Jaarboek Multatuli 2018
(2018)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Over Hermans en Nieuwenhuys, en het ravijn dat hen scheidde
| |
[pagina 35]
| |
Voor dat bezoek werd de arme bevolking uit met name Parang Koedjang op grote schaal beroofd van buffels en gevogelte. En er was ook veel werkvolk afkomstig uit diezelfde afgelegen streek opgeroepen om voor de regent herendiensten te verrichten op de hoofdplaats van Lebak, Rangkasbitoeng.Ga naar eind2 Dit onder meer om de hoofdwegen schoon te maken en te versieren en om gras te snijden op het erf voor het huis van de regent. Er werd een groot feest voorbereid. De arme bevolking klaagde bij de djaksa, het inlandse hoofd van politie, over knevelarij en afpersing. Die lichtte de assistent-resident in. Uiteindelijk besloot Dekker niet aan de festiviteiten deel te nemen. Hij zou de regent aanklagen. In stilte bereidde hij zijn zaak voor. Wat moest hij doen? Kon hij wat doen? In Max Havelaar is van die twijfel niets terug te vinden. Dekkers alter ego is zijn superieuren in plaatselijke kennis de baas, en schrijft ze voor hoe te handelen: verwijder de regent en arresteer de demang zodat ik de klagers officieel kan horen, zonder dat ze hoeven te vrezen voor hun vorst. Multatuli overtuigde zijn lezers met bewijzen die hij in werkelijkheid niet had, maar aan het bestaan waarvan hij niet twijfelde. Met zijn ambtsmissives verklaarde hij dat hij niet lichtzinnig had gehandeld, en dat zijn keuzes, hoe moeilijk ook, met overtuiging waren genomen, met hart voor de inlander en ter vervulling van zijn ambtseed. Zó werd Max Havelaar het voorbeeld van de nobele ambtenaar, en heeft Multatuli de norm van het zedelijk gedrag gesteld voor alle latere ambtenaren in de Oost. Nog voor de Havelaar verscheen was in de staatsbladen te lezen geweest dat de demang en enkele lagere hoofden waren ontslagen op grond van een speciaal onderzoek dat naar aanleiding van Dekkers missives was gelast, en dat de regent was berispt.Ga naar eind3 Rob Nieuwenhuys heeft bekendheid verworven door zijn bijzondere kijk op de gebeurtenissen in Lebak. Maar in mijn rechtshistorisch essay over de zaak Lebak, Het gelijk van Multatuli, dat in mei 2000 verscheen, moest met name Nieuwenhuys het bij mij ontgelden.Ga naar eind4 Want hij had het dan wel altijd over adat gehad en hoe Dekker zich had verslikt in de aloude gewoonten en in de inlandse verhoudingen, ja zelfs had geblunderd, maar hij had dat nooit uitgewerkt. Daarover merkte Cees Fasseur in zijn recensie van mijn boek op dat hij de ‘straffe kritiek’ die ik leverde op Nieuwenhuys' reconstructie van de Lebak-zaak ‘van harte’ onderschreef.Ga naar eind5 Dat klonk hard. Nieuwenhuys heeft zich nooit kunnen verdedigen tegen mijn kritiek. Hij overleed in november 1999, voor het verschijnen van mijn boek. Ik heb hem niet willen kleineren - en daarin verschilde ik hemelsbreed van iemand die daar geen moeite mee had: Willem Frederik Hermans.
In 2017 verscheen deel zeventien van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans. Daarin zijn opgenomen de tweede druk van De raadselachtige Multatuli | |
[pagina 36]
| |
en zijn Max Havelaar-editie met vele aantekeningen. In zijn bijdragen uit 1975 en 1976 voor onder meer Het Parool, die als bijlage bij de tweede druk van De raadselachtige Multatuli zijn opgenomen, hakte Hermans Rob Nieuwenhuys in mootjes, zoals hij meende met iedereen te kunnen doen. En hij bleef Nieuwenhuys achtervolgen met hetgeen deze sinds 1959 over de Havelaar-zaak had geschreven, eerst in Tussen twee vaderlanden, in 1975 in drie artikelen en een nawoord in de Haagse Post en het laatst in 1987 in De mythe van Lebak. Het leidde er uiteindelijk toe dat Nieuwenhuys in het nawoord op die ultieme poging de Havelaar-geschiedenis te ontmythologiseren verzuchtte dat hij het ‘zat was’ zich nog langer te verdedigen. Hij doelde op het telkens weer ‘in de slag’ moeten gaan ‘met al die Multatulianen in allerlei schakeringen die van mijn verhouding tot Multatuli toch niets begrijpen en ook niet willen begrijpen. Ze moeten zich op een bepaalde manier beledigd hebben gevoeld.’ Nieuwenhuys zei dat zijn tegenstanders hem ‘moe en mismoedig’ hadden gemaakt en hem soms met weerzin hadden vervuld: ‘wat Spigt en Hermans bedrijven...’ - hij had meer vijanden -‘... is een vorm van burgerlijk onfatsoen waar ik machteloos tegenover sta. Vandaar mijn weerzin.’Ga naar eind6 Wie hier nu graag in detail had gelezen wát Hermans eigenlijk van Nieuwenhuys vond, moet ik helaas teleurstellen. Dat zou veel te ver voeren voor een artikel als dit. Spreekt men over Hermans en Lebak dan kan men echter niet nalaten het ook te hebben over Du Perron en Nieuwenhuys. Verder wil ik niet uitvoerig ingaan op wat Hermans en Nieuwenhuys of andere literatoren allemaal hebben beweerd over Multatuli en wat daar goed en fout aan was. Ik wil het hebben over hun karakters. En over de pennenstrijd die dat tot gevolg had. Hoe een maniakale man in staat was een opponent te kleineren maar tegelijk voor zijn omgeving bijzonder aimabel te zijn, dát is voor mij interessant. We moeten daarom over de persoonlijkheden praten en over menselijke emoties. Eddy du Perron heeft wat het gepolemiseer over Lebak betreft in zekere zin het veld voor Hermans ontgonnen, de weg gebaand