Jaarboek Multatuli 2018
(2018)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
‘Alles doet mee aan de werkelijkheid’
| |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
don terzijde worden geschoven, zoals wat hem betreft gold voor zijn polemische voorganger Menno ter Braak.Ga naar eind5 | |||||||||||||||||||
Multatuli's materialismeVandaag de dag komt de materialistisch-positivistische, antimetafysische opvatting van Multatuli en Hermans lang niet meer zo polemisch over als in de periodes waarin zij schreven. Destijds was het collectieve wereldbeeld in hogere mate gevormd door traditie en religie. Het positivisme, de school die zegt dat we ons objectief moeten richten op wat ‘positief’ aan te wijzen valt in de omgeving, en ons verbiedt te speculeren over wat onzichtbaar - transcendent, metafysisch - blijft, is thans leidend geworden in de wetenschap en het politieke debat. De feiten en cijfers vallen niet te betwisten op grond van hogere ideeën of idealen. Dat hogere ideeën en idealen aan slagkracht hebben ingeboet in deze tijd waarin de ‘Grote Verhalen’ van religie en ideologie niet meer centraal staan, neemt niet weg dat er nog steeds kritiek te beluisteren valt op het positivisme zoals dat van Multatuli en Hermans, en die is interessanter dan de te verwachten repliek vanuit bijvoorbeeld de religie. De twee polemisten lieten geen mogelijkheid onbenut om de fysica naar voren te schuiven als de zin en betekenis van alles wat is, maar critici van nu tekenen hierbij aan dat ze vergaten dat hun geloof in de determinerende wetten van de ‘natuur’ ook een vorm van dogmatisch idealisme behelst. Alsof de natuurwetenschap alles kan verklaren en zaligmakend is! In zijn lezing voor het Multatuli Genootschap sprak essayist Cyrille Offermans zijn waardering uit voor Multatuli, maar laakte hij diens bekrompen positivisme: ‘Dogmatisch was zijn veronderstelling dat het leven geregeerd wordt door onverbiddelijke wetten en dat een rationeel, verlicht leven hetzelfde is als een leven in overeenstemming met die wetten.’Ga naar eind6 Het gevolg van Multatuli's positivisme was wat hem betreft een Droogstoppelige ‘afkeer van fictie, van poëzie vooral’, terwijl fictie nu juist kan laten zien dat wij mensen ook culturele wezens zijn en voor een deel onze eigen wereld scheppen. Wie de natuur als leidraad neemt, neemt volgens Offermans automatisch een conservatief standpunt in, terwijl de erkenning van de sociaal-culturele wereld juist speelruimte schiep voor literaire schrijvers als Multatuli om de wereld via de verbeelding te veranderen.Ga naar eind7 | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
Hermans' neopositivismeHermans staat bekend als een materialist en ‘neopositivist’ en diens schrijverschap kreeg dan ook vrijwel dezelfde kritiek te verduren, ook weer van Offermans: ‘Zijn proza ontleent zijn kracht en zijn succes aan een deterministische logica in de beste Hollandse tradities van calvinisme en naturalisme [...] Zijn antropologische a priori krijgt al gauw iets drammerigs en rancuneus [...].’Ga naar eind8 Nu moet gezegd dat het twintigste-eeuwse neopositivisme minder deterministisch en absolutistisch is dan het negentiende-eeuwse positivisme. Dit geüpdatete positivisme behelst namelijk de erkenning dat zélfs de natuurwetenschap de materiële werkelijkheid niet echt kan doorgronden. De natuurwetenschapper kan net als ieder ander onmogelijk buiten zijn taal om de werkelijkheid beschrijven en ordenen en dat verhindert bij voorbaat de toegang tot een volledig transparante werkelijkheid. Toch waant menig neopositivist zich beter in staat om de werkelijkheid te beschrijven dan anderen. De neopositivistische natuurwetenschapper claimt namelijk zich aan universeel gehanteerde spelregels te houden. Zo'n