,Ga naar eind7 en vele en goede (hier waren de prachtigste bloemen) van Vincent. Heerlijk het begin van Unter den Linden, het complex van de paleizen, bibliotheek, universiteit, waar een geweldig brok pruissische cultuur zich manifesteerde, de walgelijke Siegesallee, de carikatuur van een eens groots verleden, later met Slawa, die om 5 uur kwam (Hennie bleek dus nog te moe, hij was erg dronken geweest ook - ik bracht hem naar bed - en hij is erg zwak) gewandeld: Tiergarten, Rosengarten [...]. Toen nog prettig gegeten, half tien (ik was er precies 50 uur) nachttrein.Ga naar eind8 Toen Arthur, eenmaal terug in Zeist, zocht naar een mogelijkheid om voor langere tijd uit Nederland weg te komen en medisch gezien een locatie aan zee de voorkeur had, lag Hiddensee voor de hand. Het was niet ver van Berlijn en bovendien had Felix Emmel er inmiddels een huis gekocht, en zo kon hij kort na aankomst op het eiland aan Marsman schrijven: ‘De wind is weer oost: het is zomer. Toen ik uit Berlijn (waar het winter was) hier aan kwam was het storm; herfst. - Als onze Noordzee. | |
[pagina 7]
| |
Vandaag je verjaardag! - Ik woon bij visschers - naast Emmel waar ik eet (hij zelf is nu in Berlijn).’Ga naar eind9 Zoals zo vaak in zijn leven liet ook deze keer het toeval Arthur Lehning niet in de steek. ‘In trein maakte ik kennis met frans-duitsch literair journalist (voor duitsche en fransche kranten): Bernard Guillemin - die ook hier ging uitrusten. Hij was tijdens de oorlog in Genève werkte daar mee aan ‘La Feuille’ - Zullen vermoedelijk een en ander samen gaan werken - voor Holland vertalen en omgekeerd. - Hij woont hier een honderd meter verder - we wandelen nu veel nog samen.’Ga naar eind10 Om de oorlog te ontlopen was Guillemin, overtuigd pacifist en antimilitarist, van Frankrijk naar het neutrale Zwitserland uitgeweken en had daar onder andere meegewerkt aan het antimilitaristische blad La Feuille, dat van 1917 tot 1920 verscheen en waarin Frans Masereel dagelijks zijn prenten tegen de oorlog bijdroeg. Nu was hij ‘Leiter des Feuilletons der Magdeburgische Zeitung’; daarnaast werkte hij als literair journalist voor verschillende Duitse bladen als Die Vossische Zeitung, de Berliner Börsen-Courier en het Berliner Tageblatt, waarin hij vooral over Franse literatuur schreef. Hij had vele contacten in de uitgevers- en schrijverswereld. Toen het seizoen definitief ten einde liep en hotel Hitthim, waar Guillemin logeerde, sloot, huurden hij en Arthur samen een huis in de duinen, het ‘Berghaus zum Klausner’. Het was een dependance van het hotel, waar zij nu geheel en al voor zichzelf moesten zorgen. Dat was niet zo eenvoudig, aangezien er nog geen elektriciteit op het eiland was en het koud begon te worden en de dagen inmiddels aanzienlijk korter werden. Om zich te verwarmen en te koken moesten zij hout sprokkelen en wilden ze ook nog wat verstandig werk verzetten, dan moest dat bij kaarslicht gebeuren. Guillemin schreef artikelen en Arhur vertaalde.
Vanaf het moment dat hij was geslaagd voor de hbs in 1919 was Arthur Lehning in het vage geweest omtrent zijn toekomst. Voor een medische studie was het hbs-diploma ontoereikend, evenals voor een studie theologie die hij nog een tijdlang heeft overwogen. Maar J. Jac Thomson, de door hem bewonderde dichter-dominee, tevens bekend door zijn revolutionaire preken, die hij daarover aansprak, vond het geen goed plan voor iemand die niet in God geloofde. Zijn idee om letteren te gaan studeren was door zijn geliefde leraar Nederlands Klaas Later ondermijnd met de opmerking: ‘dan zal je de liefde voor de literatuur wel vergaan.’ Toch ging in deze jaren zijn hart naar de literatuur uit. Hoewel hun eerste gedichten in kwaliteit niet echt voor elkaar ‘onderdeden’, had Marsman van begin af aan zijn vriend duidelijk gemaakt dat hij de dichter was van de twee, en hem met niet aflatende kritiek op zijn literaire producten iedere illusie in dat opzicht ontnomen. Arthur werd daarin bevestigd doordat hij zijn eigen verzen voortdurend als niet plaatsbaar van de verschillende bladen retour kreeg, terwijl hij er wel in slaagde die van Marsman geplaatst te krijgen.Ga naar eind11 Om zijn vader in de illusie te laten dat hij later zou komen werken in de firma | |
[pagina 8]
| |
Van Wees en Weiss, de groothandel in manufacturen van de hernhutters waarvan hij directeur was, maar vooral om zijn moeder ter wille te zijn, had Arthur zich in september 1919 ten slotte maar als student ingeschreven aan de jonge Economische Handels-Hoogeschool in Rotterdam. Maar er was daar niet één vak dat hem interesseerde, en hij ontwikkelde er voornamelijk activiteiten extra muros. Hij werd achtereenvolgens medewerker-redacteur-hoofdredacteur van het Rotterdamsch Studentenblad en voorzitter van de debatingclub ‘De Blaauwe Akoleyen’. In die functie slaagde hij erin Bart de Ligt naar Rotterdam te laten komen om er te spreken over ‘De antimilitaristen en hunne strijdwijzen’. Dankzij de kennismaking met deze ex-dominee en revolutionair antimilitarist werden zijn vaag-communistische ideeën geconcretiseerd in de richting van het anarchisme. Door Henriette Roland Holst en Herman Gorter, twee van zijn