De Parelduiker. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Bernard AsselbergsGa naar voetnoot+
| |
Zeventien jaargangenDe Gemeenschap was van start gegaan op 1 januari 1925, als ‘Maandschrift voor katholieke reconstructie’. De Utrechtse oprichters - de dichter Jan Engelman (1900-1972), architect Willem Maas (1897-1950), journalist en onderwijzer Henk Kuitenbrouwer (1900-1974) en zijn broer Louis (1904-1958), publicerend onder de naam Albert Kuyle - hadden zich voorgenomen oprechte katholieke bezieling in de kunsten te bevorderen en te accentueren. Zich afzettend tegen andere rooms-katholieke bladen als Roeping en Boekenschouw, kende De Gemeenschap een progressieve en strijdlustige inslag, wars van benepenheid en roomse lippendienst. In mei 1929 kreeg de redactie versterking van Anton van Duinkerken (ps. van W.J.M.A. Asselbergs, 1903-1968), die al snel de leiding in handen nam. Het tijdschrift groeide gestaag, economische crisis of niet. Slogans op een omslag uit de negende jaargang riepen: '87 abonnees telde ons maandschrift toen het eerste nummer het licht zag. | |
[pagina 39]
| |
De redactie van De Gemeenschap in haar huidige samenstelling. (van l. naar r. Chr. de Graaff, Anton van Duinkerken, Lou Lichtveld, C. Vos, Albert Kuyle en Henk Kuitenbrouwer)
Uit De Gemeenschap, jrg. 7, nr. 10 (oktober 1931). Te zien is het door ir. Sybold van Ravesteyn ingerichte kantoor aan de Oude Gracht 55 in Utrecht. Aan de wand hangen diverse prospectussen van De Gemeenschap. Rechts is een detail zichtbaar van de muurschildering ‘Sint Christoffel’ door Charles Eyck Bijna twintig maal zooveel tellen wij thans. Over twee jaar, op ons tweede lustrum moet Uw en ons tijdschrift 3000 abonné's tellen.’ Forum (1931-1935) moest het in dat jaar, 1933, met heel wat minder abonnementen stellen. Bekende romans werden in De Gemeenschap voorgepubliceerd, zoals De stille plantage (1928) van Albert Helman, Dorp aan de rivier (1934) van Antoon Coolen en Bint (1934) van F. Bordewijk. Geregeld werden er feestelijke bijeenkomsten door De Gemeenschap gehouden. Toch bleven conflicten niet uit. Een heftig politiek-ideologisch geschil binnen de redactie leidde eind 1933 tot een onherstelbare breuk. De Kuitenbrouwers werden uit de redactie gezet en richtten prompt het tijdschrift De Nieuwe Gemeenschap op, dat zich in de drie jaren van zijn bestaan gaandeweg in antiparlementaire voorkeuren zou verliezen. De belangrijkste redacteuren van De Gemeenschap - Van Duinkerken en Engelman - spraken zich juist uit tegen het nationaal-socialisme. Het gezaghebbende en invloedrijke tijdschrift, dat kerkelijke censuur trotseerde, zou het zeventien jaargangen lang volhouden. | |
LeedwezenIn het najaar van 1941 - de redactie van De Gemeenschap bestond toen uit Van Duinkerken, Engelman, Antoon Coolen, Louis de Bourbon, Marnix Gijsen, Jan Vercammen en Cornelis Vos - voltrok zich de grote reorganisatie van het perswezen. Op 10 september had Coolen nog in een brief aan Van Duinkerken gevraagd: ‘Beste Toon, Wordt bij de opruiming onder de tijdschriften ook De Gemeenschap | |
[pagina 40]
| |
Het officiële verbod van De Gemeenschap, 20 oktober 1941 (coll. niod)
niet bedreigd?’ Een dikke maand later, op 20 oktober, liet dr. Harster, SS-Standartenführer en Oberst der Polizei, aan het Generaldirektorium für das niederländische Polizeiwesen in Den Haag weten dat met onmiddellijke ingang het tijdschrift De Gemeenschap ‘polizeilich verboten’ was. Acht dagen daarna stuurde A. Brants, Directeur-Generaal van Politie, dit besluit door naar de Procureurs-Generaal van Politie met het verzoek ‘ter zake in Uw ressort het noodige te willen doen verrichten’. Op bijna laconieke toon berichtte redactiesecretaris Vos op 24 oktober 1941 aan Van Duinkerken: ‘Groote Meester, Wil je zelf de redactieleden op de hoogte brengen van het stopzetten van D.G. of zal ik het doen? De lieden, die het laatste, niet-verschenen nummer | |
