Constant van Wessem, beeld uit de door Johan van der Woude in Bergen gemaakte film uit 1941 (coll Berend Boudewijn).
door zijn zoon Berend Boudewijn. Van der Woude, die na de mobilisatie van 1939 in Bergen was blijven hangen en er zich samen met zijn vrouw en twee zoontjes vestigde, was gewoon om collega-schrijvers die in Bergen bij hem op bezoek kwamen, te filmen. Het is aan Van der Woude te danken dat wij nu de schrijversvrienden konden gadeslaan die hij in het eerste jaar van de oorlog bij zich thuis placht uit te nodigen.
Daar Vic in de waan verkeerde er veiliger te zijn dan in Amsterdam, waren wij in Bergen gaan wonen, waar we deze gedenkwaardige ontvangsten, door Van der Woude met zijn camera vastgelegd, hebben meegemaakt: de gezamenlijke duinwandelingen, de dagjes aan het strand, de feestjes en de borrelpartijen. Zo vierden wij op 31 augustus 1941 met veel oranjebitter de verjaardag van koningin Wilhelmina, die had besloten de strijd tegen de Duitse bezetter vanuit Londen voort te zetten, waarbij wij in de achtertuin luidkeels het Wilhelmus aanhieven.
Het was een ontroerende gebeurtenis om als enige overlevende deze mensen - onder wie Kees Kelk, N.E.M. Pareau, Jacques Bloem, Clara Eggink, Sander Stols, Edgar Fernhout - die toen nog zo jong waren en nu allen dood, te zien bewegen, praten en lachen. Er kwam een heel verleden op mij af, en terwijl ik de vrouw van Van der Woude, die haar gasten altijd uitgeleide deed, Constant van Wessem naar het dorpsstation zag brengen en ik hem in het stoomtreintje naar Alkmaar - de ‘Bello’ - zag wegrijden, leek de laatste regel van het gedicht dat hij mij eens had toegestuurd, een symbolische betekenis te krijgen.