geliefde dichters, kwam hij tot de ontdekking dat men zich aan de literatuur kon wijden en tegelijkertijd politiek actief zijn. Het was een openbaring voor hem, zoals hij zelf steeds heeft benadrukt: het besef dat er geen scheiding is tussen politiek en cultuur. In het Rotterdamsch Studentenblad kon hij eindelijk zijn pen scherpen; artikelen over toneel, kunst en literatuur werden afgewisseld door stukken over sociale en politieke vraagstukken. In het voorjaar van 1920 nodigde Bart de Ligt hem uit om, gezien zijn tweetaligheid, als tolk te fungeren op het derde Internationale Anti-Militaristencongres dat tijdens de paasdagen te Den Haag zou plaatsvinden. Het werd een ingrijpende ervaring voor hem. Hij hoorde er voor het eerst belangrijke binnen- en buitenlandse vertegenwoordigers van het anarchisme en maakte met enkelen van hen persoonlijk kennis: met de antimilitarist en anarchist Albert de Jong, de revolutionair criminologe Clara Wichmann, de Duitse syndicalist Rudolf Rocker en de eveneens Duitse arts en antimilitarist G.F. Nicolai, auteur van Die Biologie des Krieges.Ga naar eind12
Zolang Arthur nog geen bevredigende oplossing had gevonden om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, leek vertalen een goede oplossing. Daarom had hij zich tot Henriette Roland Holst gewend met het verzoek of hij het verslag mocht vertalen van haar reis naar het derde congres van de Komintern in Moskou, dat zij bezig was te schrijven. Zij was zojuist door het ‘Auslandskomitee zur Organisierung der Arbeiterhilfe für die Hungernden in Rußland’, op verzoek van Lenin door Willy Münzenberg, voorzitter van de Communistische jeugd-internationale, in het leven geroepen, benaderd met hetzelfde verzoek. Per omgaande autoriseerde ze Arthur Lehning en stuurde de drukproeven van de brochure direct door naar Hiddensee.Ga naar eind13 Het was de bedoeling dat de opbrengst van de Duitse vertaling, evenals die van de Nederlandse uitgave, via ‘Kompinrus’, het ‘Komitee tot propaganda onder de intellektueelen voor hulpverschaffing aan Sowjet-Rusland’ - door Henriette Roland Holst zelf opgerichtten goede zou komen aan de noden in Rusland. Begin november reisde Arthur van Hiddensee naar Berlijn om zich persoonlijk met Willy Münzenberg in verbinding te stellen en de details van hun overeenkomst nader te bespreken.Ga naar eind14 | |
[pagina 9]
| |
Café Bauer, Unter den Linden, Ecke Friedrichstrasse (foto Willy Romer).
In Berlijn nam hij, op suggestie van Bart de Ligt, ook contact op met G.F. Nicolai, die enthousiast reageerde op zijn voorstel Die Biologie des Krieges in het Nederlands te vertalen. Maar het meest begeesterd tijdens dit korte verblijf in Berlijn raakte Arthur door de opvoering van Ernst Tollers Masse Mensch.Ga naar eind15 De voorstelling in de ‘Berliner Volksbühne’, in de regie van Jürgen Frehling, was een overweldigend succes. Na de première op 29 september zouden er nog zeventig uitverkochte voorstellingen volgen. Hij besloot Toller om autorisatie voor een Nederlandse vertaling te vragen.Ga naar eind16 Opgemonterd door de nieuwe contacten in Berlijn en de nieuwe mogelijkheden die hij zag, keerde Arthur vol goede moed naar Hiddensee terug om de vertaling van Uit Sowjet-Rusland af te maken en nieuwe plannen verder uit te werken. De toon van zijn brief aan Marsman was nu heel anders dan die van zes weken daarvoor. ‘Morgen naar Stralsund met het schoonste Rathaus dat ik ooit zag. Zaterdag weer in Kloster! weer zeer alleen - maar ook zonder deze tuimelende straten van hoer-processies. Weer zeer alleen maar met een “strenge” kou, met de zee, met “Meine letzten Weg führt über Schneefeld”. Van het laatste oponthoud hier - Café Bauer - dat ook mijn eerste in deze stad was!.... een verre groet van mijn zeer eenzame groeiende vriendschap.’Ga naar eind17
Naarmate de winter zijn intrede deed op het eiland en het leven er bijna onmogelijk werd en zelfs de melk bevroor, besloot Arthur Lehning Hiddensee te verlaten. Bovendien was zijn paspoort inmiddels verlopen en moest hij wel terug naar Nederland voor geldige papieren. De kerstdagen en de jaarwisseling bracht hij met zijn vader en Werner bij de familie van zijn moeder in Elberfeld door. Maar in plaats van met hen mee naar Zeist te gaan, reisde hij op 2 januari 1922, op dringend verzoek van Bart de Ligt, alweer terug naar Berlijn. Het werd zijn eerste ervaring met de ‘illegaliteit’, nu hij geen geldige papieren meer bezat. Van 25 tot 31 december had in Berlijn het ‘Internationaal Anarchistisch Con- | |
[pagina 10]
| |
