Folklore zal behoedzaam overwegen
hoe of de woorden in uw tongval zweven
en wat bleef klinken in het dialect.
Met de vele verwijzingen - overigens ook naar andere domeinen, uiteenlopend van de Griekse mythologie tot de kernfysica - heeft Achterberg het zijn lezers niet bepaald gemakkelijk gemaakt. Bij de verschijning van de bundel schreef Vestdijk al: ‘Het is een publikatie, voorbestemd om te worden misverstaan.’ Hij had gelijk: het merendeel van de recensenten west geen raad met de ‘brokkelige’ inhoud en het ‘gewemel’ van antipoëtische woorden. Achterberg was dermate pijnlijk getroffen door dit onbegrip dat Bert Bakker alarm sloeg bij de uitgever (‘Gerrit Achterberg verkeert weer in een depressie’). Hij arrangeerde een es re tussen Achterberg en Paul Rodenko, waarin de dichter zijn motieven zou kunnen toelichten. Aan dit gesprek is het te danken dat Rodenko in zijn repliek ‘Spiegel van de wilde jacht’ gebruik kon maken van ‘enkele persoonlijke commentaren van de dichter’ (wat in het geval van Achterberg uitzonderlijk is) én van aantekeningen die Achterberg van zijn lectuur gemaakt had. Deze aantekeningen, die bewaard bleven in Rodenko's archief, laten zien in welke ‘polygrafieën’ Achterberg de folkloristische stoffering van zijn decor gevonden heeft.
Ook Meertens werd ingeschakeld. In dezelfde aflevering van Maatstaf als waarin Rodenko's artikel verscheen, publiceerde hij ‘Magie en folklore in Achterberg's “Spel van de wilde jacht”’. Zoals de titel al aangeeft, gaat Meertens uitgebreid in op de folkloristische achtergronden van de gedichten. Ook Meertens heeft overleg gevoerd met de dichter, zoals blijkt uit at hij op 1 januari 1958 aan Bert Bakker schreef: ‘Gerrit was gisteren bij me om het artikel - dat hij goed vond - nog eens samen met me door te nemen en er een en ander aan te wijzigen. Het resultaat daarvan zend ik je hierbij toe.’ De samenwerking bleef overigens ‘volstrekt sub rosa’ in het artikel, maar is andermaal een voorbeeld van de relaties die er zijn geweest tussen de Nederlandse letterkunde en Het Bureau.
Resteren nog twee saillante details. Toen Achterberg zijn Spel van de wilde jacht al min of meer had voltooid, heeft Bert Bakker er nog voor weten te zorgen dat het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen hem een op maat gesneden regeringsopdracht verleende. De opdracht bestond uit ‘het schrijven van een cyclus [...] handelende over een folkloristisch onderwerp, b.v. de Jacht’ en werd gehonoreerd met f 2.000,-. Het mes Sneed dus aan twee kanten: het Ministerie betaalde Achterbergs werk voor Het Bureau en beloonde ook nog eens de daaruit voortvloeiende dichterlijke prestatie. Een dergelijk ‘dubbel spel’ had Beerta kunnen verzinnen. Met het laatste detail keren we terug naar de rol van Meertens. Volgens zijn latere herinnering (door Braches gepubliceerd in Meertens' Levensbericht voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde) was zijn artikel over Spel van de wilde jacht ‘een van mijn weinige studies op letterkundig gebied, want dat is een deel van mijn werk dat ik noodgedwongen wel heel sterk heb moeten verwaarlozen’. Dat is bescheiden gezegd. Even ervoor laat Meertens echter weten dat hij Achterberg zelfs ‘het motief voor zijn Spel van de wilde jacht aan de hand [heeft] gedaan’: ‘Hij wilde schrijven over iets met een volkskundig motief. Toen heb ik er verschillende genoemd, onder an-