spelregel luidt bijvoorbeeld dat zinnen moeten gaan over ‘standen van zaken’ die we kunnen waarnemen. Dit zou de natuurwetenschappelijke taal meer betrouwbaar maken dan andere beschrijvingsvormen. Hermans hanteerde dit onderscheidend principe (of ‘demarcatiecriterium’) van het neopositivisme ook en hij vond hiervoor steun in de door hem in het Nederlands vertaalde Tractatus Logico-Philosophicus (1921) van Ludwig Wittgenstein.Ga naar eind9 Verschillende critici plaatsten echter vraagtekens bij de manier waarop Hermans Wittgenstein gebruikte om de natuurwetenschap op een voetstuk te plaatsen.Ga naar eind10 Filosoof Jos de Mul wierp Hermans tegen dat Wittgenstein zeker niet beweerde dat het ‘zinloos’ is om je bezig te houden met wat zich niet direct en concreet laat observeren. Wittgenstein zei namelijk ‘stellig [dat er] onuitsprekelijke zaken’ bestaan. Die laten zich misschien niet met natuurwetenschappelijke taal beschrijven, maar kunnen zich wel ‘tonen’, bijvoorbeeld in de kunst. Wittgenstein liet er zelf geen misverstand over bestaan: ‘Dit toont zich, het is het mystieke.’Ga naar eind11 De Mul voegde hier nog aan toe dat Hermans helemaal geen oog had voor de draai die Wittgenstein maakte in diens latere Philosophische Untersuchungen (1953). In dit postuum uitgegeven werk stelt Wittgenstein dat élk ‘taalspel’ op zijn eigen manier zin en betekenis creëert. Hieruit volgt dat niet alleen natuurwetenschap, maar bijvoorbeeld ook religie, kunst en literatuur op hun eigen manier wel degelijk zin en betekenis creëren! Hermans bleek echter niet bereid zijn filosofisch leidsman hierin te volgen en dat resulteerde volgens De Mul automatisch in een ‘neopositivistische verloochening’ van de ‘waarheid van de kunst’, terwijl die hem als literaire schrijver toch dierbaar had moeten zijn.Ga naar eind12 | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
Hermans en Multatuli lijken elkaar te vinden in een (neo)positivisme en objectief realisme tegen alles was leugenachtig is en onecht, zonder in te zien dat ze daarmee inteerden op de status van hun literaire schrijverschap. Of is dit toch te kort door de bocht en kunnen we er ook met andere ogen naar kijken? | |||||||||||||||||||
De natuur als schijnordeHermans heeft zich verdedigd tegen het verwijt van literaire zelfhaat en hij deed dit uitgerekend door te wijzen op het contrast met Multatuli. Dat Multatuli de ‘rijke Natuur’Ga naar eind13 paarde aan de Idee van een alomvattende harmonie waarin de geciviliseerde mens zijn ware zijnsbestemming terug zou vinden (‘alles is in alles’Ga naar eind14) vond Hermans bevreemdend en onwerkelijk. Zo'n ‘terugkeer naar de natuur’ à la Rousseau is ‘schoon maar onwezenlijk’, schreef Hermans in zijn geologische leerboek Erosie,Ga naar eind15 en ten tweede inconsistent, want klaarblijkelijk kon toch niet echt ‘alles’ deel uitmaken van die werkelijkheid. Multatuli's positivisme zorgde ervoor dat hij alles wat onnatuurlijk is en niet authentiek als decadente koketterie moest beschrijven, fictie en poëzie incluis. Het twintigste-eeuwse neopositivisme daarentegen leidt volgens Hermans niet tot deze literaire zelfhaat bij schrijvers. Deze wetenschapsfilosofie erkent namelijk dat wetenschappers mensen zijn die niet buiten hun taalspelen kunnen, en dus altijd werken met ‘ficties’ om de natuur te beschrijven. Met een verwijzing naar de Oostenrijkse filosoof-econoom Ludwig von Mises stelde Hermans het als volgt: ‘Enige vijandschap jegens de poëzie is bijvoorbeeld bij negentiende-eeuwse positivisten à la Multatuli onmiskenbaar. In het twintigste-eeuwse positivisme is daarvan geen sprake. Von Mises meent dat de wetenschap het oog richt op een doelbewust geïsoleerde reeks van verschijnselen. Zij is daarom niet eenzijdiger en ook niet veelzijdiger, niet