[pagina 41]
| |
Brief van Cornelis Vos aan Anton van Duinkerken, 24 oktober 1941 (coll. lm/vda)
hebben volgeschreven, moeten natuurlijk ook verwittigd worden. Nog aanwezige copie moet terug. Heb je graag een bepaalde formule, - ook de abonné's dienen verwittigd. Nelissen heeft weliswaar de adressen nog niet uitgeleverd, doch men meent hier, dat deze wel zullen komen. Maak me je wenschen kenbaar en ik zal ze - wat deze aangelegenheid betreft - vervullen. Beste groeten, C. Vos.’ Voordat het nieuws van het verbod Coolen bereikte, had deze 26 oktober aan Van Duinkerken zijn mening over de kopij van het novembernummer gegeven: ‘Beste Toon, De novelle “Opoetje” is aardig en kan geplaatst worden. Alleen vind ik den titel en den naam Opoetje niet gelukkig. Zou aan den schrijver te vragen zijn, of | |
[pagina 42]
| |
hij bezwaar heeft tegen den duidelijker naam Grootmoedertje? Het fragment van Schreurs “De duivel in burger” beveel ik graag voor plaatsing aan. Het gipsen beeldje van Durang is niets, en de novelle Romaneske is heelemaal uit het lood geslagen. Ik ben tegen plaatsing van beiden.’ Gelijk met mederedacteur Jan Vercammen ontving Coolen een berichtje van Vos, gedateerd 4 november: ‘Tot mijn leedwezen moet ik U berichten, dat de verdere verschijning van ons tijdschrift “De Gemeenschap” verboden is. Met vriendelijke groeten. C. Vos. Red.-secr.’ Van Duinkerken vernam van mederedacteur Louis de Bourbon, per brief van 5 november, dat deze van de procureur-generaal van Den Bosch gehoord had dat het tijdschrift polizeilich verboten was. En 8 november schreef redacteur Jan Engelman aan zijn vriend en medewerker aan De Gemeenschap Hendrik Wiegersma, ‘pictor medicus’ te Deurne: ‘Weet je, dat de Gemeenschap is verboden en dat de volledige oplage van het Octobernummer in beslag is genomen door de Polizei?’ In een terugblik, verschenen in 1966 in het tijdschrift Raam, stelde Engelman verbitterd vast: ‘We waren natuurlijk “aangebracht” door een nijdas van de N.S.B. of van Nationaal Front.’ | |
Laatste afleveringIn de geschiedschrijving is vervolgens altijd geconcludeerd dat de laatste aflevering van De Gemeenschap de datering ‘september 1941’ draagt. Strikt genomen is dat natuurlijk juist: die aflevering is de laatste geweest die bij de abonnees in de brievenbus viel. De bovengeciteerde woorden van Vos en Engelman geven echter aan dat het oktober 1941-nummer al wél gedrukt was, toen het door inbeslagname en vernietiging getroffen werd. Kan zo'n spooknummer dan toch doorgaan voor ‘de laatste aflevering’? Tot voor kort leek dat in het geval van De Gemeenschap een louter academische vraag: van het oktober 1941-nummer was immers nooit meer - in bibliotheken, archieven, nalatenschappen of waar dan ook - een spoor teruggevonden. Nu is dan toch één enkel exemplaar van de oktober 1941-aflevering van De Gemeenschap boven water gekomen. Gedrukt, zij het niet ingenaaid en gelijmd, liggen de vier losse katernen - blz. 449 t/m 512 van de zeventiende jaargang - opengesneden in een geelkleurig omslag. Op de geïllustreerde voorkant van dit - kennelijk gedurende het productieproces clandestien achtergehouden - exemplaar staat met zwart potlood geschreven: Officieel niet verschenen in verband met Duitschen bezetting, die de uitgave verbood. Het was de Maastrichtse antiquaar Ton Stille die mij vertelde dat hij een complete set jaargangen van De Gemeenschap, inclusief het vernietigde nummer van oktober 1941, verkocht had aan de verzamelaar Ad Oomen. Een deel van die set was afkomstig uit de nalatenschap van de katholieke dichter en journalist Henri Bruning (1900-1983) en was in april 1984 bij Beijers te Utrecht geveild voor f 400,-. De nieuwe eigenaar, de neerlandicus Paul Eggermont, verkocht de partij aan Rob Kok, die de set jaargangen completeerde en deze vervolgens in maart 1998 bij Van Gendt Auctions in Amsterdam onder lotnummer 632 onder de hamer bracht. De geringe | |
