De historie van Partinoples, grave van Bleys
(1962)–Anoniem Historie van Partinoples, grave van Bleys, De– Auteursrechtelijk beschermdVan 't steeckspel des derden daechs.
| |
[pagina 57]
| |
om u te dooden. Ende de Grave omme siende, sach hem komen, segghende totten Soudaen: Doet als een eerlijck Ridder. Twelc de Soudaen hoorende hief sijn Lancie recht op ende wilde hem niet raken, rijdende voet voor voet na de plaetse van daer hy gecomen was, want hy en wilde sodanigen verradery niet doen dat yegelijck saghe. Doen reden de Grave ende de Koninck Herman met groote nijt, tegen malkanderen, so dat de Koninck sijn lancie opten Grave in veel stucken stac sonder hem te quetsen, maer de Grave stack den Koninck Herman de lancie meer dan twee voeten door sijn lijf, soo dat hy doodt ter aerden viel, vanden welcken de meestendeel van den genen diet sagen blyde waren principalijck de Keyserinne, Uracla haer suster, de Koninck Corsel, ende Gaudijn, mits de verradery die Coninck Herman inden wil hadde, maer den Koninck Clause ende de Soudaen waren seer droevich, hoe wel dat sijt niet en lieten blijcken. Binnen desen luydemen te Vesperen, 't welck de Grave hoorende, was droevigh om dat hy niet moghte steken, ende hy liet sijn peert loopen metter heelder kracht tegen den Soudaen, ende de Soudaen tegen hem, so dat hy den Soudaen ende sijn peert in d'asschenGa naar voetnoot1 stack, dien hy qualijck gehandelt soude hebben: maer de Koningin seynden terstont tusschen beydenGa naar voetnoot2, so dat de Grave den Soudaen laten moeste, ende alsoo eynde het steeckspel. Na desen is de Grave met Gaudijn sijnen geselle in hun tente gereden, daer sy ontwapent werden. Ende Gaudijn seyde totten Grave: Heere, Morghen moeten wy inder Keyserinnen Hof rijden, om de determinatie vanden steeckspeele te hooren. Dats waer seyde [de] Grave(r), maer ick moet tot een ander stad sijn, want ick hebbe der Coninginne Ansies eet ghedaen, gevanghen te komen eer Coninck Herman uyten steeckspele komt. Na dat ghy eet gedaen hebt, soo en bedriecht de Coninginne niet, sprack Gaudijn, maer laet ons | |
[pagina 58]
| |
bidden om quijtscheldinge, ende en mach u dit niet gebeuren, soo wil ick voor u gevangen blyven tot dat ghy uwe saken beschickt hebt. Ick dancke u der grooter vrientschap die ghy my bewijst, sprack de Grave, ick zalt u loonen alst my mogelijck is. |