Marc Somers
Er komt nog erger
antwerpen - Het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (amvc) te Antwerpen verwierf onlangs drieëndertig onbekende brieven van Maurice Gilliams (1900-1982), de Vlaamse dichter en prozaschrijver aan wie De Parelduiker vorig jaar een dubbelnummer wijdde. Het geschenk van mevr. J. Gelaude - nu bewaard in dossier G395/B1 - bestaat grotendeels uit brieven (31) van 1939 tot 1945, gericht aan Jacques Gelaude (1912-1999), een van Gilliams' oudste vrienden. Zij koesterden beiden een grote belangstelling voor actuele literatuur en beeldende kunst. Slechts aan enkele intimi - Emmanuel de Bom, Karel Candael - stuurde Gilliams zulke uitvoerige, vertrouwelijke brieven. Gelaude was de auteur van één dichtbundel, uitgegeven door Gilliams' vriend Jef L. de Belder, Binnenhof (Deurle, Colibrant, 1965), in 1978 vertaald als The Enclosed Garden (Walton-on-Thames, Surrey, Outposts Publications, 1978).
Gelaude, die Gilliams' debuut Elias (1936) had gelezen, ontmoette de schrijver voor het eerst in juni 1937. Zij zagen elkaar geregeld en correspondeerden tot aan het eind van de oorlog. Het nauwe contact bleef bestaan tot aan Gilliams' overlijden. Van 1938 tot 1943 verbleef Gilliams voor fysiek en psychisch herstel meermaals in een kliniek in Essen of in het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis. Wanneer hij weer thuis in Antwerpen was, ging de correspondentie naar Schoten, Gelaudes woonplaats een eind buiten de stad. Gilliams woonde na het overlijden van zijn moeder in 1936, met zijn oude vader in een rijtjeshuis aan de Lange Nieuwstraat. Zijn huwelijk was in 1935 al snel op de klippen gelopen. Vanaf 1938 onderhield hij een vriendschappelijke en later intieme relatie met Maria de Raeymaekers (1907-1988), hoofdverpleegster in het Stuivenbergziekenhuis.
Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd Antwerpen geteisterd door een regen van Duitse v1- en v2-bommen. Gilliams verliet zijn woning nauwelijks en verschanste zich in zijn kelder, waar hij leefde en werkte als een leeuw in zijn kooi, bevreesd voor de totale vernietiging van zijn woning, zich steeds bewust van het dreigende levensgevaar. In deze extreme omstandigheden had hij er behoefte aan met een gelijkgestemde vriend te kunnen praten. Gelaude was voor de getormenteerde Gilliams een klankbord wanneer een bui van moedeloosheid hem overviel: ‘Ergste van alles is de slapeloosheid. Dag en nacht heb ik reeds een massa lectuur verslonden, wat me in jaren niet meer mogelijk is geweest. De laatste tijd was ik mezelf a.h.w. ontvlucht, ik was mezelf kwijt geraakt, en dit heeft me meer gekweld dan een stel verlamde beenen. Maar ik werk weer, er is dus beterschap.’ (18 februari 1939) ‘Toen ik, zoo wat dertig jaar geleden, van Bilderdijk las: dat hij een wereld voor zich apart opeischte, dan was ik heel verbolgen op hem. Sedertdien heb ik zelf behoefte gekregen aan een eigen wereld. Laat ons echter aannemen, dat ik thans een crisis doormaak; het klinkt ten minste hoopgevend, nietwaar.’ (8 mei 1945)
Gilliams bracht vaak verslag uit van zijn lectuur van Nederlandstalige en (hoofdzakelijk) Franse schrijvers. Vijfmaal vermeldde hij in zijn brieven Paul Valéry, tweemaal Paul Verlaine en André Gide. Valéry is ‘ons beider leermeester in de methode van het