die Hermans pas veel later is gaan bewandelen. Maar Du Perron schiep er mijns inziens geen enkel plezier in om de zaak Lebak tot op de bodem uit te zoeken en andersdenkenden er literair mee te fileren. Hij deed dat omdat het existentieel voor hem was, zozeer dat hij zich zelfs distantieerde van zijn beste vrienden, Menno ter Braak en Jan Greshoff. Multatuli rekende hij tot die vrienden, alsof deze even levend was als zijn omgeving. Du Perron werd de kampioen-verdediger van Dekkers zaak. Hermans had dat niet in zich. Die vereenzelvigde zich te veel met Multatuli als schrijver. In zekere zin was Du Perron het tegenovergestelde van Hermans. Hij was wat je een ‘Indische jongen’ kunt noemen. Het land van herkomst is een fantastisch boek, waarin de mystieke wereld waarin Du Perron opgroeide wordt afgezet tegen het volstrekt andere Europa van de jaren twintig en dertig. Hermans daarentegen | |
[pagina 37]
| |
hield zich op een andere wijze met Multatuli bezig, keek alleen met westerse ogen en veel later, in een tijd dat het Indië van Du Perron en Nieuwenhuys al niet meer bestond. Hij had geen deel uitgemaakt van die wondere wereld. Hij was een Hollander, hoe uniek of geniaal ook. Nieuwenhuys was een generatiegenoot van Du Perron. En hij was net als deze óók uit Indië afkomstig. Hij werd te Semarang (Midden-Java) geboren, in 1908. Zijn vader was Hollands, en had zich van employé opgewerkt tot directeur van Hotel des Indes te Batavia. Nieuwenhuys bracht zijn kinderjaren door in de directe omgeving van dat hotel, waarvan Multatuli de naam had bedacht. De familie Nieuwenhuys bewoonde er een bijgebouw. Zijn moeder was van Indo-Europese afkomst. Zijn Javaanse verzorgster Nènèk Tidjah, de baboe, had een grote invloed op hem. Zij heeft hem in een magische wereld grootgebracht door haar verhalen over heilige wezens en de kracht van bezweringen. ‘Daardoor is de Indische natuur voor mij angker, dat wil zeggen heilig, bezield’, zou Nieuwenhuys later zeggen.Ga naar eind7 Hij woonde een groot deel van zijn leven in Indië. Hij ging met zijn ouders eind jaren twintig naar Nederland maar keerde in 1935 met zijn latere vrouw Frieda weer terug naar Indië (ook zij kwam er vandaan). Tijdens zijn verblijf in Europa behaalde Nieuwenhuys zijn mo-akte Nederlands. Nieuwenhuys werd in Indië leraar aan middelbare scholen. Zijn leerlingen herinnerden zich later vooral dat hij in gedrag en optreden ‘niets koloniaals’ had en dat hij hen wees op de grote waarde van hun eigen cultuurgoed.Ga naar eind8 Hij heeft zich altijd zeer verbonden gevoeld met de Javanen. Net zoals dat bij Eddy du Perron het geval was. Die twee kenden elkaar ook. Ze verkeerden in dezelfde kringen. Zo sloot Nieuwenhuys zich aan bij het gezelschap dat het anti-koloniale tijdschrift Kritiek en Opbouw verzorgde. Daar leerde hij ook de nationalisten Soejitno Mangoenkoesoemo en Soewarsih Djojopoespito kennen, vrienden van Du Perron.Ga naar eind9 Na de wereldoorlog en de kampen repatrieerde Nieuwenhuys. Toch keerde hij samen met zijn vrouw al snel weer terug naar Indië. Pas in 1952 vestigden zij zich definitief in Nederland. Nieuwenhuys zou faam maken, pas in de nadagen van zijn werkend leven, als autoriteit op het terrein der Indische letteren. Eddy du Perron keerde na het Europese avontuur dat hij in Het land van herkomst beschreef terug naar Indië. In het jubileumjaar 1937, waarin de vijftigste sterfdag van Multatuli werd herinnerd, verscheen van zijn hand het meesterwerk De man van Lebak. Du Perron rekende af met alle misvattingen die er sedert 1856 over Dekkers handelen waren ontstaan door als eerste de werkelijke gebeurtenissen te beschrijven en de bronnen weer te geven uit de archieven. En hij deed dat op onnavolgbare wijze. Toen Du Perron terugkeerde naar Indië had hij al literair naam gemaakt. Hij was iets ouder dan Nieuwenhuys en had hem aangespoord zich op het terrein van de Indische letterkunde te ontwikkelen. Nieuwenhuys | |
[pagina 38]
| |
had het contact gelegd. Aan Greshoff schreef Du Perron op 23 december 1936: ‘ik kreeg vandaag een brief van een leraar Nieuwenhuys die zich o.a. aanbiedt voor mij te zoeken naar gegevens over Daum... en waar.’Ga naar eind10 Anderhalf jaar later, in een brief aan Menno ter Braak en Greshoff, wijst hij hen op het ‘alleraardigst plan’ voor een themanummer van Groot-Nederland over Daum. Een plan van de ‘jonge leraar hier, Nieuwenhuis, die ik ken en die heel geschikt is en lang niet stom.’Ga naar eind11 Du Perron en Nieuwenhuys zagen elkaar voor het eerst begin 1938 in Batavia, en zochten elkaar daarna sporadisch op en bleven in contact tot Du Perron in augustus 1939 weer naar Nederland reisde. Du Perron was vol lof over Nieuwenhuys en prees zijn werk over Paul Adriaan Daum aan bij Jan Greshoff, wat niet meteen resultaat had maar uiteindelijk toch tot een publicatie leidde. In 1939 sprak Du Perron onder vrienden over ‘Robby’ Nieuwenhuys als ‘een aardige vent, voor wie de literatuur leeft’.Ga naar eind12 Voor Kritiek en Opbouw schreef Nieuwenhuys in 1940 een artikel met de titel Multatuliana en hij verzorgde een In memoriam over Du Perron die dat jaar in Bergen (N-H) was overleden. Het zal gelet op al het voorgaande niet verbazen dat Nieuwenhuys zéér door de vriendschap met Du Perron beïnvloed is geweest.