gres’ plaatsgevonden, waar Bart de Ligt aanwezig was namens het door hem opgerichte iamb, het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau. Hij wilde zijn beschouwingen over ‘Anarchisme en sociale revolutie’, naar aanleiding van het congres, met Arthurs hulp in het Duits publiceren. Daarnaast assisteerde hij De Ligt bij het opstellen van persberichten over het congres om die bij de internationale persbureaus aan te bieden. Tevens naderde de vertaling van Uit Sowjet-Rusland zijn voltooiing.Ga naar eind18 Aan Marsman deed Arthur uitvoerig verslag van deze drukbezette dagen in Berlijn. Dinsdagavond kom ik uit Elberfeld (met een dag vertraging dus! er was geen lokomotief) half zeven - voor de vierde maal in drie maanden - in Berlijn. De ‘illegale’ vriend die mij onderkomen [bood] bij ‘Genossen’ (een zeer arme arbeidersfamilie, maar ontroerend van zorg en hartelijkheid voor den buitenlandsche illegale Genosse) haalt mij af. Om 8 uur tref ik de Ligt waar ik de heele avond verder mee samen ben. Hij laat mij rustig alles vertellen en vertelt mij rustig alles van de drie laatste maanden, (nooit hoorde ik iemand zoo scherp Sovjet-Rusland (ver)oordeelen, zoo restlos en onmeedogenloos critiseeren de heele rotte en korrupte politiek der C.P.). De Ligt is een sterk en zuiver mensch. De Ligt is mij een sterke en zuivere vriend. De volgende dag ben ik bij Gertrud Beyer-Kaestner, een zeer intellectueel, lief meisje (gescheiden, voor zij getrouwd was, nu met kindje van drie maanden, leeft van machine-typen [...].Ga naar eind19 Traut, zoals zij zich noemde, had Arthur Lehning leren kennen via een bevriende relatie van Bernard Guillemin. Zij was een studente die voor haar betrokkenheid bij de Münchener Radenrepublik tot anderhalf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, maar was na drie maanden gevangenisstraf uit Beieren uitgewezen. Op 7 november 1918 brak in München, op instigatie van onafhankelijk socialist Kurt Eisner, de revolutie uit en werd Beieren tot een republiek verklaard. Arbeiders-, boeren- en soldatenraden ontstonden en dichter/dramaturg Ernst Toller werd voorzitter van de centrale raad. Traut Beier-Kaestner had met een paar vrienden de ‘Revolutionäre Hochschulrat’ uitgeroepen. Vele van haar vrienden uit München bevonden zich nu in Berlijn. Degene van wie zij ‘gescheiden’ leefde, was de acteur Alfred Beierle.Ga naar eind20 Hij had de rol van museumdirecteur gespeeld in Kaisers Die Koralle, en was een tijdlang medeeigenaar van de afdeling theater van Kiepenheuer-Verlag. Kaiser en Beierle werkten in deze jaren in München zeer nauw samen; zij wilden een eigen theater opzetten. Zo had Traut Beier-Kaestner Georg Kaiser leren kennen en was zeer met hem en zijn vrouw Margarethe Habenicht bevriend geraakt. Wanneer zij niet voor werkzaamheden in de binnenstad hoefde te zijn, woonde zij met haar kind bij hen in Grünheide, buiten Berlijn.Ga naar eind21 Door Traut kwam het contact tussen Arthur en Georg Kaiser tot stand, ‘'s Avonds gaan wij nog samen naar het Romanische Cafe, vanochtend 7 uur de Ligt | |
[pagina 11]
| |
weer naar Holland. [...] Maandag zal ik naar Georg
Georg Kaiser.
Kaiser gaan - hij kent zeer intiem Traud - en had haar gevraagd of ik komen kon en eventueel van hem in hollandsch zijn werken vertalen wou. (Hij schreef tal van drama's!).’Ga naar eind22 Opnieuw zag hij de opvoering van Tollers Masse Mensch en hij bracht tweemaal een bezoek aan Georg Kaiser. ‘Ik zal twee drama's, later zijn andere werken vertalen. Hij is zonder twijfel de grootste dramaticus van vandaag.’ Arthur was nu vastbesloten in Berlijn te blijven. ‘Ik heb hier nu de weitgehendste verbindingen en als Kaiser, wat de indruk maakte, zich voor mij interesseert de ungeheuerst feestelijke mogelijkheden.’Ga naar eind23 Op 25 januari 1922 vertrok hij met de nachttrein naar Münster en vandaar naar Bocholt, waar hij de volgende dag te voet, via een grenspad dat hem door vrienden van De Ligt was gewezen, illegaal de grens met Nederland overstak.
Het was zijn bedoeling om, zodra hij zijn papieren geregeld had, naar Berlijn terug te keren. Zijn papieren waren nog maar net in orde, toen begin april Fritz Müller op zakenreis naar Hannover in de trein slachtoffer werd van een poging tot beroving en met steekwonden in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Hij was ternauwernood aan de dood ontsnapt. Arthur reisde onmiddellijk naar Hannover en nam er zijn intrek in een hotel, om in de buurt van zijn vader te zijn. Hij zou er zes weken blijven, met één enkele onderbreking voor een bezoek aan Berlijn, om opnieuw Georg Kaiser te spreken. Die nodigde hem uit mee te reizen naar Königsberg om daar de ‘Uraufführung’ van zijn Frauenopfer bij te wonen, maar hij was gedwongen naar Hannover terug te keren waar zijn vader een operatie moest ondergaan. Eerst begin juni was deze zover genezen dat zij samen naar Zeist konden terugkeren. Maar wat Arthur betrof niet voor lang. Eind juni reisde hij al weer naar Berlijn, nu om er de première van Tollers Machinenstürmer bij te wonen die op 30 juni in het Große Schauspielhaus plaatsvond, in de regie van Karl-Heinz Martin.Ga naar eind24 Onmiddellijk daarna schreef hij voor De Nieuwe Kroniek, het tijdschrift van Frans Coenen waarin ook jonge literatoren als Marsman en Slauerhoff aan het woord kwamen, twee artikelen over Toller.Ga naar eind25 Een dag of tien later reisde Arthur opnieuw naar Berlijn voor een gesprek met Georg Kaiser, die werk voor hem had gevonden bij een uitgeverij, ‘Die Schmiede’ geheten. En op 12 september nam hij weer de nachttrein naar Berlijn, waar hij een atelierwoning had gevonden op nummer 3 in de Jenaerstraße. Twee weken later voegde Annie Grimmer zich definitief bij hem. Arthur had | |
[pagina 12]
| |
De Jenaerstraße in Berlijn, waar Arthur Lehning een atelier bewoonde.
