De Parelduiker. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermdChrist'l Safieh-Leclercq / Een helder geschrift
| |
[pagina 59]
| |
Het interview met W.F. Hermans in de Libanese krant L'Orient le Jour, 8 januari 1981
| |
[pagina 60]
| |
Het werk van Hermans vormt in zekere zin een uitzondering. De Franstalige lezer beschikt tenminste - naar zeggen van de auteur - over ‘een heel beroerde’ vertaling van zijn eerste grote roman La chambre noire de Damoclès (verschenen bij Editions du Seuil), die volgens de kritieken wordt beschouwd als zijn meesterwerk. Andere novellen zijn verschenen in een verzamelbundel Nouvelles néerlandaises (‘La maison préservée’) of in Engelse of Duitse vertaling elders. Over een film die naar een van zijn romans is gemaakt, wil hij liever niet praten ‘want die is werkelijk té slecht’. De man heeft zich ook een reputatie als polemist bezorgd door een pamflet te schrijven over de academische wereld in dit vredige land van Rembrandt en Van Gogh, waar men van scheldwoorden gebruik weet te maken. ‘Entre professeurs’ (Onder professoren) onthult zonder omhaal van woorden de ellende van de Nederlandse hoogleraren - ‘allemaal lappelingen’ - ten overstaan van de studentenopstand van de generatie van '68 en kenschetst daarna de heerschappij van de professoren en de democratie van het hoger onderwijs als ‘revolutionaire pretenties’. Voor zijn tijdgenoten is hij niet zachtmoediger. ‘Ik houd niet van na-apers.’ Hij wil categorisch niets te maken hebben met wie in literaire zin aanspraak op hem maken. Hoe ziet hij de Nederlandse literatuur in het algemeen? ‘Zeer sterk individualistisch,’ deelt hij ons mee in een van-de-hak-op-de-tak-gesprek, waar hij zegt de afwezigheid te betreuren van geslaagde pogingen ‘een geëngageerd oeuvre te realiseren’, want ‘we moeten niet vergeten dat Nederland een koloniaal verleden heeft. De provo-beweging (van provocatie, een beweging van anti-autoritaire, pacifistische en ‘ludieke’ jongeren en een volledige breuk met de maatschappij uit die jaren) had best internationale weerklank kunnen vinden, maar we moeten toch toegeven dat er zeer weinig waardevolle literatuur uit is voortgekomen’. Maar die literatuur is ook diep realistisch. ‘In iedere Nederlandse auteur sluimert eigenlijk een soort theoloog, een onverbeterlijke zedenpreker. En ik vind dat heel goed, dát dit is nu juist de roeping van iedere literatuur. De boodschap van elders is van weinig belang.’ Willem Frederik Hermans is ook gewend aan literaire prijzen, maar hij heeft ze allemaal geweigerd. ‘Al die prijzen komen tot stand door list en bedrog, allemaal gesjoemel.’ Behalve eentje, de Belgisch-Nederlandse prijs, waartegen hij geen weerstand heeft geboden. ‘Deze kon ik niet weigeren,’ legt hij uit. ‘Allereerst omdat het de koning der Belgen was die me hem zou overhandigen en voorts omdat in België niemand mijn weigering zou hebben begrepen. Zij zouden hebben uitgeroepen: “Daar heb je alweer zo'n Hollander die op ons neerkijkt!”’ Alleen al het denkbeeld van een mogelijke Nederlandse kandidatuur voor de Nobelprijs voor literatuur doet hem schaterlachen, wat uitnodigt om met zijn voorbeeld in te stemmen: ‘Maar nee! Hoho! De Nederlandse auteurs zijn | |
[pagina 61]
| |
hartstikke gek als ze verwachten ooit een Nobelprijs te krijgen. Dat soort prijzen wordt alleen maar gegeven aan auteurs uit landen die politieke problemen hebben, de Russen bijvoorbeeld. De Polen hebben hem dit jaar gekregen. Dat is iets wat bij voorbaat wordt beslist. Volgend jaar zal het misschien iemand uit Libanon zijn. Wie zal het zeggen?’