nuttiger en niet minder bruikbaar dan de kunst.’Ga naar eind16 De neopositivist hanteert slechts ‘andere taal’, ‘andere afkortingen’ en ‘andere aperçu's’ en die hoeven volgens Hermans niet bij voorbaat hoger aangeslagen te worden dan het literaire taalspel.Ga naar eind17 Hij erkent dus ten volle dat wij mensen nu eenmaal talige wezens zijn en dat wetenschap niet minder een taalspel is onder de taalspelen die we spelen, een gesimuleerde omgeving die veel minder met de chaotische werkelijkheid te maken heeft dan je zou denken. Dat maakt hem eerder nederig dan dogmatisch: ‘Wittgenstein toont dat de meeste verschillen tussen poppenkast en werkelijkheid in het niets verwaaien bij een nader onderzoek.’Ga naar eind18 Wie die nederigheid niet kan opbrengen en voorbij de taal wenst te treden, betreedt een wereld die zich beter leent om door psychoanalyticus Freud en vooral | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
door de literatuur te worden beschreven. Wat er gebeurt wanneer iemand het verschil ofwel de kloof tussen zijn talige denkwereld en de echte wereld probeert op te heffen en dus ijvert voor een totale eenwording, heeft Hermans laten zien in zijn romans en verhalen.Ga naar eind19 Bijvoorbeeld in Nooit meer slapen (1966), de roman die vaak is geduid als illustratie van Hermans' natuurwetenschappelijke wereldbeeld, maar dat toch eigenlijk niet is en eerder het tegenovergestelde laat zien: de natuur blijft chaotisch en onbekend, we zitten onherroepelijk vast in onze taal en onze ficties.Ga naar eind20 Het hoofdpersonage Alfred Issendorf is een aspirant-geoloog die naar Noorwegen trekt om een meteoor te vinden die ‘echter’ is dan het wetenschappelijke spelletje dat zijn professoren plachten te spelen. Hij verlangt iets dat zich voorbij de taal bevindt en probeert een verloren gewaande eenheid terug te vinden, maar faalt deerlijk. Het is juist zijn al te hooggespannen verwachting van de natuurwetenschap die ertoe leidt dat hij in waanzin vervalt. Het enige stuk meteoriet dat hij in handen krijgt, is een kitscherige snuisterij uit handen van zijn overleden vader. Hermans lijkt ook hier maar weer te zeggen: hooguit kunnen we de werkelijkheid beschrijven door gebruik te maken van ‘ficties’, maar deze natuurwetenschap kent zijn beperkingen want werkt met representaties die het gerepresenteerde nooit echt aanwezig kunnen stellen. Ergo: we blijven gevangen in de collectieve mythen (morele codes, dogma's en ideologieën) en de persoonlijke mythologieën (literatuur) waarmee we de anders maar chaotische werkelijkheid van orde, zin en betekenis voorzien. De werkelijkheid aan gene zijde van de taal blijft buiten de greep van de mens en is slechts een bestaan gegund als wensfantasie; een mystiek dwaallicht aan de horizon van ons talige universum. De mythische ordening van de oorspronkelijke natuurlijke oersoep - de chaos - ging voor Hermans vooraf aan de natuurwetenschappelijke ordening en dat maakte dat hij literatuur die het ‘bedrog’ beschrijft zonder zelf een ware orde te suggereren, toch boven de waarheid van de natuurwetenschap stelde: ‘De Westerse mens denkt logisch. Hij kent de hanteerbare natuurwetten, die de chaos bemeesteren. Vóór die ordening leefde men als paarden, tijgers, mieren. Men leeft nu als de mens in de natuurwetenschappelijke ordening. Maar ook deze ordening is slechts een accident. Onze ordening verdwijnt in het niet tegen alles wat wij niet weten. Ja waarachtig, wat we ook doen, we zijn de eeuwig bedrogenen van het universum. Ook de natuurwetenschap zelf is chaos, waarvan wij het chaotische uit het oog verliezen.’Ga naar eind21 | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