haar leren kennen in 1920, toen hij voor een artikel voor het Rotterdamsch Studentenblad een bezoek bracht aan het Tuindorp, waar zij veel tijd doorbracht met de opvang van kinderen uit de Rotterdamse binnenstad. Annie kwam evenals Arthur uit een Duitstalig milieu, haar ouders kwamen uit Bern. Haar vader was net als de vader van Arthur een zakenman, directeur van de Oranjebierbrouwerij. Ze hadden dezelfd soort ‘gutbürgerliche’ opvoeding genoten. Annie had evenals Arthur een hbs-opleiding, ze las veel en had een grote belangstelling voor muziek en theater. Hoewel het zeker van Arthurs kant geen ‘coup de foudre’ was, hadden zij zoveel gemeenschappelijk dat er van begin af aan een wederzijdse genegenheid ontstond. Arthur had er dan ook hevig op aangedrongen dat zij naar Hiddensee zou komen. Maar in huize Grimmer moest men niets hebben van dit contact met een mislukt student met linkse ideeën en zonder middelen van bestaan. Haar ouders hadden heel andere plannen voor hun enige dochter. Onder het voorwendsel dat zij bij een vriendin van de hbs voor een tijdje in Berlijn zou gaan wonen, lieten zij haar ten slotte vertrekken. Zo had na jaren van twijfel en onzekerheid Arthur Lehning eindelijk zijn leven gevonden. Hij woonde en werkte nu daadwerkelijk in de metropool Berlijn. Als Parijs de hoofdstad van de negentiende eeuw was, zoals filosoof Walter Benjamin de Franse hoofdstad noemde, dan was Berlijn ongetwijfeld de hoofdstad van de twintigste eeuw, althans in de jaren twintig en dertig. ‘Berlijn’, zoals Lehning het zelf heeft beschreven, met de nerveuze en dynamische atmosfeer, die deze wereldstad kenmerkte in die dagen na een verloren oorlog, een mislukte, gefrusteerde revolutie en een latente contrarevolutie. Wij maakten er grote massa-demonstraties mee: een close-up van de sociale en politieke conflicten [...] Ook toen bloeide het toneel, van oudsher één van de fenomenen, die Berlijn tot een wereldstad maakten; op eenzelfde avond kon men in twee theaters hetzelfde stuk van Strindberg of van Lessing zien. Max Reinhardts gezelschap speelde Büchners Dantons Tod; Leopold Jessner en Piscator regisseerden er. Russische emigranten bevolkten West-Berlijn en hadden er hun eigen cafés, restaurants en cabarets, waaronder het be- | |
[pagina 13]
| |
roemde Der blaue Vogel. Een joods toneelgezelschap speelde Der Dybbuk. De kunstgalerij Der Sturm was nog steeds het centrum van de internationale avant-garde van de beeldende kunst. Iedere avond kon men ergens een film van Chaplin zien, maar het was ook de tijd van het ontstaan van de ‘Nibelungen’ en het imperium van de Ufa.Ga naar eind26 Brief van Arthur Lehning aan Annie Grimmer op papier van uitgeverij Die Schmiede, eind september 1922.
Op 13 september 1922 was Arthur Lehning begonnen met zijn werkzaamheden als volontair bij Die Schmiede. De uitgeverij was een familiebedrijf. De bedrijfsleiders waren Julius Berthold Salter, voorheen in het theateragentschap van zijn vader werkzaam, en de econoom Fritz Wurm. Behalve vader Norbert Salter werden ook zuster Lily en broer Georg Salter bij de uitgeverij betrokken. De laatste, decorontwerper van beroep, voorzag met zijn grafische vormgeving en boekomslagen het fonds van een duidelijk herkenbaar eigen gezicht. De uitgeverij, opgericht op 23 november 1921, werd gevestigd in de burelen van het theateragentschap in de Augsburgerstraße 52 in het hart van Berlijn. Het agentschap van Norbert Salter was de kurk waarop de uitgeverij dreef: behalve de lokaliteit, had hij het startkapitaal geleverd en stond steeds financieel garant. Daardoor was Die Schmiede in staat auteurs vaak meer te betalen dan andere uitgeverijen in deze moeilijke tijd van enorme inflatie in Duitsland. In de literaire salon van Katharina, de vrouw van Fritz Wurm, in hun woning in de Schlüterstraße, was Georg Kaiser een graaggeziene gast. Zij werden zeer bevriend en Kaiser woonde van tijd tot tijd bij hen. Met Gerhart Hauptmann en Bertolt Brecht behoorde Georg Kaiser tot de meest productieve, meest gespeelde en meest populaire toneelschrijvers in Duitsland in de periode 1920-1933. Maar liefst veertig stukken van hem beleefden in deze periode hun première. Kaiser was een moeilijke en nogal neurotische man, met een levensstijl die ver boven zijn midde- | |
[pagina 14]
| |
len reikte, waardoor hij geregeld met justitie in aanraking kwam. In 1920 was hij gearresteerd wegens verduistering, omdat hij tapijten en meubilair had verkocht uit de luxueuze villa die hij had gehuurd van een rijke Amerikaan, om de achterstallige huur mee te betalen. De borgsom die Kiepenheuer voor hem wilde betalen werd geweigerd. Onmiskenbaar speelde zijn sympathie voor Ernst Toller daarbij een doorslaggevende rol. Vanaf het moment dat hij Georg Kaiser in 1919 als auteur had overgenomen van Verlag S. Fischer, had Gustav Kiepenheuer een uitermate genereuze houding tegenover hem aangenomen. Maar toen uitgeverij Die Schmiede werd opgericht, mede gefinancierd door Fritz Wurm, aarzelde Kaiser niet om over te stappen, al bleef hij steeds een trait d'union tussen beide uitgeverijen. De uitgave van theaterstukken maakte een groot deel van het fonds van Die Schmiede uit. Kaiser beschikte over talrijke verbindingen in de theaterwereld, met schrijvers en uitgevers. Zes stukken van hem verschenen in druk bij Die Schmiede en hij bracht verschillende contracten aan. De financieel zeer succesvolle afdeling theateredities maakte daarnaast een literaire afdeling mogelijk. Zo werd Die Schmiede toevlucht voor de fine fleur der literaire avant-garde en rekende tot haar fonds onder anderen Rudolf Leonhard, Kurt Heynicke, Georg Kaiser, Otto Flake, Iwan Goll, Alfred Wolfenstein, Heinrich Mann, Carl Sternheim, Walter Hasenclever, Johannes R. Becher, Gottfried Benn en Franz Kafka. Maar de uitgeverij ging van start, in april 1922, met de overname van het literaire gedeelte van het fonds van Roland-Verlag in München, te weten de reeksen Kleine Roland-Bücher en Die Neue Reihe, waarin voornamelijk expressionistisch werk werd gepubliceerd. Het zijn dan ook voornamelijk auteurs van deze reeksen die Arthur in de startperiode van Die Schmiede leerde kennen. Een van de eersten met wie hij hier kennismaakte was Rudolf Leonhard, die zojuist als lector was aangetrokken. Leonhard was al een gevestigd en productief auteur van gedichtenbundels, theaterstukken en essays, toen hij in 1922 bij Die Schmiede kwam. Van begin af aan drukte hij zijn stempel op het fonds van de uitgeverij, vooral met de reeks ‘Aussenseiter der Gesellschaft - Die Verbrechen der Gegenwart’ die hij in het leven riep en redigeerde en waarin belangrijke journalisten uit de Weimar-periode als Egon Erwin Kisch en Hermann Kesten publiceerden. Verder maakte Arthur Lehning kennis met auteurs als Alfred Wolfenstein, Alfred Ehrenstein en Johannes R. Becher, die in deze aanvangsperiode bij Die Schmiede werden uitgebracht.Ga naar eind27
De eerste die Arthur, vrijwel onmiddellijk na zijn ‘definitieve’ vestiging in Berlijn, kwam bezoeken was Marsman. Deze was eind augustus 1922 voor het staatsexamen gymnasium geslaagd en had aansluitend een reis door Zwitserland gemaakt. Op de terugweg kwam hij van Frankfurt naar Berlijn. ‘Hij logeerde bij mij | |
[pagina 15]
| |
op mijn atelier in Wilmersdorf en
Interieur van het Romanisches Café, 1925 (foto S. Stone).
