De Parelduiker. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Arno van der ValkGa naar voetnoot+
| |
[pagina 52]
| |
De Libanese hoofdstad Beiroet, begin jaren tachtig gefotografeerd door de Nederlandse Unifil-soldaat Piet Kuin
Hermans en zijn echtgenote met een weekje warming-up in gruwelen op het eiland Cyprus. Ondanks het mooie weer en een ritje verplicht linkshouden in een ‘gehuurde Morris Mini met het stuur aan de rechterkant’ voelde Hermans zich daar niet echt gelukkig. ‘De omgekeerde wereld’, zoals hij het zelf noemde, was namelijk begonnen. De gedachte dat op het bedrieglijk rustige Cyprus de onlusten nog maar net waren bedwongen, gaf hem een beklemmend gevoel. Daar kwam nog bij dat hij, zijn tropenervaring ten spijt, last kreeg van ‘verschrikkelijke diarree’. Een middeltje van de apotheek hielp wel, maar had volgens hem precies de ‘deprimerende psychische bijwerking’ waarvoor de bijsluiter waarschuwde. Kwam het daardoor dat hij deze reis beschreef als een rustige angstdroom? Op het troosteloze en verlaten vliegveld van Beiroet stapte het echtpaar Hermans als een van de weinigen uit. De Libanese hoofdstad, met zijn niet-ingestorte ruïnes, ademde, aldus Hermans in de nrc, de sfeer van de hongerwinter zonder honger en zonder winter. Meer dan twintig jaar later zwakt Erik Kwint de woorden van Hermans, als ik hem die voorleg, enigszins af.Ga naar eindnoot2 Toch valt niet te loochenen dat de familie Kwint in haar appartement in het westelijk stadsdeel beschikte over een acetyleenlamp met ingebouwde vonkontsteking voor als de stroom uitviel, een zender-ontvanger voor als de telefoonlijn dood was en zeven trappen voor als de lift het niet deed: precies zoals Hermans het beschreef. Zo zag de hongerwinter voor diplomaten er volgens hem uit: uit de kraan kwam weliswaar zout water, als er al water uitkwam, maar in de supermarkt was de champagne in de beste soorten voorradig en kon men overvloedig aan vis komen die met dynamiet uit het water was gehaald. Voor tien dollar kon je koffiedrinken bij een Zwitserse banketbakker. ‘Maar die arme vluchtelingen, die in de kapotgeschoten flats en hotels hokten, de gaten dichtgemaakt met lappen, zandzakken, karton en afvalhout, de veran- | |
[pagina 53]
| |
da's vol wasgoed, en rook uit kleine kacheltjes waar ze op kookten, hoe kwamen zij aan de kost?’ vraagt Hermans zich vier jaar later af, op het moment dat de positie van de Libanese president Gemayel wankelt en de Amerikaanse mariniers uit Libanon vertrekken.Ga naar eindnoot3 | |
Onverklaarbare luchthartigheidAls persoonlijke gasten van het echtpaar Kwint maakten Wim en Emmy Hermans in Beiroet kennis met de in Vlaanderen geboren Christ'l Safieh-Leclercq (1951), een vriendin van het echtpaar, die twee jaar als correspondente voor de Vlaamse krant De Morgen en als freelancer voor onder meer The Middle East Magazine in Libanon verbleef. Twee decennia later is zij de echtgenote van de plo-vertegenwoordiger in Londen en bij de Heilige Stoel. Als ik bij haar informeer, reageert ze hoogstverrast. Natuurlijk herinnert zij zich W.F. Hermans nog.Ga naar eindnoot4 Op een rustige dag waren zij en Hermans gezamenlijk overgestoken van het westelijke moslimgedeelte van Beiroet naar het oostelijke deel van de stad. Als Palestijnse was het haar slechts onder de diplomatieke bescherming van Erik Kwint mogelijk dit christelijke stadsdeel zonder gevaar te betreden. Ze reden vervolgens langs de kust naar het dertig kilometer noordelijker gelegen Jubail (Byblos), waar ze de archeologische overblijfselen bekeken. Ook bezochten ze relatief ongestoord - voorzover dat mogelijk was met het rijdende kerkhof dat het autopark van Libanon nu eenmaal was - de Bacchustempel van Baalbek in de Beka'avallei, de ruïnes van Anjar en het negentiende-eeuwse pseudokasteel van emir Bachir El-Chehab ii in Beiteddine. Gezien zijn klassieke opleiding was het vanzelfsprekend dat Hermans ook graag Sidon en Tyrus wilde bezoeken. Sidon