In 1975 noemde Hermans de Multatuli-studie in een interview met Iwan Sitniakowsky van De Telegraaf ‘een aanfluiting’. Hij legde uit waarom: ‘negentig procent moet nog gedaan worden. Meer dan duizend titels bestaan er over Multatuli. Het minst slechte boek over hem is van Du Perron. Rob Nieuwenhuys schrijft al meer dan vijftien jaar hetzelfde verkeerde verhaal over hem.’Ga naar eind13 Hermans moet wel gedacht hebben dat hij met De raadselachtige Multatuli, dat in 1976 verscheen, het beste boek over Multatuli had geschreven. De receptie daarvan viel samen met mijn eerste kennismaking met Multatuli. Hermans heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de Multatuli-studie - maar dat wist ik in 1976 natuurlijk nog niet - en het is meer dan terecht dat er nu een apart deel van zijn Volledige Werken aan zijn visie op Multatuli is gewijd. Maar hij deed dit ook met een zeker venijn. Zo viel Hermans Nieuwenhuys aan omdat deze had beweerd dat Dekker zich onmogelijk had gedragen, dat deze de taal niet sprak, de bevolking niet begreep, en vooral dat hij de adat niet kende. Men zou een regent niet zomaar kunnen ontslaan. In De raadselachtige Multatuli noemde Hermans Nieuwenhuys een beter-weter en vroeg hij zich af hoe deze zo goed kon weten, meer dan honderd jaar na de Lebak-zaak, wat er in 1856 mogelijk was.Ga naar eind14 En Hermans blééf Nieuwenhuys hierop in de loop der jaren aanvallen, omdat deze zijn boodschap natuurlijk ook bleef herhalen. In het jaar 1987, waarin de honderdste sterfdag van Multatuli werd herdacht, verscheen een tweede, herziene druk van De raadselachtige Multatuli. Daaraan voegde Hermans welbewust een bijlage toe met al zijn geschriften | |
[pagina 39]
| |
over (en tegen) Nieuwenhuys, waardoor het lijkt dat hij vooral hém nog eens flink wilde treffen. Dat maakte Nieuwenhuys zo mismoedig. Hermans was en bleef het zijn hele leven rabiaat oneens met Nieuwenhuys over Lebak. Nieuwenhuys had Indië als bijzondere invalshoek voor de Multatuli-studie gekozen en hield er met overtuiging aan vast. Hermans begreep het niet. Voor Nieuwenhuys behoorde Hermans tot de jongere generatie onwetende Nederlanders, die nooit zelf aan den lijve hadden ondervonden hoe het leven in Indië was geweest, nimmer onderdeel waren van die oosterse wereld. Hermans kwam slechts als toerist naar het inmiddels onafhankelijke Indonesië.
Hermans en Nieuwenhuys? Er lag een kloof tussen die twee die onoverbrugbaar was. Het is haast onvoorstelbaar dat zij elkaar ook zouden ontmoeten. En tóch is dat gebeurd. Dit lezen we bij Willem Otterspeer, de biograaf van Hermans. In het intermezzo over Multatuli, in het tweede deel De zanger van de wrok, stelt hij: ‘in 1971 werd (Hermans) door Fons Rademakers benaderd om het scenario te schrijven voor diens verfilming van Max Havelaar. Ter voorbereiding werd een reis gemaakt naar Indonesië, waar hij Rob Nieuwenhuys ontmoette.’Ga naar eind15 Ik besloot Otterspeer erover te benaderen. Maar hij wist mij over die ontmoeting niets meer te vertellen dan dat Hermans er in zijn dagboek een aantekening over maakte.Ga naar eind16 Zou hij het voor zijn levensbeschrijving van Hermans een te onbetekenende gebeurtenis hebben gevonden of had hij geen tijd om het na te speuren? Nou kan een biograaf ook niet alles onderzoeken. Ik liet mij door het bericht van Otterspeer echter niet ontmoedigen. Via via kwam ik al snel in contact met Gerard Termorshuizen, die getuige was van de ontmoeting en die ik er tijdens een bezoek aan Leiden uitvoerig over sprak.Ga naar eind17 Rob Nieuwenhuys bleek in 1971 gelogeerd te hebben bij Gerard Termorshuizen. Nieuwenhuys was in de jaren zestig een van zijn leermeesters geweest. Hij wilde Indië nog eens terugzien. Termorshuizen was begin 1970 mede door steun van Nieuwenhuys in Indonesië terechtgekomen als gevolg van de eind jaren zestig herstelde culturele betrekkingen tussen Nederland en Indonesië. Samen met Jan de Vries kreeg Termorshuizen de taak om de vakgroep Nederlandse taal aan de Universitas Indonesia te Djakarta nieuw leven in te blazen - het Nederlands was onder Soekarno verboden geweest. Kort voor de oorlog was die vakgroep ontstaan als onderdeel van de in 1940 opgerichte Literaire Faculteit. Onder de eerste lectoren had zich toen Rob Nieuwenhuys bevonden. In 1970 trad Termorshuizen dan ook in de voetsporen van zijn ‘geestelijk vader’.Ga naar eind18 Jan de Vries had zijn vrouw Aurelia en hun twee jonge kinderen meegenomen naar Indonesië; Termorshuizen was gescheiden en ging als vrijgezel het avontuur tegemoet. Naast zijn werk aan de universiteit trok Termorshuizen erop uit | |
[pagina 40]
| |