het Romanische Café was dus niet ver. Gertrude en haar kring leerde hij in deze dagen kennen.’Ga naar eind28 Toen op 3 juli 1921 het Café des Westens - ook wel Café Größenwahn genoemd - werd gesloten, verhuisden de stamgasten naar het ‘gutbürgerliche’ Romanisches Café. Het had wel wat weg van een stationshal, bood plaats aan meer dan honderd gasten en bezat het mooiste terras van Berlijn. Er waren twee lokalen: één lang en smal met een 60 à 70 tafeltjes dat uitzag op de Gedächtniskirche en het ‘Bassin für Nichtschwimmer’ werd genoemd, waar het gewone voetvolk kwam, en één kleiner aan de Budapester Straße, het ‘Schwimmerbassin’, waar de leden van de literaire en culturele elite elkaar troffen. Daarachter lag het domein van de schakers. De goedkoopste consumptie was een kop koffie die 50 Pfennig kostte plus 5 Pfennig fooi, voor een dubbele fooi waren de kelners ook wel bereid een leeg kopje te serveren. Voor 20 Pfennig kon men zich een stapel internationale kranten laten brengen, op krediet kostte het 30 Pfennig.Ga naar eind29
Gertrude Bergwitz behoorde tot de Münchener vriendenkring van Traut Beier-Kaestner, en zo maakte Arthur Lehning met haar kennis, evenals met haar complice Mila Levit. ‘Traut heb ik op mijn wijze de deur gewezen, - brrrr,’ schreef Marsman aan Roel Houwink, afzender Jenaerstr. 3 iv (Atelier). ‘Gertrude is de heerlijkste metaphysische Dirne, die God mij tegendreef. Onbeschrijflijk fijn is het spel onzer handen en haren, maar naar Venetië gaan wij niet. Ook niet met Mila. Wij wilden gedrieën omdat Gertrude slechts is door spanning. Zij kan “nur mit zwei Männer schlafen” ongelooflijk -!’Ga naar eind30 Zij inspireerde hem tot onder meer de schitterende regels: | |
[pagina 16]
| |
Gertrude Bergwitz.
o! Gertrude,
je nek is schooner dan de torso van Archipenko -
maar achter de grondelooze viaducten van je oogen.
- hoor! het dreunen: - Warschau - Ostende -
wapp'ren de lichten van een nieuw wingewest:
o! Montmartre. -
Omdat zijn visum afgelopen was, vertrok Marsman na tien dagen in Berlijn te zijn geweest op 26 september naar Parijs. ‘Het moet ons een groot avontuur geleken hebben,’ herinnert Arthur Lehning zich dertig jaar later nog, ‘want van deze dagen staat mij niets meer zo levendig voor de geest als de herinnering aan ons afscheid op het perron van het station “Zoologischer Garten” bij het vertrek van de trein Warschau-Parijs en ik moet het zeer hebben betreurd, dat ik hem niet kon vergezellen.’Ga naar eind31 Het gedicht markeert niet alleen Marsmans lijfelijk vertrek uit Berlijn - met de trein Kiev-Ostende - naar Parijs, maar ook de confrontatie daar met de poëzie van Apollinaire en Blaise Cendrars, en de nieuwe impuls die daarvan uitging naar zijn poëzie. Door de mooie Gertrude was weliswaar ook Arthurs genegenheid voor Traut bekoeld, maar hij had een paar maanden eerder al begrepen dat er wat de liefde betrof met Gertrude niets duurzaams mogelijk was. ‘Ich bin die Frau Mila Levits,’ had ze hem geschreven, ‘und ich will dieses Leben.’Ga naar eind32 Mila Levit was betrokken bij de ukra, een in Berlijn gevestigd concern dat de Ukrainische Wirtschaftszeitung uitgaf, tevens persbureau voor de Oekraïne, met een advertentie- en reclamebureau en plannen voor een filmbedrijf. Waarschijnlijk was de ukra een mantelorganisatie voor de financiering van de antisovjetbeweging in de Oekraïne. Aangezien de Hollandse gulden door de inflatie heel veel waard was, probeerde Levit Arthur Lehning tot investering in dit concern over te halen, en het heeft er alle schijn van dat hij daarbij gebruikmaakte van de charmes van Gertrude. Begin oktober, na zijn vertrek uit Berlijn naar Parijs, schreef Marsman als reactie op een brief van Arthur, die niet bewaard is gebleven: ‘Ja “Grünau” [waar Mila Levit en Gertrude woonden]; ik kan nog steeds niet geloven, dat Mila niets meer dan een souteneur is, want daarop komt Hillers' (en jou?) oordeel toch neer. En Gertrude? Ik schreef - ondanks alles - twee verzen voor haar - Kan ik nu nog het derde schrijven? (en het vierde??).’Ga naar eind33 Vier verzen zou Marsman inderdaad aan Gertrude wijden, maar deze informatie over haar minder fraaie rol in het politieke spel van Mila werd ook de aanleiding tot ‘Romanisches Café’, het enige gedicht in Apollinaire-stijl dat de Noord-Nederlandse literatuur rijk is.Ga naar eind34 | |
[pagina 17]
| |
Romanisches Café
tourniquet
clicq clacq
tourniquet
arthur
mueller
mueller
lehning
Draagt een pet
en een stok
what o'clock?
ga je zeilen?
om die pet?