was op dat moment echter ontoegankelijk en Tyrus lag in Palestijns gebied, dicht bij de veiligheidszone die Israël na zijn invasie in 1982 zou instellen en waar het (pro-Israëlische) Zuid-Libanese Leger van majoor Haddad actief was. Bij verplaatsingen was toestemming nodig, van Israël, Unifil, majoor Haddad, de Libanese autoriteiten of de plo. Christ'l Leclercq was toen al getrouwd met Afif Safieh, destijds lid van het kabinet van de Palestijnse leider Yasser Arafat en als zodanig verantwoordelijk voor de contacten met de westerse delegaties in Beiroet. Via dit Palestijnse contact regelde Erik Kwint ook het uitstapje van Hermans naar het zuiden van Libanon. Na lang wachten op een gewapende escorte, gevolgd door een druilerige autorit langs moderne ruïnes bereikten de familie Kwint en het echtpaar Hermans het plo-kamp Tyrus. Toen de controleposten gepasseerd waren en het propagandamateriaal beleefd in ontvangst was genomen, kon de wandeling door het moderne deel van het halfingestorte stadje beginnen. Regelmatig werd Tyrus bestookt door Israëlische kanonneerboten, straaljagers en een stuk Israëlisch 155-mmgeschut vanaf een heuvel vijftien kilometer verderop. Bij de bezichtiging van de oudere ruïnes - die opgenomen zijn op de vn-lijst van werelderfgoed - klonk er een serie schoten. In Hermans' versie van het verhaal moesten ze in een plensbui halsoverkop vluchten | |
[pagina 54]
| |
Christ'l Safieh-Leclercq met haar echtgenoot Afif Safieh, huidig plo-vertegenwoordiger in Londen en bij de Heilige Stoel
voor de troepen van majoor Haddad. In het nrc-artikel zegt hij letterlijk dat ze bang hadden moeten zijn, ‘maar met de onverklaarbare luchthartigheid van de toerist waren we dit niet. Je bent er immers naartoe gegaan om er later over te vertellen? Welk verhaal is mooier dan dat kogels je om je oren vlogen?’ K.L. Poll mag het zeggen. ‘Die kogels zullen wel weten waar het om te doen is en slaan ergens anders in.’ Tot mijn verbazing kan Erik Kwint zich dit incident niet herinneren. Was hij er niet bij, anders dan Hermans beweert, of heeft hij zoveel oorlogsgeweld gezien dat hij het gewoonweg vergeten is? Jammer genoeg heeft hij kort voor ons contact zijn Libanon-archief geruimd. Tot ik hem een foto van Christ'l Safieh-Leclercq beschrijf waarop zijn vrouw Carleen te zien is. Dan komt ineens de herinnering boven aan het moment waarop zij op 3 januari 1981 net het hippodroom van Tyrus wilden betreden en er geschoten werd. Hij herinnert zich het gebeuren alleen veel minder dramatisch. Er werd hen slechts geadviseerd te vertrekken en de kinderen Kwint zaten zeker niet huilend op de achterbank van de auto, zoals Hermans beschreef. Die waren immers wel wat beschietingen gewend. Heeft Hermans terwille van de krant het verhaal spannender gemaakt of hebben twintig jaar in een veelbewogen diplomatenleven hun tol geëist? Christ'l Safieh-Leclercq herinnert zich Hermans als een verwoed fotograaf, die het gezelschap in verlegenheid bracht door de ontspanner ook te laten klikken wanneer de kalasjnikovs van de milities onaangenaam dichtbij kwamen. Vooral toen ze op weg naar Byblos de zogeheten ‘museumpassage’ tussen Oost- en West-Beiroet, nabij de residentie van de Franse ambassadeur, moesten oversteken. Het schijnt haar nu toe dat Hermans zich niet erg bewust was van de plaatselijke realiteit. Maar in Hollands Maandblad verzuchtte hij meermalen de Libanese situatie onvoorstelbaar te vinden en beschreef hij wat hij aan ellende was tegengekomen. En ook in zijn nrc-artikel was hij zich maar al te zeer bewust van de realiteit: ‘Enkele dagen voordat wij kwamen hadden Israëlische soldaten op Libanees gebied, ver over de grens, vijf Palestijnen neergeschoten en de lijken opgeblazen met dynamiet. Nederlandse soldaten van het Unifil-detachement hadden geprobeerd de brokken te verzamelen, waarmee de honden al in hun bek liepen [...]. Dit verhaal werd al gauw taboe verklaard. 't Was tegengesproken en daarmee uit. Waarom ook niet? Waarom er wel over praten? In Libanon heeft iedereen gelijk en is alles tegelijk waar en onwaar. Het leven (maar het ene leven is het andere niet) gaat gewoon (maar alles wordt op de lange duur gewoon) verder, zolang er iemand in leven blijft.’ | |