en was hij erg actief op cultureel gebied. Hij schreef er onder andere over in Ons Erfdeel. Groot succes had Termorshuizen als bezorger van de eerste Indonesische vertaling van Max Havelaar. Hij initieerde het project omdat er in het jubileumjaar 1970 alleen maar een vertaling van de Saïdjah en Adinda-vertelling voorhanden bleek te zijn. Hij schreef de inleiding en Hans Jassin zorgde voor de vertaling. Het boek kwam uit in 1972 en ‘verkocht als pisang goreng’, aldus Termorshuizen. Hij maakte dat jaar samen met Bert Vinkenborg, die toen directeur van het Erasmushuis was en fotograaf, ook een reis naar Lebak en Badoer, het dorp waar Saïdjah en Adinda vandaan kwamen, in de streek Parang Koedjang. Zij constateerden dat de tijd er had stilgestaan, dat het gebied zéér afgelegen was en alleen met grote moeite bereikbaar, dat de bevolking nog even arm was en nog steeds afhankelijk van het weinige dat de bearbeiding van hun land hen opleverde. Vervolgens stelden zij de grote fototentoonstelling ‘Terug naar Lebak’ samen, die in 1973 eerst in heel Indonesië en daarna in Nederland, omringende landen en zelfs in enkele plaatsen in Amerika te zien is geweest.Ga naar eind19 De twee jonge lectoren hadden in de Preanger een bescheiden buitenhuis bij het dorp Tugu onder de Poentjak. Ten opzichte van de hitte in Djakarta heerst daar een relatief koel klimaat, zodat het buitenhuis - op de noordflank van de berg - een tweewekelijks toevluchtsoord werd. Ze waren niet de enigen die er een verblijf hadden. Dat gold ook voor de Nederlandse ambassadeur Hugo Scheltema, die wat dichter onder de top een luxueuzer buiten had, een groot huis met zwembad. Nog iets hoger, vanaf de top van de bergpas, begint het pad dat naar het Telaga Warna voert, het vulkanisch ‘gekleurd meer’ dat bijzondere betekenis kreeg door Hella Haasse's debuut Oeroeg (daar overigens ‘hideung’, zwart, genoemd).Ga naar eind20 Op een zondagochtend in oktober 1971 kwam een boodschapper de Poentjak ‘afdalen’ met een bericht van de ambassadeur. De lectoren en de bij hen verblijvende Nieuwenhuys werden uitgenodigd. Er waren dat weekend enkele bijzondere gasten uit Nederland over: Fons Rademakers en Willem Frederik Hermans. Zouden de heren hen niet willen ontmoeten? Nou was de kring van hoger opgeleide Nederlanders in Indonesië in die tijd niet groot. Dus een bezoek van een van 's lands voornaamste schrijvers en van de bekende cineast was een heel speciale gebeurtenis. Rademakers had voor Dorp aan de rivier een Oscar-nominatie gekregen en had Hermans' succesvolle roman De donkere kamer van Damokles verfilmd. De Vries, Termorshuizen en Nieuwenhuys twijfelden geen moment: ze accepteerden de uitnodiging. Het zou, in de woorden van Termorshuizen, een ‘onvergetelijke middag’ worden. Hermans en Nieuwenhuys hebben toen een buitengewoon plezierige tijd met elkaar doorgebracht in een bijzonder gezelschap dat puur bij toeval bijeenkwam. Van kinnesinne was volstrekt geen sprake. Zij keuvelden met elkaar over | |
[pagina 41]
| |
van alles en nog wat. Hermans was vooral geïnteresseerd te horen welke suikerplantages hij kon bezoeken. Hij was immers gefascineerd door grote machines. En er werd ook gezwommen. Termorshuizen dacht dat hij mij met deze informatie niet veel verder had geholpen. Er was echter een foto. Kaartje uit: Gerard Termorshuizen, ‘Terug naar Lebak’, in: Ons erfdeel (1973), p. 57-66.
Jan de Vries moet ingezien hebben hoe uniek het samenzijn wel niet was. Hij had zijn fototoestel meegenomen. Wat als eerste aan zijn foto opvalt: Nieuwenhuys was de enige die niet zwom! Hij vond dat kennelijk ‘not done’. Hij staat er ook ongemakkelijk bij, hoed in de hand met een uitdrukking op zijn gezicht dat zegt ‘Moet dit nu allemaal?’ En dan Hermans! Hij overziet het geheel en straalt. Fons Rademakers lacht om een grap van cultureel attaché Roland van den Berg die naar hem wijst. Jan de Vries maakte er ook een familieportret van, al had hij kennelijk geen zelfontspanner. Zijn vrouw Aurelia en hun kinderen, bibberend met handdoeken in de hand, zijn op de foto vereeuwigd. Hugo Scheltema ondertussen lijkt in zichzelf gekeerd. Hij staat erbij in een contemplatieve stemming, | |
[pagina 42]
| |
alsof hij zich realiseert dat het ‘goed is zo’. En ten slotte kijkt Gerard Termorshuizen naar De Vries, het hoofd lichtelijk gekanteld omdat hij zijn torso naar Scheltema gedraaid heeft, alsof ze even tevoren nog in gesprek waren. Hij lacht de fotograaf vriendschappelijk toe. Bij de ambassadeur op de Poentjak, 10 oktober 1971. Foto door Jan de Vries (particuliere collectie). V.l.n.r.: Rob Nieuwenhuys, Fons Rademakers met achter hem zijn vrouw Lili, Willem Frederik Hermans, cultureel attaché Roland van den Berg (gehurkt), ambassadeur Hugo Scheltema, Aurelia de Vries met de kinderen De Vries en Gerard Termorshuizen.