Mila
heeft
Gertrude
ingezet
schlauer Jude!!
gertrude
gertrude
slet
Manuscript van de eerste versie van Marsmans calligramme ‘Romanisches Café’, achterop het couvert van de brief begin december 1922. Rechtsonder schrijft Marsman: ‘(ik vond al een betere typografie uit voor dit vers, jammer: geen plaats meer)’.
Omdat in Nederland geen uitgever bereid was zijn gedichten te publiceren, tenzij op eigen kosten, was tijdens Marsmans bezoek aan Berlijn het idee ontstaan om zijn gedichten in Duitsland uit te geven. ‘Wij dachten eerst aan “Die Schmiede”, eventueel in samenwerking met een Nederlandse uitgever. Maar daar kwam niets van. Ook niet van de andere mogelijkheden - eigen beheer, intekenaren e.d. - die wij overwogen. Ten slotte bleek de uitgever Ploegsma te Zeist - de uitgever van De BoogGa naar eind35 - bereid de uitgave op zich te nemen, indien deze door de auteur zelf werd bekostigd. Daar de Mark goedkoop was leek ons dit het meest aanvaardbare plan. Ik stelde mij in verbinding met een drukkerij. We besloten dat ik de verzen zelf met de hand zou zetten, hetgeen ook nog de kosten verminderde.’Ga naar eind36 Die drukkerij was de Hoboken-Presse, gevestigd in de Fasanenstrasse op nummer 13, waar Eduard Trautner bedrijfsleider was. De medicus Trautner had Arhur Lehning ook in het Münchener milieu leren kennen. Hij was eveneens betrokken geweest bij de Radenrepubliek en was op beschuldiging van medeplichtigheid aan de vlucht van Ernst Toller tot vijf maanden gevangenisstraf veroordeeld.Ga naar eind37 Trautner werkte in zijn vrije tijd ook als volontair bij Die Schmiede en zette er later de reeks ‘Berichte aus der Wirklichkeit’ op, waarin Kisch, Roth en hijzelf publiceerden. Toen Trautner zag dat het in Marsmans gedichten veelal om eenlettergrepige | |
[pagina 18]
| |
Annie Grimmer aan haar boekbindwerktuig in het atelier Dungert aan de Motzstrasse 69. Arthur Lehning had dit overgenomen van de schilder Max Dungert.
woorden ging, adviseerde hij deze ze zelf te zetten. Arthur Lehning, die niet erg ‘handig’ was, bleef altijd verbaasd over het resultaat, en vooral over de prijzen die het boekje later antiquarisch deed. Niet onvermeld mag blijven dat ook Annie Grimmer haar bijdrage heeft geleverd aan het verminderen van de kosten. Zij heeft alle exemplaren van zowel Marsmans Verzen als Slauerhoffs Archipel ingebonden. Begin november verhuisden Arthur Lehning en Annie Grimmer naar een woning in de Schaperstraße 34 iii. Met Joris Ivens, medestudent aan de Rotterdamse hogeschool die aan de Technische Hochschule in Charlottenburg studeerde, ontstond nu een hechte vriendschap en hij kwam vaak bij hen. Er werden plannen gesmeed voor het opzetten van een eigen uitgeverij, die Joris zou financieren met het vele geld dat hij in de zaak van zijn vader zou gaan verdienen! Ze zouden de werken van Bakoenin uitgeven en een tijdschrift oprichten voor politiek en cultuur, in de geest van Pfemferts Die Aktion. Zo leerde Ivens de fotografe Germaine Krull kennen, vriendin van Traut Beier-Kaestner en Gertrude Bergwitz, die aan haar politieke activiteiten in München de ‘Spitzelname’ Zottel had overgehouden. Arthur Lehning en Joris Ivens, die dankzij de gigantische inflatie als ‘de rijke Hollanders’ te boek stonden, organiseerden in het huis van GumbelGa naar eind38 aan de Motzstraße een groot feest, dat ze ‘het laatste feest van Europa’ noemden. Rudolf Leonhard was er aanwezig en de dichters Johannes R. Becher en Alfred Wolfenstein. ‘Hoe schoon moet je feest zijn,’ schreef Marsman uit Noordwijk, ‘ik ben bijna jaloersch. Becher was vroeger al zeer talentvol maar te wild.’Ga naar eind39 | |
[pagina 19]
| |
J. Slauerhoff, C.J. Kelk en diens dochtertje, op de arm van H. Marsman. Op de versozijde, in het handschrift van Slauerhoff: ‘Hochehrentfester Herr Verleger. Hierneben Ihre Schützlinge Marsmanie, Slauerhofer mit Ihre Muse die gerade ein Eiswürfelchen gefressen hat am Oberkant. [Adressering in hs. Marsman en in potlood:] “Vondelpark” April 1923. H.’ (De andere notities zijn aanwijzingen voor de Brieven van Slauerhoff.)