[pagina 55]
| |
W.F. Hermans, zijn vrouw Emmy en Carleen Kwint, gefotografeerd door Christ'l Safieh-Leclercq bij een archeologische bezienswaardigheid in Byblos in december 1980. Mevrouw Safieh en haar echtgenoot verlieten Libanon in september 1981, met het plan om na wetenschappelijk werk in Vlaanderen terug te keren naar Beiroet. Veel persoonlijke bezittingen, waaronder een deel van hun archief, lieten zij achter bij een vriend, Eugène Makhlouf, in een buitenwijk van Beiroet. Tijdens de Israëlische invasie van Libanon in 1982 kwam het huis van Makhlouf langdurig onder vuur te liggen, waardoor ook de bezittingen van het echtpaar Safieh verloren gingen. De hierbij afgedrukte foto's waren door Christ'l Safieh-Leclercq als bij toeval mee naar Vlaanderen genomen
| |
[pagina 56]
| |
TweemaalHet is interessant om bij dit incident wat langer stil te staan. Hermans' uitspraak over de onkenbare waarheid vormt, zoals bekend, een sleutel tot zijn literaire werk. Bij het schrijven van De donkere kamer van Damocles (1958) en het toneelstuk King Kong (1972) maakte Hermans gebruik van de rapporten van de Parlementaire Enquêtecommissie 1940-1945. Lezing daarvan plus zijn onderzoek naar Weinreb verdiepten zijn scepsis over de vraag of de waarheid - vooral onder extreme omstandigheden - ooit zal zegevieren. Bij het Libanese ‘lijkenincident’ zou het precies eender gaan. Waar Hermans getuige van is geweest - hij lijkt zich dat ook onmiddellijk gerealiseerd te hebben - zou inzet worden van een navrante poging tot verdraaiing en toedekking van compromitterende feiten. Uit een poging tot reconstructie van het ‘lijkenincident’ - vastgelegd in een informatief artikel van Pim Christiaans en Henk Hanssen in de Haagse Post van 22 augustus 1981 - blijkt dat de officiële vn-lezing op beslissende wijze zou afwijken van verscheidene ooggetuigenverslagen. De toenmalige kapitein-tolk bij de sectie Inlichtingen & Operatiën van het Nederlandse Unifil-detachement, Thomas Milo, bevestigde onlangs tegenover mij deze cover-up.Ga naar eindnoot5 Op tweede kerstdag 1980 zagen Nederlandse Unifillers van nabij hoe een Israëlische patrouille vier Palestijnen in de wadi tussen post 7-4 en 7-2 doodschoten; een vijfde ontsnapte. De Israëli's lieten de lijken liggen in het zicht van de Nederlanders. Over de weigering van de Israëli's Unifil de lichamen te laten bergen, en over het opblazen van de lichamen met dynamiet en de met ledematen scharrelende honden, werd geredetwist. De toenmalige Nederlandse Unifil-commandant luitenant-kolonel Van den Heuvel noemt in een reactie op mijn vraag de aanwezigheid van honden ‘onjuist’ en ‘gekleurd’, en meent dat er ‘ook te overtrokken beelden gemaakt’ zijn.Ga naar eindnoot6 Opvallend genoeg is hij het die mij wijst op het kritische artikel in de Haagse Post. De Nederlandse militairen rapporteerden het incident aan het Unifil-hoofdkwartier in Naqoura en aan de Verenigde Naties in New York. Thomas Milo beschrijft het twintig jaar later nog altijd scherp: ‘Daar heeft de explosie plaatsgevonden: Israël was zo aangebrand dat het een onderzoek eiste. Dat is verricht en de conclusie was dat de Nederlanders de andere kant op hadden staan kijken met hun verrekijkers achterstevoren met de beschermkapjes er nog op.’ Een Nederlandse Unifiller maakte foto's - zo bevestigen Thomas Milo, Haagse Post en De Groene Amsterdammer van 11 maart 1998 - maar nadat de fotorolletjes aan de Koninklijke Marechaussee overgedragen waren, zijn ze spoorloos verdwenen. Een gang van zaken die doet denken aan de kwestie rond de fotorolletjes van Dutchbat in Srebrenica. Kan wat Osewoudt in De donkere kamer van Damocles overkomt, het Nederlandse ministerie van defensie in werkelijkheid tweemaal - door moedwil of misverstand - overkomen? De lezing van de Nederlandse Unifil-militairen verdween in de doofpot, er verscheen een vn-rapport waarmee Israël tevreden was en Nederland bood zijn excuses aan in Tel Aviv. ‘In Libanon heeft iedereen gelijk en is alles tegelijk waar en onwaar.’ | |