Samen met Gerard bestudeerde ik de foto. De badmode uit de jaren zeventig viel ons op. De zon scheen niet, er is geen schaduw op de foto te zien. Het was in ieder geval geen stralend weer. Plotseling viel me wat op. ‘Er staat iemand achter Rademakers’, zei ik, ‘een vrouw. Wie was dat?’ Gerard moest even nadenken maar kwam er toch op: het was zeker niet de vrouw van de ambassadeur, maar de vrouw van Fons Rademakers. Ze wilde kennelijk graag op de foto, maar haar man was voor haar gaan staan. Ze probeert het nog door op haar tenen te gaan staan, maar het helpt niet. Ze is te klein. Ik had nog wel een e-mail aan Otterspeer gestuurd of er geen foto van de ontmoeting bekend was. Ik kreeg geen reactie. Zou hij niet geweten hebben dat zo'n foto bestond? In 1982 was een liber amicorum aan Nieuwenhuys aangeboden, | |
[pagina 43]
| |
Leven tussen twee vaderlanden. Termorshuizen had het meegenomen. In zijn bijdrage aan dit vriendenboek haalde hij onder meer herinneringen op aan het bezoek dat Nieuwenhuys in 1971 aan Indonesië bracht. Steeds weer aan denken, heet het artikel. Hij liet de foto die Jan de Vries maakte opnemen, maar hij lichtte de ontmoeting tussen Nieuwenhuys en Hermans in het stuk niet toe.Ga naar eind21 Was daar een reden voor? Welnee, aldus Termorshuizen. In 1971 was Nieuwenhuys weliswaar zeer emotioneel geworden door wat hij aantrof in Indonesië, ja zelfs was hij in een depressieve stemming naar Nederland teruggereisd omdat zijn geliefde Hotel des Indes afgebroken werd (hij zag het gebeuren), maar hij had het uitstekend naar zijn zin gehad en vele vrienden van vroeger ontmoet zodat het toch een geslaagd bezoek had opgeleverd.Ga naar eind22 En de overweldigende ‘magisch geladen’ natuur, die was er nog. Dat Nieuwenhuys zo afwezig op de foto staat bij het zwembad, wees dus niet op een ruzie met Hermans. Termorshuizen vertelde dat van de hoofdpersonen op de foto, behoudens toenmalig cultureel attaché Van den Berg, niemand meer in leven was. Hij had hem lang geleden nog wel in Normandië opgezocht, maar het contact verloren. Ik bedacht me ineens dat je je heel makkelijk kon vergissen in zo'n foto. Wat nu als er wél ruzie was geweest? Iedereen op die foto had plezier, alleen Nieuwenhuys niet. Had Termorshuizen een uitbarsting van Hermans gemist? Want daar staat Nieuwenhuys ietwat afgezonderd, een beetje zuur te kijken, buitengesloten van het gezelschap omdat hij niet ook is gaan zwemmen. Nieuwenhuys vindt er niets aan, heeft zijn hoed al gepakt en staat klaar om afscheid te nemen. En nu wil die De Vries ook nog even een foto schieten met die kopstukken der Nederlandse film en letterkunde bij de ambassadeur! Hij houdt het niet meer uit. Hermans heeft zojuist weer een denigrerende grap over zijn werk gemaakt en lijkt er zeer tevreden mee. Rademakers lacht mee. De cultureel attaché wijst hem terecht. Nou moeten jullie ophouden. Genoeg is genoeg. Scheltema schaamt zich. Hij denkt, wat een kaffer die Hermans. Maar waarom lacht Termorshuizen dan? Hem is volkomen ontgaan waarom er sprake is van algehele hilariteit. Maar hij was dan ook de laatste die uit het zwembad kwam. Zijn baard en haren zijn nog kletsnat. Hij heeft net nog het duurrecord onderwaterzwemmen op de Poentjak gevestigd, dat hij in het Telaga Warna gaat verbeteren. Op het moment dat mijn fantasie zo met mij op de loop ging, kreeg ik een ingeving. Misschien leefde de vrouw van Rademakers nog! En al snel bleek de ingeving juist. Via het eye Filmmuseum kwam ik binnen enkele dagen in contact met Lili Rademakers. Ik stuurde haar per mail de foto en schilderde kort de reden om haar te benaderen: dat ik een artikel schreef over Hermans en Nieuwenhuys, dat Termorshuizen de ontmoeting had omschreven als een onvergetelijke middag. En ook dat Hermans heel aardig was geweest. Ik vroeg haar wat zij zich kon herinneren. Ik kreeg | |
[pagina 44]
| |
spoedig per mail antwoord.Ga naar eind23 Ze wees me eerst terecht. Ik had het verkeerd gezien. ‘Het is wel zo dat Fons niet voor mij stond: ik stond achter hem.’ Vervolgens berichtte zij wat ze zich kon herinneren (ze benoemde het: ‘Speak, Memory’ naar Vladimir Nabokovs autobiografie). ‘Als ik mij goed herinner werd de reis naar Indonesië met Willem Frederik gemaakt met het oog op een verfilming van de “De stille kracht”. En daarom denk ik dat een muur vol insecten, 's avonds naast een brandende lamp het meest indruk op mij heeft gemaakt tijdens het weekend op de Poentjak. Het was een ontmoeting van mannen onder elkaar. Volgens mij was er niet een centraal onderwerp van aandacht. Ieder apart gefocust op zijn eigen specialiteit. Tja, Hermans was altijd heel charmant tot dat zijn toorn losbrandde. Maar tegelijkertijd heb ik het gevoel dat ik toen Termorshuizen al kende... U ziet ik ben niet een betrouwbare getuige. Maar het kan zijn dat ik hem kende van kort daarvoor en dat ik toch gelijk heb. Het Havelaar-project kwam veel later nogal onverwacht uit de lucht vallen. Werd voor het eerst gesuggereerd door de Indonesische minister die toestemming weigerde voor een verfilming van “De stille kracht” omdat Indonesië daarin afgeschilderd werd als een land van Goena Goena.Ga naar eind24 En die weigering kwam aan het eind van de reis met Hermans die helemaal niets te maken heeft gehad met “Max Havelaar” waarvan het scenario werd geschreven door Gerard Soeteman.’ Met Gerard Termorshuizen had ik in Leiden eerst nog gesproken over de Havelaar-film als doel van Rademakers' bezoek aan Indonesië, althans dat is wat ik hem voorhield. Ik nam voor waar aan wat Otterspeer had geschreven. Termorshuizen zei dat hij een welkome vraagbaak voor de filmmaker was geweest. Rademakers zocht goede locaties voor zijn film. Later schakelde Rademakers hem ook in om Indonesische teksten voor zijn film te vertalen. Wat ik van Lili Rademakers hoorde was daarmee echter volkomen in strijd. Ik telefoneerde meteen met Gerard. Kort daarna kon ik mevrouw Rademakers alweer geruststellen. Haar geheugen was uitstekend, zei Gerard: ‘Tom, het contact over de Havelaar-film was pas in 1974! Wij hebben het in 1971 inderdaad over De stille kracht van Louis Couperus gehad.’Ga naar eind25 Hij mailde me: ‘Pas na de vertaling van de Havelaar in het Indonesisch, die echt een enerverend succes was, is het idee van die film geboren. En kwam Rademakers tot actie. Ik had een aandeel in dat boek. Vandaar ook dat Rademakers contact met mij zocht, en zo hebben we elkaar echt goed leren kennen.’Ga naar eind26 Wat ik van Gerard hoorde, was een bewijs dat wat Lili berichtte juist was. Ten tijde van het Havelaar-project kende zij Gerard al. Hij schreef me dat hij ‘de vage herinnering (had) dat Rademakers in eerste instantie voor besprekingen vooral met de Indonesische counterpart, dus nog maanden voor de verfilming begon, met een paar mensen kwam, en dat onder hen (maar hier weet ik het niet zeker) ook Gerard Soeteman was. Maar dit maakt niet veel uit. Duidelijk is dat Lili spreekt over | |
[pagina 45]
| |
1974, wanneer ze zegt mij dan al te kennen. In 1971 (bij de ambassadeur) was dat dus nog niet zo. Groet haar van mij... al heeft het alleen iets symbolisch. Beetje ontroerend wel. Wat zo'n foto allemaal niet teweeg kan brengen.’Ga naar eind27 Steeds meer besefte ik dat ik bezig was een petite histoire te schrijven. Maar we, dat wilde nu zeggen: Gerard en ik, waren er nog niet.
Op de maandag na Pinksteren zou ik Lili Rademakers bellen en ze stuurde me daarvoor eerst nog een berichtje: er was nóg een foto! Daar stond ze wél zichtbaar op. Genomen vanuit een andere hoek. Ik kreeg haar aan de lijn en luisterde eerst alleen maar. Ze zei dat ze op het balkon stond van haar huis in Italië, gelegen op een heuvel met een fantastisch uitzicht op de weidse natuur. Ze schilderde het tafereel en riep zo een sfeer van renaissance op. Het was een mooie vroeg-zomerse avond. Ze zei dat ik even aan de lijn moest blijven. De man van haar werkster stond beneden aan de deur, met wie ze een gesprek begon over sleutels (‘ho chiuso la porta!’ zei de man). Terug aan de lijn meldde ze dat haar 21-jarige poes (‘ouder dan ik!’) bij haar was komen kroelen. Vervolgens zei ze ‘ik luister.’ Ik legde uit waarom nog veel onduidelijk was. Wat deed Hermans nou eigenlijk daar in Indonesië bijvoorbeeld, als de reis niets met de Havelaar-film te maken had? En hoe zat het nou met dat scenario? Wat werd er op de Poentjak besproken? Lili Rademakers bleek zich intussen meer en meer details te herinneren. Haar geheugen ‘werkte’ terwijl we spraken! Ze vertelde dat Hermans niet veel van Indonesië wist. Hij was er voor het eerst en ging alleen als vriend van Fons mee. ‘Willem Frederik had eigenlijk maar één reisdoel: hij moest en zou de krater van de vulkaan Bromo bezoeken. Als fysisch geograaf wilde hij die absoluut zien. En zo kon hij zijn bezoek aan Indonesië verantwoorden voor zijn werk aan de universiteit in Groningen. Aan het begin van het bezoek was er al snel een dinertje bij de ambassadeur in Djakarta. Daar werd al gesproken over de plannen De stille kracht te verfilmen. Maar het verblijf in Indonesië werd veel langer dan gepland, omdat de minister die we moesten spreken alsmaar geen tijd had. Fons had helemaal geen plannen voor Max Havelaar, hij ging er van uit dat daar helemaal geen interesse voor was.’ Toen het gezelschap het bewuste weekend bij de ambassadeur op de Poentjak was, en de gastheer voorstelde om Gerard Termorshuizen, Jan de Vries en Rob Nieuwenhuys uit te nodigen, was vooral Fons heel enthousiast geweest, want ze hadden het boek van Nieuwenhuys ‘stukgekeken’, zoals Lili Rademakers zei (ik begreep het eerst niet, en vroeg of ze niet stukgelezen bedoelde, ‘nee het was toch een fotoboek? Ja, natuurlijk!’). Iedereen was ‘heel opgewonden’ geweest om elkaar te kunnen ontmoeten. En met name de ambassadeur wist door dat dinertje natuurlijk hoe belangrijk het voor Fons was dat Nieuwenhuys kon aanschuiven. ‘Zij hebben heel lang met elkaar zitten | |
[pagina 46]
| |