In de weken en maanden na Marsmans bezoek aan Berlijn volgde een intensieve correspondentie met betrekking tot inhoud en samenstelling van de bundel. Daar was niet alleen Marsmans inmiddels legendarische onzekerheid omtrent bundeling debet aan, maar ook het plotselinge ontstaan van een reeks nieuwe gedichten, door hem als de ‘Seinen’ aangeduid, waarvoor hij tijdens zijn verblijf te Parijs de juiste vorm had gevonden.Ga naar eind40 Een brief van begin november met tal van nieuwe instructies, begint met de aankondiging van zijn besluit: ‘Ik zie af van die Schmiede.’ Zijn argumentatie luidde: ‘1o kan ik (kunnen wij) in geen máánden f 100 bijeen krijgen en ten tweede zal die Schmiede zelf er van afzien, als ze hoort, hoe dat in Holland gesteld is. Zie: Schütz in ZeistGa naar eind41 neemt de dingen in dépôt en geeft het aan een reiziger mee den handel in, zorgt voor verzending, neemt bestellingen aan... d.i. 200 ongeveer een sortiment? Maar hij koopt niets. Alles is dus voor mijn rekening.’ Bovendien meende Marsman dat de door Arthur Lehning voorgestelde oplage van vijfhonderd exemplaren voor Nederland veel te hoog was, en dat er nog geen honderd ‘Droomkristallen’, zoals de titel van de bundel nu weer moest luiden, zouden worden verkocht. ‘Vindt je nu ook niet, dat die Schmiede vervalt?’ Hij stelde voor dat Arthur het wel in Berlijn zou laten drukken maar, om de Nederlandse boekhandel niet af te schrikken voor een Duitse uitgave, op het omslag te vermelden: ‘Uitgegeven door “De Smidse”, Zeist [...] De Smidse zijn wij dan en het adres wordt Schütz.’ In de marge van deze brief van Marsman meldde ook Slauerhoff zich bij Arthur Lehning. ‘Hoorde met genoegen dat je Hollandsche dichters in Germania voorvecht. Kan ik eventueel ook in je uitgeversgunst delen?’Ga naar eind42 Enkele weken later zond hij zijn ‘onsterfelijke werken’ naar Berlijn.Ga naar eind43 Ook tussen Arthur Lehning en Slauerhoff, die elkaar op dat moment nog nooit hadden ontmoet, ontwikkelde zich een | |
[pagina 20]
| |
drukke correspondentie over samenstelling en vormgeving van diens bundel. Maar Slauerhoffkende heel wat minder aarzelingen en zijn bundel zou, onder de titel Archipel, uiteindelijk dan ook eerder verschijnen dan die van Marsman. Ofschoon er nog geen uitgever gevonden was, werd met het drukken van ‘Archipel’ begonnen. Ook de vaststelling van de kosten leverde nogal wat moeilijkheden op, aangezien de drukker bij zijn offerte onmiddellijke betaling eiste, daar hij anders voor een verhoging van de prijs niet in kon staan. Weliswaar was de Mark iedere dag minder waard, maar de drukker wilde onder deze omstandigheden geen crediet geven en het papier moest onmiddellijk worden betaald. Het was dikwijls niet eenvoudig om de auteurs in Nederland deze gang van zaken duidelijk te maken. ‘Ik begrijp wel’, zo schreef Slauerhoff, ‘dat je de prijs niet op een riks nauwkeurig kunt bepalen, ook dat je het niet duurder zult laten worden dan nodig, maar het is het beste dat we een vaste prijs weten als norm. Anders ben je je leven niet zeker met die anarchistische Mark.’Ga naar eind44 Overdag werkte Arthur Lehning (van half tien tot half zes) bij Die Schmiede, daarnaast had hij zijn eigen werkzaamheden. Behalve de uitvoerige correspondentie met zowel Marsman als Slauerhoff over hun beider gedichtenbundels stond hij - als ‘correspondent’ van het iamb te Berlijn - in geregelde verbinding met Bart de Ligt, voor wie hij persberichten en manifesten vertaalde, die in verschillende internationale periodieken verschenen. Eind december verscheen Anarchismus und Revolution - een herziene versie van het artikel van Bart de Ligt in Die Aktion - in de vertaling van Arthur Müller Lehning als brochure, tevens door hem voorzien van een uitvoerige biografische inleiding over Bart de Ligt. Daarnaast begon hij met de publicatie van zijn eigen artikelen in verschillende bladen, zowel in Nederland als in Duitsland. In oktober verscheen in de vertaling van Arthur Müller Lehning een hoofdstuk uit Vier Jahre politischer Mord van E.J. Gumbel als voorpublicatie in De Nieuwe Kroniek: ‘De moordorganisaties in Duitsland’.Ga naar eind45 Van 25 december 1922 tot en met 2 januari 1923 vond in Berlijn het ‘Internationale Congres van Revolutionaire Syndikalisten’ plaats, waar Arthur Lehning met Bart de Ligt namens het iamb aanwezig was. Het evenement zou van bepalende betekenis worden voor zijn persoonlijke ontwikkeling en van invloed op zijn hele verdere leven. In de rede bij zijn benoeming tot doctor honoris causa in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, in 1976, heeft Arthur Lehning het zelf gememoreerd. ‘In het begin van de jaren twintig leerde ik in Berlijn een groep Russische revolutionairen kennen die na de contrarevolutionaire ontwikkeling van de Russische Revolutie omstreeks 1921 uit hun land waren verbannen of geëmigreerd. Ik sloot met hen een langdurige vriendschap, en zij hebben mijn politieke ideeën in hoge mate bepaald.’Ga naar eind46 Tot deze ‘groep Russische revolutionairen’ behoorden Alexander Schapiro, Alexander Berkman en Emma Goldman die Rusland vrijwillig hadden verlaten en | |
[pagina 21]
| |
Gregory en Olga Maximoff, Mark Mratchny en Efvim Yartschuk die uit Rusland werden uitgewezen. Met al deze prominente anarchisten is hij persoonlijk bevriend geraakt, met enkelen van hen heeft hij jarenlang gecorrespondeerd. Werden Arthur en Annie met Maximoff en zijn vrouw Olga het meest intiem bevriend, Alexander Schapiro - die zeer gereserveerd was in persoonlijke verhoudingen - heeft Arthur Lehning zelf altijd als zijn politieke leermeester beschouwd. Intussen had Arthur besloten vanaf januari 1923 niet meer bij Die Schmiede terug te keren. ‘[Ze] kunnen mij niet aanstellen naar capaciteit noch naar betaling. Als expidient (loopjongen) willen ze me niet aanstellen. Als volontair verder zinloos. Ik ga dus weg. Eerst als fusie met Kiepenheuer zeker is, kunnen ze me naar (alle waarschijnlijkheid) een behoorlijk betaalde Anstellung geven.’Ga naar eind47 Annie reageerde er laconiek op. ‘Voorloopig leven we rustig zonder Verlag en kun je rustig