[pagina 43]
| |
opbrengst van f 740,- is alleen te verklaren uit het feit dat het bijzondere oktobernummer niet in de veilingcatalogus beschreven stond. Aan de welwillendheid van Oomen is het te danken dat hier, na zestig jaar, de inhoud van de allerlaatste aflevering van De Gemeenschap kan worden onthuld. | |
[pagina 44]
| |
Inhoudsopgave op binnenzijde omslag (coll. A. Oomen)
| |
Geen schunnighedenOp bijgaande afbeelding is de inhoudsopgave van het oktober 1941-nummer te zien. De aflevering opent met een door Antoon Coolen (1897-1961) naverteld Slavisch sprookje. Maandenlang had Coolen voor zijn bevriende uitgever J. Philip Kruseman gewerkt aan een lijvige verzameling volksver- | |
[pagina 45]
| |
tellingen, die nog in 1941 onder de titel Sprookjes uit alle Landen verscheen en waarvan ‘De paardekop’ deel uitmaakt. (In 1953 en 1959 zouden van Coolen nog twee andere sprookjesbundelingen bij Kruseman verschijnen.) Het - nooit gebundelde - gedicht ‘De oude priester’ schreef Ed. Hoornik (1910-1970) bij het veertigjarig priesterfeest van H.W.J. Hoosemans, pastoor van de Onze Lieve Vrouwe van de Allerheiligste Rozenkranskerk, kortweg ‘de Obrecht’ genoemd. (Onder Hoosemans' leiding was dit godshuis in de Concertgebouwbuurt tot een van de drukst bezochte van Amsterdam uitgegroeid. Hij voerde de volkszang in en liet het kerkgebouw van architect Stuyt kunstzinnig verfraaien met werk van onder anderen Matthieu Wiegman, Otto van Rees, Mari Andriessen en Nico Witteman: kunstenaars die tot de kring van De Gemeenschap gerekend konden worden en die door Engelman besproken werden.) Met een briefje had Hoornik Toon van Duinkerken op 12 september 1941 het jubileumgedicht toegestuurd ‘omdat het misschien iets voor “De Gemeenschap” was’. Drie gedichten van Mathias Kemp (1890-1964) dragen de toon van oorlogstijd, zoals al uit de titels blijkt. Bernard Verhoeven (1897-1965) leidt het dichtwerk van de Vlaamse jezuïet Marcel Brauns (1913-1995) in. Met kerkelijke goedkeuring d.d. 5 januari 1942 werd diens debuut, vergezeld van de ongewijzigde inleiding van Verhoeven, bij uitgeverij Het Spectrum gepubliceerd onder de titel De Heimelijke Lusthof. (Gelijktijdig belichtte Verhoeven in het oktober 1941-nummer van het katholiek-reactionaire tijdschrift Aristo, waarvan hij redacteur was, het dichterschap van Brauns.) Twee gedichten volgen van Anton van der Vet (1919-1997), die in licht gewijzigde vorm werden opgenomen in het bundeltje Gefluisterd relaas, verschenen in het voorjaar van 1945 bij de Bayard-Pers van uitgever F.G. Kroonder en merkwaardigerwijs niet opgenomen in Dirk de Jongs bibliografie Het vrije boek in onvrije tijd (1958). Daarna een korte novelle, ‘En famille’, van Ferdinand Langen (ps. van Egbertus Pannekoek, geboren in 1918). Op het opduiken van het door de bezetter verboden nummer van De Gemeenschap reageert Langen verrast en vol geestdrift: ‘Ja, ik was jong en had eerder gepubliceerd in [het tijdschrift] Opwaartsche Wegen. Ik was bevriend met A. Marja en voegde mij vanuit Groningen bij de Criterium-groep. De Gemeenschap was een mooi tijdschrift, waar Marja wel bijdragen aan leverde. In die tijd had ik mijn huis in de Valeriusstraat in Amsterdam-Zuid en Van Duinkerken woonde om de hoek, in de Lomanstraat. Wij zagen elkaar op straat en hielden gesprekken in de tram. Je vader wilde een stuk van mij voor De Gemeenschap en sprak met mij af in Café Loos aan de Amstelveenseweg. Toon zei: “Schrijf een novelle, maar denk eraan, geen schunnigheden... het moet ook door de nonnen gelezen kunnen worden.” En famille heette de unschuldige bijdrage.’ Na het verbod verscheen het in 1942 ongewijzigd in De Gids (deel ii, p. 69-76). Het gedicht ‘Dichters’ van A. Marja (ps. van A.Th. Mooij, 1917-1964), zou in 1942, aldus de aankondiging in een voetnoot, bij Meulenhoff in de bundel Zon en sneeuw verschijnen. L.J.M. Feber (1885-1964) houdt vervolgens een pleidooi - zijn | |
