Niels Augustin
Jan Arends en Yvju
Na lezing van Angst voor de winter, de biografie van Jan Arends door Nico Keuning, en zijn aanvullende artikel in De Parelduiker (2003/5) kan ik ook nog het een en ander toevoegen aan de nagekomen gegevens over Arends.
Jan Arends komt in mijn (onvolledige) dagboeken voor het eerst voor in januari 1951. Ik moet hem echter al eerder hebben ontmoet, getuige de plaatsing van zijn gedicht ‘Lieve Jacoba’ in het eerste nummer van mijn tijdschriftje Spleen van maart 1950. Ik herinner mij dat ik in die tijd nogal eens met Jan bij Café Eylders in Amsterdam aan tafel zat, vanwaar we naar de binnenkomende habitués en nieuwkomers keken. Ik vond hem een stille, vriendelijke jongen en heb van zijn beruchte uitbarstingen nooit iets gemerkt. Hoewel hij vaak bietste (de echte bietsers waren Gerard den Brabander en Ramses Shaffy), bood hij mij ook wel eens wat aan en één keer nodigde hij mij uit om te gaan eten in het atva-gebouw aan de Marnixstraat.
Ik heb Arends nooit opgezocht op een van zijn vele woonadressen, maar kruiste zijn pad zeker wel eens op een feest, misschien bij Leo Klatser of Jan Sierhuis. Dat ik hem zo weinig zag, kwam natuurlijk ook doordat ik vanaf 1951 jarenlang in Parijs woonde, waar Jan, voorzover mij bekend, nooit is geweest.
Dat Jan Arends zo langdurig een relatie had met een zekere Iefje, zoals Nico Keuning schrijft, is destijds langs mij heen gegaan. Maar zij komt in mijn dagboek voor als een mooie, blonde Zweedse vrouw, met wie ik in 1954 een (platonische) verhouding had. In mijn bezit is een foto waarop Yvju (zoals ik haar naam spelde) en ik bij Eylders elkaar omarmen. Bij zo'n gelegenheid, noteerde ik, zoende zij me hartstochtelijk en beet daarbij behoorlijk in mijn lip.
Yvju was de bijnaam of koosnaam van Gudrun Dövle, op bladzijde 142 van Angst