werken en lezen wat je wilt en misschien op een drukkerij van Trautner werken en helpen boekbinden. En tegen 't voorjaar gaan we op reis naar Zwitserland en Parijs.’Ga naar eind48 Van de bescheiden maandelijkse toelage die Annie Grimmer van haar ouders ontving konden zij - mede dankzij de inflatie - samen rondkomen, zij het op zeer bescheiden wijze. De nieuwe vrijheid werd gevierd met een korte reis naar Krummhübel in het Reuzengebergte, eind februari. Daarna begon Arthur Lehning, aanvankelijk - omdat hij niet over een kopie van zijn hbs-diploma beschikte - als toehoorder, colleges te volgen aan de universiteit en op 18 mei 1923 werd hij officieel ingeschreven als student aan de filosofische faculteit van de Friedrich Wilhelms-Universität. Intussen verschenen nu regelmatig in internationale politieke organen artikelen van Arthur Lehning over de politieke situatie in Duitsland. Zijn artikel over het Duitse fascisme kreeg een vervolg in een artikel over ‘Karl Radek en het Vaderland’, dat in het Noorse blad revolt verscheen en in Nederland in het proefnummer van het zojuist opgerichte De Vrije Samenleving, ‘Orgaan van het Sociaal Anarchistisch Verbond’. Aan Erkenntnis und Befreiiung, het ‘Organ des herrschaftslosen Sozialismus’ dat onder leiding van Pierre Ramus iedere zondag in Wenen verscheen, droeg hij in oktober en november twee artikelen bij over ‘Die Wurzeln des deutschen Faschismus’ en ‘Zwischen Faschismus und sozialer Revolution’. Uit deze artikelen blijkt hoezeer zijn politieke opvattingen inmiddels waren geconcretiseerd. De interesse van zijn dichtervrienden voor zijn publicaties was niet omgekeerd evenredig aan die van Arthur Lehning voor hun literaire producten. Voor Lehning bestond er geen dichotomie tussen zijn politieke activiteiten en zijn literaire en artistieke interessen. Dat werd door zijn literaire vrienden in Nederland niet begrepen, zij interesseerden zich enkel en alleen voor de literatuur en hadden geen belangstelling voor politieke gebeurtenissen en derhalve ook niet voor Arthurs opvattingen en activiteiten. In een uitvoerige en geëxalteerde brief over zijn ervaringen in Parijs, en zijn tocht met Slawa Weyna door Nederland, schreef Marsman terloops: ‘Op de Kring | |
[pagina 22]
| |
H. Marsman. Verzen. Zeist 1923. Er zijn drie omslagen in omloop: met alleen ‘H. Marsman / Verzen’; met ‘H. Marsman / Verzen’ en daaronder een litho van Erich Wichman; en met ‘H. Marsman / Verzen’, de litho van Erich Wichman en daaronder de tekst ‘Houtsnee en litho's van E. Wichman’.
zag ik vluchtig je Gumbel-vertaling,’ om daarna onmiddellijk op zijn eigen verzen door te gaan.Ga naar eind49 In een zoveelste brief met uitvoerige aanwijzingen voor de samenstelling van zijn bundel Archipel berichtte Slauerhoff: ‘Ik las je stuk over Toller in De Nieuwe Kroniek, dat is een gebied dat ik tegenwoordig weinig betreed.’Ga naar eind50 En het is alléén omdat deze stukken in De Nieuwe Kroniek stonden, waarin zij zelf publiceerden, dat ze er überhaupt kennis van namen. Op 11 juli 1923 ontving Slauerhoff de eerste twee exemplaren van Archipel uit Berlijn en schreef: ‘Complimenteer je voor de wijze waarop je de taak volbracht.’Ga naar eind51 Slauerhoff was ten slotte zeer tevreden met het resultaat en het geheel had nog geen honderd gulden gekost. Een jaar nadat ze besloten hadden zijn gedichten in Duitsland te drukken, hield Marsman op 23 september dan toch eindelijk de eerste exemplaren van zijn eerste bundel in handen. ‘Mijn dank, het is voortreffelijk.’Ga naar eind52 Zo verschenen dan deze dertig gedichten onder de onschuldig-conventionele titel Verzen.Ga naar eind53 Het opzien dat deze bundel heeft gebaard, behoort reeds tot de literatuurgeschiedenis. Marsmans naam als dichter werd er definitief door gevestigd.Ga naar eind54 Bijna een jaar eerder had Marsman aan Arthur Lehning geschreven: ‘Ik moet je nog eens over mijn bundel schrijven: Er is haast mee: ik wil dat het niet veroudert. [...] het is mij veel waard de Seinen dadelijk gedrukt te hebben, en te koop: het moet een stoot geven....’Ga naar eind55 Inderdaad heeft het verschijnen van Marsmans Verzen in de Nederlandse literaire wereld, en vooral onder de jongeren, een grote schok veroorzaakt. Terugblikkend zou Jan Engelman in 1938 schrijven: ‘De verschijning van Marsmans eerste dichtbundel “Verzen” is een datum geweest in de jong-Hollandsche literatuur. Geen jongere zal deze datum vergeten. Het roode boekje, dik zwart bedrukt, ging van hand tot hand. Iedereen kende het van buiten. Het deed een nieuwe verstechniek, een nieuwe “levenstechniek” ontstaan.’Ga naar eind56 ‘Toen Jacques Bloem een exemplaar van de bundel zag,’ aldus Arthur Lehning, ‘uitte hij zijn bewondering voor mijn debuut als typograaf en constateerde een grote homogeniteit van dichter en drukker. “De inhoudsopgave is het Absolute Sein”.’Ga naar eind57 | |
[pagina 23]
| |
De uitgave van Marsmans Verzen zou voor lange tijd Arthur Lehnings laatste bemoeienis zijn met de literatuur in engere zin. Na jaren van twijfel en aarzeling had hij zijn weg gevonden. En die keuze zou hem in de volgende jaren van zijn vriend verwijderen. ‘Ik hoop en weet dat ons groeiend antagonisme (want je medewerking aan de Gids is mij uitgesproken (veeg) teeken! je weet hoe ik Jacques, hoe ik Jaan R.H. c.s. waardeer, maar je weet ook wat mij van hen scheidt wat mij meer en meer van hen vervreemden zal. Zal onze “groeiende vriendschap” dit groeiend antagonisme overbruggen?.... Je weet hoe ik George waardeer en hoe graag ik Boutens, en de Belijdenis en de verzen van Leopold lees, je weet wat mij Het verlangen was en is, maar je weet ook, dat ik belangrijker dingen vandaag vind te doen dan gedichten te lezen, dan gedichten te schrijven...’Ga naar eind58 Pas na de oorlog, dertig jaar na het verschijnen van Marsmans Verzen, zou Arthur Lehning met De vriend van mijn jeugd, over zijn herinneringen aan Marsman en de ontstaansgeschiedenis van zijn vroege poëzie, alsnog zijn intrede doen in de republiek der letteren.
Tenzij anders vermeld bevindt het gebruikte materiaal zich in het Archief Arthur Lehning. |
|