[pagina 46]
| |
derde in deze jaargang - voor een terugkeer van een door rooms-katholieke beginselen geleide samenleving naar middeleeuws model. Achter het pseudoniem Paul Lenda, auteur van het daaropvolgende gedicht ‘Don Juan wordt oud’, ging de in 1917 geboren joodse dichter Lex Gans uit Groningen schuil, die bevriend was met Marja en met hulp vanuit Westerbork via Spanje en Portugal naar Engeland wist te ontkomen, om daar bij een bataljon parachutisten terecht te komen en naderhand als literair agent te fungeren. Na de oorlog keerde hij terug naar Nederland en vertrok later naar Spanje. Over C.A. Durang, die in dit nummer een romantisch babbelverhaal over Désirée vertelt - ‘zij was als de pop op des buiksprekers knie’ -, is niet veel meer te vertellen dan dat van hem in de lopende jaargang gelijksoortige verhalen verschenen waren. Pierre Kemp (1886-1967), die regelmatig korte gedichten aan De Gemeenschap afstond, voegt in dit nummer aan zijn reeks ‘Kleine gedichten’ ‘Blauw en rose’ en ‘Perron’ toe, verzen die nooit meer herdrukt zijn. Met zijn bespreking in de rubriek ‘Kroniek’ van de ‘Vlaamsche poëzie’ sluit Jan Vercammen (1906-1984) het oktober 1941-nummer af. | |
Niet ontmoedigdHet omslag van het oktober 1941-nummer van De Gemeenschap wordt gesierd door een zwarte penseeltekening van Aart van Ewijk. Maria, Moeder Gods, staat er op Byzantijnse wijze uitgebeeld met de handen opgeheven in het specifieke orante-gebaar. Zij geeft in haar mantel beschutting aan figuren die in smeekgebed naar haar opzien. Over Van Ewijk is helaas niet veel bekend; hij werd in 1912 geboren in Amsterdam en vertrok in maart 1951 naar Australië. Ko van der Laan, die in het ‘Driemaandelijksch Tijdschrift voor Boek-, Druk- en Prentkunst’ Halcyon (jrg. 1942, no. ix-x) een gesprek met de kunstenaar publiceerde, schreef: ‘Het is opmerkelijk, om niet te zeggen jammer, dat het werk van Van Ewijk nog betrekkelijk weinig bekendheid geniet. Buiten de illustraties voor Van Duinkerken's Verzen op Kerstmis, de rijmprent [van Guido Gezelle] voor de firma Lutkie & Smit en het omslag voor de Gemeenschap van October 1941, - welk nummer helaas niet meer kon uitkomen - is er slechts weinig in druk verschenen.’ Van Ewijk zelf verklaarde in dat gesprek: ‘Ik heb ten eerste de tijd niet mee, vergeet niet dat op het ogenblik de uitgevers er weinig voor voelen buiten de kosten van auteur, drukker en binder, ook nog een som uit te trekken voor den illustrator en den clichémaker. Toch ben ik niet ontmoedigd.’ Op de binnenkant van het omslag van het oktober 1941-nummer staat genoemd dat de tekeningen en vignetten in deze aflevering vervaardigd zijn door Jeroen Bosch en H. Jonas. De halfjoodse kunstenaar Henri Jonas (1878-1944) uit Maastricht had de kaft van het eerste nummer van De Gemeenschap in 1925 met een houtsnede verfraaid, en daarna regelmatig illustraties aan het maandschrift geleverd. In dit nummer ontbreekt Jonas echter. Het laatste bericht in het oktober 1941-nummer (op p. 512) betreft een noot over Vercammens bij Pro Arte te Diest verschenen Drie Suites. Deze dichtbundel was | |
[pagina 47]
| |
Omslagen De Gemeenschap van juni en september 1941, met houtgravures van Nelly Degouy