praten over de mystieke wereld van het oude Indië. Willem Frederik zou het scenario schrijven voor De stille kracht. Ik kan me niet herinneren dat Hermans ooit in beeld was om het scenario te schrijven voor Max Havelaar.’ Aan het eind van de reis kwam dan tóch nog het bezoek bij de minister. Deze verbood De stille kracht te verfilmen, en in zoverre was het bezoek mislukt. ‘We zijn nog wel naar de Bromo geweest. De ontmoeting bij de ambassadeur in 1971 was voor Fons later de reden om weer contact te zoeken met Gerard, omdat hij meer dan wie ook inzicht had in de Indonesische omstandigheden en omdat hij de taal sprak.’ Ter afsluiting vertelde Lili ook nog over de breuk tussen haar man en Hermans. Het had met de rechten te maken op de film Als twee druppels water. Een oude wond, die lang vóór 1971 geheeld leek maar die geruime tijd ná het gezamenlijke bezoek aan Indonesië plotseling weer was opengereten. Die uitgever (‘hoe heette die ook weer?, oh ja Van Oorschot’), bemoeide zich er ook mee. En zo eindigde mijn vraaggesprek over Hermans: ‘Wij vroegen ons af hoe het toch kwam dat Willem Frederik ineens zo veranderd was. We hebben hem daarna nooit meer gezien of gesproken.’Ga naar eind28
Ik nam intussen kennis van enkele artikelen over de mislukking van Rademakers' plannen, die al van 1963 dateerden, om De stille kracht te verfilmen. In 2013 verscheen een uitvoerig artikel van Bram Oostveen en Marc van Zoggel in De Parelduiker onder de titel Een schitterende film, die absoluut gemaakt moet worden. Zo had Hermans het project genoemd in een brief aan Rademakers. Aanvankelijk had Rademakers Hugo Claus en later Gerard Reve als scenarioschrijvers benaderd. Pas in de zomer van 1971 kwam Hermans in beeld. Bij het vertrek naar Indonesië, op 5 oktober 1971, had hij een ruwe versie van het scenario af en overhandigde het aan Rademakers. Later, in 1973, eiste hij er een honorarium van tienduizend gulden voor. Rademakers zou toegezegd hebben dat te betalen. Dat de film niet was doorgegaan was niet zijn probleem, kennelijk. Hermans was toch niet zomaar naar Indonesië gereisd. Het was vanwege De stille kracht. Willem Otterspeer is dit niet ontgaan. Het zou de laatste reis zijn waarvoor Hermans vrijaf vroeg van de Rijksuniversiteit Groningen. Kort na zijn terugkeer uit Indonesië, eind oktober 1971, escaleerde het conflict met de sub-faculteit geografie. Dagblad Trouw deed daar summier verslag van, op 18 december 1971, onder de kop ‘Hermans weigert werkcollege’. Hij was dat semester nog niet op het instituut van de faculteit verschenen. Het leidde tot vragen in de Tweede Kamer. Er kwam later een onderzoek dat Hermans vrijpleitte, maar het kwaad was reeds geschied. In De zanger van de wrok gaat Otterspeer nadrukkelijk op die periode in. Dat Hermans onder valse voorwendselen reizen maakte, zoals in 1969, toen hij naar Suriname en de Antillen ging, zal niet geholpen hebben. De reis naar Indonesië combi- | |
[pagina 47]
| |
neerde ‘(veel) toerisme met (een beetje) geologie’, aldus Otterspeer. In Djakarta zou de ontmoeting met Rob Nieuwenhuys hebben plaatsgehad.Ga naar eind29 In 1996 stond al een artikel van Rob Delvigne in het Hermans-magazine over de mislukte Couperus-reis. Hermans had al langer plannen een biografie over Multatuli te schrijven. Maar Hermans was daarvoor niet naar Indonesië gereisd. Delvigne onthulde, wat ik van Lili Rademakers hoorde, dat Hermans de Rijksuniversiteit Groningen had gemeld dat hij de gelegenheid had gekregen met een aanbeveling van het ministerie van crm een drietal weken op Java te verblijven om de erosieverschijnselen in het Tengger-gebergte te onderzoeken en daarvoor de vulkaan Bromo te bestijgen. Daarmee zou Hermans als wetenschapper veldwerk kunnen aantonen. Volgens Delvigne was echter het enige tastbare dat de reis had opgeleverd een gedicht geweest in het poesie-album van het achtjarige dochtertje van Jan en Aurelia de Vries.Ga naar eind30 En dat schreef hij natuurlijk tijdens de ontmoeting bij de ambassadeur op de Poentjak realiseerde ik me meteen’. Lili Rademakers vond het gek dat ‘die biograaf geen foto's had gevonden in de archieven.’ Gerard kon zich echter niet herinneren dat Hermans óók foto's had gemaakt.Ga naar eind31 Oostveen en Van Zoggel verklaarden in hun artikel over het Couperus-project hoe Rademakers de reis naar Indonesië had verantwoord aan het ministerie van crm. Deze had erop gewezen dat het onmogelijk was gebleken om goed inzicht te krijgen in de lokale kosten voor het produceren van De stille kracht. Er zou ‘met enkele amendementen’ wel toestemming zijn verleend voor het filmen.Ga naar eind32 In zijn allereerste artikel over Nieuwenhuys in Het Parool, in 1975, onthulde Hermans dat de Indonesische regering de verfilming van De stille kracht juist had verboden. Aan het eind van zijn leven verwoordde hij het aldus: ‘Ze vonden het volk niet rijp voor het onderwerp. Dat heb je dan hè, met die nieuwe vrijheid, dan gaan ze ogenblikkelijk zelf allerlei dingen verbieden.’Ga naar eind33 Dit sluit aan bij hetgeen Lili Rademakers vertelde: er was sprake geweest van een absoluut verbod. De minister die dat besluit nam heette Mashuri Saleh (1925-2001). Hij was van 1968 tot 1973 minister van Onderwijs en Cultuur en daarna minister van Informatie. Mashuri ondersteunde de Indonesische vertaling van Max Havelaar en schreef er een kort voorwoord voor. Hij was het ook die Fons Rademakers in 1974 uiteindelijk toestond om tóch in Indonesië te filmen.