[pagina 57]
| |
De voertuigen waarmee een idf-patrouille (Israel Defence Forces) op 25 december 1980 is afgezet op een weg in dff-gebied (De Facto Forces van majoor Haddad) in Zuid-Libanon, tussen post 7-2 en 7-3, tegenover post 7-4
idf-soldaten tijdens het ‘lijkenincident’ op Unifil-gebied. Dit was een schending van een vn-resolutie. Deze niet eerder gepubliceerde) foto's zijn gemaakt door John de Roode, die als Nederlandse Unifil-soldaat van juli tot en met januari 1981 op post 7-4 gelegerd was
| |
DuivensportHermans had dus wel degelijk oog voor de realiteit, al zaaide hij misschien verwarring door de ironische toon van zijn observaties. Zo beschreef hij in de nrc hoe verdwaalde duiven vanaf de grond met een fluitje en een katapult geattendeerd werden. ‘Dit was de Libanese vorm van duivensport, is me verteld door de Heer Van Dam, een Arabist die er nu geloof ik ambassadeur is.’ Nikolaos van Dam bevestigt deze anekdote en hem verbaast de gedetailleerdheid van Hermans niet, omdat die, in zijn herinnering, voortdurend aantekeningen maakte.Ga naar eindnoot7 De Nederlandse ambassadeur was destijds mr. A.C. Croin, door Hermans in de nrc aldus getypeerd: ‘De toenmalige ambassadeur was een heer met een heel deftig accent, een sportief jasje van tweed, een pijp en een broek met glimmend, uitgezakt achterwerk. Hij praatte niet veel, maar ademde rust, wat, neem ik aan, belangrijk was voor zijn medewerkers...’ Op de Nederlandse vertegenwoordiging in Beiroet speelden zich taferelen af die uit de pen van F. Springer (de diplomaat C.J. Schneider) hadden kunnen vloeien. Voormalig voorlichtingsofficier kapitein P.C. Geldrop herinnert zich tenminste nog steeds de uitstekende Libanese wijn die Erik Kwint schonk.Ga naar eindnoot8 Ondanks alle ellende en moeilijkheden in het zuiden van Libanon bezochten leden van de Nederlandse Unifil-staf, aldus luitenant-kolonel Van den Heuvel, de informele bijeenkomst in huize Kwint ter ere van Hermans' bezoek.Ga naar eindnoot9 De auteur sprak bij die gelegenheid in besloten kring over zijn werk. Het moet tijdens deze samenkomst geweest zijn dat Christ'l Safieh-Leclercq erin slaagde Hermans een interview af te nemen, al spreekt Hermans zelf in de nrc van een andere gelegenheid. | |
AangeschotenOp oudejaarsavond bezochten de echtparen Hermans en Kwint een feestje, door Hermans in nrc Handelsblad beschreven als een receptie met een knipperende kerstboom, vrolijke en goedgeklede mensen en een butler die ge- | |
[pagina 58]
| |
rookte zalm presenteerde. De gastvrouw heette Micky en was getrouwd met een Libanese binnenhuisarchitect. Deze man, getooid met een schort waarop in Wild-Westletters barkeeper stond, drukte Hermans whisky na whisky in de hand. Daarna gaf de schrijver in zijn beleving een interview weg aan Christ'l Safieh-Leclercq: ‘Later bleek het toch nog een vrij behoorlijk interview te zijn geworden.’ Onder de titel ‘Une écriture limpide’ [Een helder geschrift] verscheen het op 8 januari 1981 in de Libanese krant L'Orient le Jour.Ga naar eindnoot10 De interviewster weet tegenwoordig echter stellig dat ze het jaar 1981 begonnen is in het bijzijn van haar man en Yasser Arafat. En een na-middernachtelijk interview heeft ze zeker niet gemaakt. Het afschieten van het Libanese wapenarsenaal maakte de straten veel te onveilig en bovendien bleven ze nog lang gevangen in gezelschap van de praatgrage Aboe Ammar (koosnaam van Arafat). En als Hermans zo aangeschoten zou zijn geweest, dan zou zij zich dat toch zeker wel herinneren? De tekst van het interview verschijnt hieronder voor het eerst in het Nederlands.Ga naar eindnoot11 |
|