geïllustreerd met drie houtgravures van de Vlaamse kunstenares Nelly Degouy (1910-1980). Twee daarvan hadden, in juni en september 1941, gefigureerd op het omslag van De Gemeenschap. Is het te gewaagd te veronderstellen dat de redactie voor het november- of december 1941-nummer van plan was de derde en laatste prent van Degouy uit deze bundel op het omslag te zetten? | |
Politiek pikantHet redactieadres van De Gemeenschap is in het oktober 1941-nummer veranderd. Achter die wijziging gaat een klein drama schuil. Tot en met het september 1941-nummer werd het tijdschrift uitgebracht door H. Nelissen (1885-1957), Laurillardlaan 30 in Bilthoven. Deze uitgever, die vóór 1940 enige jaren penningmeester van uitgeverij De Gemeenschap was, nam op 25 mei 1940 in een juridische overeenkomst met het bestuur van de Stichting ‘De Gemeenschap’ de zaak als volgt over: ‘het gehele aan de Stichting toebehorende uitgeversbedrijf, bestaande uit alle nog resterende voorraden (clichés, teekeningen enz. niet uitgesloten) van de tot heden door de Stichting gepubliceerde of voor alleenverkoop in Nederland aangekochte uitgaven met inbegrip van alle daaraan verbonden rechten: alsmede bestaande uit al hetgeen de uitgeverij “De Gemeenschap” voor haar exploitatie bezit, een en ander zonder daartegenover bestaande schulden, vóór 1936 aangegaan. De overdracht omvat ook het recht op de Handelsnaam “De Gemeenschap”, terwijl ten aanzien van het recht van uitgave van het tijdschrift “De Gemeenschap” dezelfde rechten worden overgedragen als de redactie van dit tijdschrift aan de Stichting heeft verleend. Eveneens omvat de overdracht alle vorderingen, welke de | |
[pagina 48]
| |
uitgeverij “De Gemeenschap” op het ogenblik van de overdracht kan doen gelden met uitzondering alleen van de vordering op de vroegere Directeur van de uitgeverij “De Gemeenschap” L. Kuitenbrouwer (Alb. Kuyle).’ Ruim een jaar later, in september 1941, bood Nelissen op zijn beurt het fonds van De Gemeenschap, inclusief tijdschrift, ter overname aan. Paul Brand jr. vertelde mij hoe zijn vader, de katholieke Hilversumse uitgever Paul Brand, belangstelling hiervoor had. Doch senior talmde te lang. Uitgeverij Het Spectrum in Utrecht ging er met De Gemeenschap vandoor. En dat was politiek pikant. Uitgeverij Het Spectrum was in 1935 opgericht door A.H. Bloemsma en P.H. Bogaard, jongemannen afkomstig van de Utrechtse boekhandel en uitgeverij Dekker & Van der Vegt. Hun doel was om goedkope katholieke volksuitgaven te maken. Uit door hen opgezette series als de gebonden romans der ‘Prisma-Boeken’ en de Schijnwerper-reeks zouden later de - nu nog verschijnende - Prismapockets voortkomen. Het Spectrum bood eind jaren dertig, begin jaren veertig nogal wat mensen onderdak die betrokken waren geweest bij De Nieuwe Gemeenschap (1934-1936). Zo was mede-oprichter Gabriël Smit inmiddels redacteur geworden bij uitgeverij Het Spectrum, had Albert Kuyle, hoofdrolspeler bij De Nieuwe Gemeenschap, per 1 mei 1938 de functie van letterkundig raadgever van Het Spectrum ingenomen en was Henk Kuitenbrouwer redacteur geweest van het door Het Spectrum uitgegeven ‘Nationaal Cultureel Maandblad’ De Bundel (1937-1938). In 1940 brachten Gabriël Smit, Henk Kuitenbrouwer en de typograaf Charles Nypels het kwartaalblad In 't Licht; tijdschrift gewijd aan de werkzaamheid van de Uitgeverij Het Spectrum te Utrecht uit, dat na drie nummers stopte. Uitgerekend met deze voormalige tegenstanders zouden de redacteuren van De Gemeenschap vanaf oktober 1941 intensief te maken hebben gekregen. Iets van een vileine triomf klinkt door in de woorden van Gabriël Smit, toen hij desgevraagd de eerwaarde K. Dijkstra uit Sint Michielsgestel 13 september antwoordde: ‘Aanvankelijk bestond er geen enkel verband tussen De Gemeenschap en ons. Door verschillende redenen is de activiteit van De Gemeenschap in de laatste jaren aanzienlijk geslonken, en wat verschillende auteurs toen daar niet meer konden vinden, vonden zij wel bij ons, zodat zij zich tot ons wendden. Het is ons een genoegen U tevens te kunnen berichten dat juist enkele dagen geleden De Gemeenschap onder ons beheer is gekomen.’ Aan de feitelijke inhoud van het oktober 1941-nummer van De Gemeenschap, het eerste dat bij Het Spectrum zou verschijnen, is de uitgeverstransfer niet specifiek af te lezen, of het moest het nieuwe redactieadres zijn (Stationstraat 23, Utrecht) en de advertentie - aan de binnenzijde van het achteromslag - voor de Catechismus. Dat is onderrichting in het ware geloof van dr. F. van der Meer, met een voorwoord van Z.H. Excellentie mgr. dr. J. de Jong: een uitgave van Het Spectrum te Utrecht. Een aanpassing aan het regime van de bezetter was het vereiste Ken-getal, dat naar de geregistreerde papiertoewijzing verwees. Voortaan zou ieder drukwerk | |
[pagina 49]
| |
Uit de catalogus, uitgebracht ter gelegenheid van het ‘Vlaamsch nummer’ van De Gemeenschap in november 1937
zich door een nummer als legaal onderscheiden. K 2377 staat er gedrukt op de buitenkant van de achterzijde van het omslag van het oktober 1941-nummer. | |
VerdachtGaf de inhoud van het oktober 1941-nummer van De Gemeenschap aanleiding tot een verbod? Neen, de autoriteiten hadden op het moment van inbeslagname geen kennis van de inhoud. Het verbod paste in de grote opruiming van het perswezen die de Duitsers en hun handlangers nastreefden. De redactie van De Gemeenschap had zich in de jaren voor de Duitse inval duidelijk uitgesproken voor het christendom boven het nazidom. Van Duinkerken publiceerde in De Gemeenschap enkele niet mis te verstane openbare lezingen onder eigen naam, maar zag zich genoodzaakt al te felle anti-nationaal-socialistische artikelen onder schuilnaam (Ch. André Leffens) te laten verschijnen. Van Duinkerken werd door de bezetter in de gaten gehouden. Onder meer naar aanleiding van zijn bij De Gemeenschap uitgegeven brochure Wordt Nederland een tweede Spanje? (1936) werd in 1941 een negatief rapport opgesteld. Een jaar later belandde Van Duinkerken, toen hij zich niet had aangesloten bij de Kultuurkamer, in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel. Na het verbod leek De Gemeenschap niet meer levensvatbaar. De redactie kwam nadien nog enkele malen bijeen, waarbij bleek dat het waarom van het verbod nog allerminst duidelijk was. In de notulen van de redactievergadering van 10 januari 1942 staat te lezen: ‘De heer Van Duinkerken constateert, dat dit de eerste bijeen- | |
[pagina 50]
| |
komst der redactie is na het, nog steeds niet gemotiveerde verbod van verschijnen van het tijdschrift. Er is vroeger nogal eens geklaagd over het gebrek aan goede medewerkers, waardoor de inhoud ongunstig beïnvloed werd. Dit vond echter zijn reden in de onmogelijkheid van de redactie aan medewerkers goede condities te garanderen. De vroegere beheerder, Nelissen, betaalde of wel niet, of te weinig en te laat.’ Pogingen van Anton van Duinkerken na de oorlog het tijdschrift opnieuw te starten, zouden op niets uitlopen. De tijd was veranderd. Jongere bladen kregen het voor het zeggen en de Stichting Uitgeverij De Gemeenschap vroeg in 1953 op eigen aangifte faillissement aan.
Met dank aan amvc (Antwerpen); firma J.L. Beijers (Utrecht); Paul Brand jr. (Ankeveen); D. Butaye S.J./Archief der Vlaamse Jezuïeten (Leuven); Felix Coolen (Zwolle); Max Dendermonde (Amsterdam); Paul Eggermont (Schalkhaar); Hartmut Erlemann (Amsterdam); Van Gendt Auctions (Amsterdam); kdc/Archief Uitg. Het Spectrum (Nijmegen); Ferdinand Langen (Laren n-h); niod (Amsterdam); Letterkundig Museum ('s-Gravenhage); Ad Oomen (Maastricht); Louis Putman (Amsterdam); Koen van Rossum (Nijmegen); Ton Stille (Maastricht). |
|