Een paar kanttekeningen kunnen bij dit interview geplaatst worden. Om te beginnen is het natuurlijk bizar dat dit interview in het geteisterde Libanon verscheen. Dat Christ'l Safieh-Leclercq het interview aanbood bij L'Orient le Jour spreekt vanzelf, want zowel De Morgen als The Middle East Magazine was meer geïnteresseerd in de politieke ontwikkelingen in het Midden-Oosten dan in literatuur. De onrustige situatie in Libanon stond een bloeiend inheems-intellectueel leven in de weg. Tegen die achtergrond was het bezoek van W.F. Hermans vooral interessant voor de kunstredactie van de enige Franstalige Libanese krant van West-Beiroet, die in het bijzonder door de meeste buitenlanders werd gelezen. Bovendien kampte de krant, aldus Erik Kwint, op dat moment met sterk teruglopende reclame-inkomsten. Door haar goede contacten met de redactie en haar achtergrond als docente Nederlands aan de universiteit van Tours heeft het Christ'l Safieh-Leclercq niet veel moeite gekost de krant ervan te overtuigen dat de toen achttien miljoen Nederlandstaligen wel een artikel verdienden en dat W.F. Hermans een schrijver van wereldformaat was, een Franse connectie had en bovendien in vertaling te lezen was. Nou ja, vertaling... Ook in dit interview laat Hermans zich - niet voor het eerst - negatief uit over La chambre noire de Damoclès, de Franse vertaling uit 1962 door Maurice Beerblock. Ten tweede valt op dat dit bepaald een ‘nuchter’ interview is, niet een dat in dronkenschap afgenomen lijkt. Bovendien is het opmerkelijk dat elke verwijzing naar de Libanese actualiteit of zelfs maar naar Libanon zelf ontbreekt. Kennelijk had het verwoorden van zijn ervaringen voor een groter publiek tijd nodig. Zo liet hij zich tegenover Carlos Alleene (Spectator, 17 april 1982) ontvallen: ‘De Belgen krakelen graag onder elkaar, maar bloedvergieten is er nog niet bij. België is gelukkig nog geen Libanon. Ik ben daar zowat een jaar geleden geweest. Alles is daar aan flarden geschoten. Puin, puin en nog eens puin. Je kunt er je nog nauwelijks vertonen, want uit iedere hoek wordt er gevuurd.’ Uit zijn bijdrage aan Hollands Maandblad blijkt dat de belevenissen in Libanon hem grote inspanning gekost hebben. | |
ZiekAan het verblijf in Libanon kwam na tien dagen een eind. Met een koude rit over de Dahr-el-Baldarpas en een grensoponthoud van enkele uren ter bestudering van de visa, stak het echtpaar Hermans over van Libanon naar Syrië, om in de hoofdstad Damascus een weekje uit te zieken. Op negentienjarige leeftijd schreef | |
[pagina 62]
| |
Hermans als openingszin van het verhaal ‘De ontvoogding’: ‘Ik ben in Aleppo geboren’, maar na Libanon was het vooruitzicht van het Syrische Aleppo niet voldoende om hem weer in beweging te krijgen. Een pittige dagtocht naar de Romeinse stad Palmyra was, blijkens Hollands Maandblad, het maximaal haalbare. ‘Hoeveel plannen hadden wij niet vóór ons vertrek naar dit “nabije Oosten”!’Ga naar eindnoot12 Maar Hermans was te ziek van Libanon. Niet alleen letterlijk - door de diarree - maar vooral ook in meer algemene zin: ‘(Eigenlijk was ik niet eens zo ziek. De armoede om mij heen in die soort landen, die maakt me ziek. En die optimistische leugens daarover nog zieker.)’ Hij wilde zo snel mogelijk naar huis. Zoals in Parijs de hulp van een bevriend diplomaat nodig was geweest om vlot visa voor Syrië te krijgen, zo moest er in Damascus gesteggeld worden over de vliegtickets. Een paar dagen later vloog Hermans noodgedwongen terug met het Russische Aeroflot, in een cabine afgezonderd van de andere - Russische - passagiers. Om nooit meer naar het Midden-Oosten terug te keren en pas na drie jaar onder bezieling van K.L. Poll zijn impressies te publiceren. Een roman hebben de drie weken op Cyprus, in Libanon en Syrië niet opgeleverd. En dat is misschien maar goed ook, als we Hermans zelf - in een gesprek met Floor Snijders (Amigoe, 25 januari 1969) - mogen geloven: ‘Het gevaar van reizen is natuurlijk dat je een roman laat spelen in een land waar je misschien een week geweest bent en eigenlijk niets van af weet.’ Met overige dank aan Wim van der Beek en Rob Delvigne; en aan Gerard Martens (Unifil) en Jan Piet Kleiweg de Zwaan, ambassadeur van Nederland te Beiroet. |
|