onderstellen met ornamenten staan er sinds de opening. Het oude meubilair wordt goed onderhouden. Een kwarteeuw geleden, schat ik, is er een nieuw plafond gekomen. Dat ziet er inmiddels uit alsof het al een eeuw tabaksrook heeft geabsorbeerd. Eens is J.J. Metz - Japie, achtereenvolgens verslaggever bij het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf en Kamerlid voor de vvd - door de lichtbak boven de leestafel gezakt. Daar is niets meer van te zien.
Net als Karpershoek, Hoppe, De Engelse Reet, Welling en Piet de Leeuw is Scheltema een levend monument. Het staat nog altijd bekend als ‘het journalistencafé’. Ik zal niet tegenspreken dat er in het midden van de vorige eeuw veel journalisten kwamen. Dat was onvermijdelijk. In Amsterdam waren alle grote dagbladen gevestigd aan de Nieuwezijds Voorburgwal, tussen de Paleisstraat en de Postzegelmarkt. Op het traject tussen Die Poort van Cleve en Hoppe was Scheltema het enige café. Voor Die Poort van Cleve moest je de Raadhuisstraat oversteken en bovendien was het geen echt café maar meer een bodega, en Hoppe was nog een eind lopen. Verder was destijds de verhouding tussen de journalist en het café veel intiemer dan nu. Dit maakte Scheltema tot de aangewezen kantine.
Het duurde even voor ik er binnen durfde. Het leven achter de grote ramen zag er vrolijk maar ook imponerend uit. Daar zaten ze, de journalisten, aan bierbemorste tafels te roken, te praten en vooral ook veel te lachen. Weinig maakt de nieuweling schuchterder dan het daverend lachen van de routineurs. Op 1 mei 1953 was ik als vakantiekracht bij de redactie buitenland van het Algemeen Handelsblad gaan werken. De heren die ik daar aantrof, kwamen nooit in Scheltema. Drie maanden later werd ik bevorderd tot leerling-journalist, ontving daarvoor f 195,- per maand, en toen heeft het nog twee maanden geduurd voor ik me een kop koffie in Scheltema veroorloofde. De eerste met wie ik daar kennismaakte was Henk Oolbekkink, die verslaggever bij Het Parool was, en wiens naam van achter naar voren als Knikkebloo wordt uitgesproken. Dat werd me verteld door Hans Koetsier, toen nog copywriter, later beeldend kunstenaar. Met hem heb ik in Scheltema vriendschap gesloten. Door mijn lotgevallen buiten de journalistiek was ik intussen op goede voet gekomen met Hans Rooduijn, eigenaar van antiquariaat d'Eendt, met Jan Vrijman, journalist en cineast, en met Louis van Gasteren, cineast tout court.
Bij mijn intrede was de heer A. Scheltema - Appie - nog de eigenaar. Hij voerde een streng regime. Zo was bijvoorbeeld ieder kaart- en dobbelspel verboden. Met de nieuwe gasten die de uiteenlopende reputaties van de vaste klanten niet kenden, meende hij het goed. Omgang met bepaalde roués raadde hij vertrouwelijk af. De bediening werd uitgevoerd door twee oudere heren in kelnersrok, de gebroeders Landman, en door meneer Tecker, die veel jonger was. De Landmannetjes hadden een tweeling kunnen zijn, maar de oudste was geridderd en droeg een rozetje in zijn knoopsgat. Meneer Tecker werd wel eens betrapt bij het afkluiven, achter het buffet, van de kippenbotjes. Het drietal ging met pensioen. Van degenen die daarvoor in de plaats kwamen, noem ik Klaas, een Zeeuwse jongeman met rond blozend