‘Alles doet mee aan de werkelijkheid’Multatuli lijkt veel moeilijker te bevrijden van zijn idealistische en anti-literaire positivisme: ‘Telkens knikt me de lieve Natuur toe, uit haar tempel der waarheid, als wilde zy zeggen: ‘Ziet ge wel, hoe ik altyd, overal, in alles, myzelf gelyk blyf? Zoek maar, zoek maar... nergens vindt gy de minste afwyking van myn onveranderlyke wetten, voorgeschreven door de Noodzakelykheid.’Ga naar eind22 De modernistische ‘breuk’ tussen taal en werkelijkheid en daarmee het dualisme tussen ‘subject’ (de mens) en ‘object’ (de wereld) was sinds Immanuel Kant een gegeven, maar werd door Multatuli niet geaccepteerd. Hij erkende wel dat de mens vervreemd raakte van de reële werkelijkheid door allerlei aardse zinsbegoochelingen (de ‘Deugden’) die hem werden opgedrongen door politici, theologen, moralisten en andere denkers en dichters, maar deze vervorming van de natuur viel in principe te repareren. Doorgaans beschrijft Multatuli deze leugens alsof ze kunnen worden doorgeprikt en ontmaskerd, zodat uiteindelijk de eenwording met de zuivere natuur opnieuw tot stand kan komen en het onzalig dualisme wordt opgeheven ten gunste van zijn zalig monisme, de holistische eenheid van het ‘alles is in alles’.Ga naar eind23 En toch hoeven we Multatuli's monisme - zijn eenheidsdenken - niet noodzakelijk af te schrijven als zijnde ouderwets en totaliserend. Niet voor niets worden bepaalde vormen van monisme tot de dag van vandaag verdedigd, al was het maar omdat het filosofisch helemaal niet zo evident is dat de werkelijkheid netjes is op te delen in enerzijds een ‘werkelijk’ deel (de natuur en het object) en anderzijds een ‘leugenachtig’ deel (de representatie en het subject, het menselijke Ik). Doet, om met literator Herman Wolf te spreken, niet alles evenzeer mee aan de werkelijkheid?Ga naar eind24 Iemand die tot zijn dood in 1995 een dergelijk monisme heeft verdedigd, is bijvoorbeeld de Franse filosoof Gilles Deleuze, die eerder al eens is aangehaald met betrekking tot Multatuli door Saskia Pieterse in De buik van de lezer (2008). Pieterse bespreekt Deleuzes notie van het ‘rizoom’ om de structuur van Multatuli's Ideën te duiden.Ga naar eind25 Een rizoom is een term uit de plantkunde voor een wortelstok die zich ondergronds voortdurend vertakt en in allerlei richtingen woekert, dus geen echte kern of stam heeft. Deleuze gebruikt de term om een vorm van denken te beschrijven die niet voortdurend oordeelt en moraliseert door fenomenen af te meten aan traditionele idealen die zich kenmerken door een boomstructuur: een gefixeerde dogmatiek (stam) met een vooropgezet doel (de richting van de stam die naar de hemel wijst). Deleuze keert zich tegen deze hiërarchische vorm van denken en opteert voor woekering en veelheid, iets wat Pieterse ook in de Ideën aantreft. Multatuli beschrijft de loop van de ‘geschiedenis’ bijvoor- | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
beeld niet als een doelmatig proces van vooruitgang maar vergelijkt deze met de manier waarop ‘koralen, polypen en infusiedieren’ zich vermenigvuldigen en in allerlei richtingen groeien, zoals ook ‘steden’ die, niet vooraf gepland door een stedenplanner, zich lijken te ‘kristalliseren [...] als stalaktieten, bevriezende vensterruiten of kandysuiker’.Ga naar eind26 | |||||||||||||||||||
Geen positivist, maar wordingsmonistTerecht zegt Pieterse dat deze onderliggende poëtica van Multatuli maakt dat hij ‘volstrekt geen positivist’ was en op z'n minst een geheel ‘eigen invulling’ gaf aan het natuurwetenschappelijke denken.Ga naar eind27 De pure positivist benoemt het ding A als A, maar in dit rizoom-denken staat A voortdurend op het punt in een A' (met apostrof) te veranderen, of in een B of C (enzovoort). De vraag is echter hoe dit veranderlijke en chaotische te rijmen valt met het monistische ‘alles is in alles’ en welke plaats de literatuur hierbinnen nog kan hebben. Deleuze kan hier behulpzaam zijn, want ondanks dat hij als postmoderne ‘differentiedenker’ te boek staat, verdedigt hij zoals gezegd wel degelijk een monisme. Er bestaat geen fundamenteel verschil, kloof of tekort tussen de menselijke subjecten (in hun denken en hun taal) en de reële werkelijkheid (de natuur): alles behoort tot één en dezelfde werkelijkheid. Wel wordt alles in die werkelijkheid voortdurend gemotiveerd door een productief krachtenveld van verlangens en strevingen, reden waarom de werkelijkheid niet statisch is en volledig vastligt, maar veranderlijk is, creatief. Er is dus geen verschil ofwel verandering tussen de mensen en de dingen. Wel is verschil een natuurlijke eigenschap van de dingenwereld waartoe ook de mens behoort. Elk ding, ook de mens, heeft de neiging om te veranderen. Deleuze spreekt van een voortdurende ‘wording’. We zien dat ‘worden’ in geboorten en metamorfoses, maar evenzeer in dood, ontbinding, erosie en entropie, die niet ‘slecht’ zijn (dat zegt alleen iemand met een gefixeerd beeld van de werkelijkheid), maar tekenen zijn van verandering en differentie binnen het grote geheel. Filosofisch uitgedrukt: het verschil zit niet tussen ons denken en de echte werkelijkheid in, maar is immanent aan de werkelijkheid en deelt de werkelijkheid niet op in een deel dat wel werkelijk is en een deel dat niet werkelijk zou zijn. Dus zélfs onze leugens, voorstellingen, dromen en verbeelding behoren tot die werkelijkheid! Dat neemt niet weg dat Deleuze net als Multatuli van tal van voorstellingen niets moest hebben. Niet omdat ze niet zouden sporen met wat moet doorgaan voor het Ware, maar omdat ze als zijnde waarheden andere waarheden verdringen en verdrukken en suggereren dat er zoiets bestaat als één waarheid die het | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
primaat heeft en waar andere waarheden zich toe laten herleiden, zoals de takjes en bladeren van een boom zijn te herleiden tot een stam. Het zijn, kortom, gefixeerde (of in Deleuziaans jargon: ‘molaire’) voorstellingen die het voortdurende ‘worden’ ontkennen en de werkelijkheid stollen en fixeren. De voorkeur van Deleuze gaat uit naar ‘moleculaire’ voorstellingen die ontvankelijk zijn voor nieuwe verbindingen, die dus én zelf een ding zijn behorend tot de wereld én andere koppelingen tussen de dingen mogelijk maken, waardoor nieuwe dingen tot stand komen. Het gaat dan om het goede ‘drogbeeld’ (‘simulacrum’) dat ‘ongelijksoortigheid’ in het spel houdt en ‘een verschil op zich omvat’.Ga naar eind28 En laat het de kunstenaars zijn die door Deleuze en diens kompaan Guattari de rol krijgen toebedeeld van katalysator (‘verlangenmachine’) en de taak om verleidelijke beelden te ontwerpen waarin niet het ‘zijn’ maar het ‘worden’ wordt aangezwengeld en de dingenwereld wordt gedynamiseerd.Ga naar eind29 Er valt veel voor te zeggen dat Multatuli eenzelfde soort differentieel poëtisch monisme verdedigde, waarin de natuur niet de ‘stam’ is waar de mens zich aan moet afmeten en optrekken maar waarin natuur en cultuur, verbeelding en rede, mensen, dieren en dingen allemaal tot dezelfde veelsoortige orde behoren van de ‘toko’ der natuur: ‘Zy heeft in haar oneindig magazyn alles. Lucht, zee, leven, liefde, zwaarte, ziekte, vreugd, schoonheid, karakter, pyn, klank, spoed, traagheid, kracht, groei, ontbinding, dood.’Ga naar eind30 In dit ‘grote verkoophuis’ geldt de wet van de ‘beweging’ en kunnen naar hartenlust connecties worden aangegaan, en kunnen dingen uit elkaar ontstaan en in elkaar overvloeien of juist verrotten (wat ook volgens Multatuli niet slecht is, maar ons slechts hindert ‘omdat we klein zyn’).Ga naar eind31 De materie van het Alles kent geen vaste orde, de natuur is dynamisch van aard. Net zomin als Deleuze was Multatuli tegen de taal en de voorstellingen die we daarmee maken. Wel zocht hij naar de ‘Urtaal’ - oertaal - die nog niet in steen gebeiteld stond en ‘glad’ was gemaakt, alsof er niets meer aan te veranderen viel.Ga naar eind32 Ook Multatuli bestreed de ‘leugen’ wanneer deze het ‘worden’ miskende door een gefixeerde oorsprong en stamboom te suggereren: ‘Het is een zonderling praatje van geschiedenismakers, dat 'n Volk, als zodanig, ergens vandaan gekomen is. Ze begaan hierin denzelfden blunder als we aantreffen in byna alle cosmogonieën. Wat genesis is, 'n wording, krimpt men in tot op-zichzelf-staand feit, tot afgesloten handeling.’ Ga naar eind33 | |||||||||||||||||||
De aantrekkingskracht van de horror vacuiIn zijn boek over Multatuli's literatuuropvatting getiteld De redelijke natuur (1987) stelde J.J. Oversteegen terecht dat Multatuli poëzie nodig had omdat de natuur- | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
wetenschap en de wiskunde tekortschoten om het ‘alles’ van de wereld te beschrijven: ‘Bewondering voor de wiskunde heeft Multatuli altijd gehouden, en steeds om dezelfde reden: de mathematiek geeft ons zonder omwegen toegang tot de Waarheid. Maar zij heeft haar grenzen. Zij is een voorbeeld voor de dichter, maar het model dat zij levert is reduktief, kan niet de hele werkelijkheid toegankelijk maken voor het menselijk kennen. Hier komt de rol van de literatuur in het geding.’Ga naar eind34 Ik wil hierbij wel de kanttekening maken dat de ‘hele’ werkelijkheid überhaupt nooit kan worden beschreven, omdat ‘alles’ voortdurend in wording is. En het is de functie van de ‘leugenachtige’ literatuur om zich hier rekenschap van te geven en de wording (ofwel beweging) te bevrijden van iedereen die de stroom van de natuur wil indammen tot een ‘afgesloten handeling’. Evenals Deleuze is Multatuli bij nader inzien niet tegen de fictie, de leugen ofwel de dwaling an sich, zolang deze ons maar aanspoort om trouw te blijven aan het ‘worden’ door het verschil te blijven zien, en bewegingsruimte te laten aan de natuurlijke onrust en chaos (‘horror vacui’) die onze natuur aandrijft: ‘Er bestaat aantrekkelykheid in dwaling. Er is in onze ziel iets wat we noemen kunnen: horror vacui. Gewoonlyk geven we geen dwaling op, zonder daarvoor wel en deugdelyk een andere dwaling in de plaats te hebben gekregen.’Ga naar eind35 En net als Deleuze zag Multatuli de literaire schrijver als een soort constructeur die ons ‘die andere dwaling’ geeft en ons in contact houdt met het worden: ‘Trek naar de woestyn... sla u een kemelhuid om de lenden... omgord u met lederen riem... voed u met sprinkhanen en wilde honig. [...] Rek uw begrip tot de uiterste grens der mogelykheid van kennen, kunnen, weten en begrypen.’Ga naar eind36 Het zijn de muzen van de kunstenaar (‘Ziedaar Eva, ziedaar Gretchen, ziedaar Fancy, Femke’Ga naar eind37) die het verlangen opwekken en de ruimte voor het andere openen. Dus neen, de literaire schrijver is voor Multatuli pertinent geen natuurwetenschapper, geen ‘vakmensch’ die belerend vertelt wat ons allemaal determineert, maar iemand die ons leert de werkelijkheid te zien als het ‘enigma’ waarbinnen niets vastligt, omdat morgen alles wel degelijk anders kan zijn.Ga naar eind38 | |||||||||||||||||||
Tot besluitWillem Frederik Hermans' dualisme valt niet of nauwelijks te verenigen met Multatuli's monisme. Beiden gaven echter - ieder op een eigen manier - een literaire draai aan de status van de natuur en natuurwetenschap. Daarmee werd de literaire schrijver niet overbodig, eerder onontbeerlijk voor de mens die zijn speelruimte moet benutten om vrij en kritisch te kunnen zijn. | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
Literatuur
|
|