In oktober 1971 was van een kloof tussen Hermans en Nieuwenhuys op de Poentjak nog helemaal geen sprake. Hermans kon ook zeer aimabel zijn voor zijn omgeving: ‘De aardigste man ter wereld’ volgens Freddy de Vree.Ga naar eind34 En het was nota bene bij de ambassadeur, dus daar moest toch een zeker decorum in acht genomen worden. Behalve bij het zwemmen dan. We hadden echter nog een ‘lead’. | |
[pagina 48]
| |
Hans van den Bergh zei altijd: ‘je moet je laten leiden door hetgeen je in je onderzoek aantreft.’ Zo gezegd, zo gedaan. We spoorden via het ministerie van Buitenlandse Zaken Roland van den Berg op.Ga naar eind35 Ik sprak ook hem uitvoerig.Ga naar eind36 Hij begon over nóg een foto, waarop het gezelschap in een kring gezeten was. ‘Goed dat Jan deze historische bijeenkomst heeft vastgelegd en gedeeld met ons’, schreef hij nog.Ga naar eind37 Roland van den Berg vertelde over zijn tijd in Indonesië. Hij was er van 1969 tot en met 1973 werkzaam als cultureel attaché op de ambassade. Hij had aan de wieg gestaan van de vakgroep Nederlands, nieuwe stijl. De taal was haast ‘uitgestorven’. Net als Gerard had hij bij Tugu een eigen huis, waar hij bijna elk weekend met zijn vrouw en hun vier kinderen verbleef: ‘dat was ideaal voor ons; we gingen ieder weekend wel naar boven.’ Van den Berg had er vaak gasten: ‘bekende mensen die Indonesië bezochten, vaak schrijvers of wetenschappers, logeerden dan bij ons, dat was heel gebruikelijk.’ Onder hen Garmt Stuiveling, Paul van Vliet, en de destijds beroemde professor wijsbegeerte van de vu, C.A. (Kees) van Peursen. Hugo Scheltema was zeer in cultuur en literatuur geïnteresseerd geweest, zodat die er in geval van zo'n bezoek ‘als de kippen bij was’ om iets te organiseren, zoals een dinertje of een andere ontmoeting. Scheltema was elk weekend met zijn vrouw - die ook nog leeft - op de Poentjak, ‘om bij te komen.’ Daar had de ambassade een groot huis voor de ambassadeur en een kleiner huis voor gasten. Roland van den Berg bevestigde dat Hermans met Rademakers mee was gereisd omdat hij het scenario voor De stille kracht schreef. Van den Berg wist zich ook goed te herinneren dat hij samen met Rademakers en Hermans 's nachts nog is gaan stappen, na het bewuste dinertje in Djakarta. Hugo Scheltema was daar niet meer bij. Gerard wel, zei hij mij later. Roland van den Berg was er op de Poentjak ook bij, zij het kort. Hij kwam voor de zwempartij. Zijn vrouw en kinderen bleven in Tugu. Het was een ‘heel ontspannen middag’ geweest. Rademakers was ‘de motor’ van de bijeenkomst. Van den Berg heeft mevrouw Scheltema ook nog voor mij over de middag gebeld. Zij kon zich een zekere ‘angst voor Hermans’ herinneren, maar die bleek op de Poentjak ‘zeer wellevend’. Hoewel Roland van den Berg Nieuwenhuys toen niet lang had gesproken, was het voor hem duidelijk dat hij door diens bezoek aan Indonesië, na zoveel jaar, ‘redelijk emotioneel’ was. Er werd ook nog gegeten bij de ambassadeur, maar Van den Berg was daar niet meer bij. Van den Berg kon zich ook de lezing die Nieuwenhuys tijdens zijn verblijf in 1971 in Djakarta zou geven nog goed herinneren. Net als het bezoek van Koningin Juliana en Prins Bernhard, waar Gerard Termorshuizen ook bij was. Diens grote fototentoonstelling ‘Terug naar Lebak’ in het Erasmushuis was ook een buitengewoon succes geweest. Het was ‘een spannende tijd’. | |
[pagina 49]
| |
Na het zwemmen op de Poentjak, 10 oktober 1971. Foto door Jan de Vries (particuliere collectie). V.l.n.r.: Lili Rademakers, Rob Nieuwenhuys, Gerard Termorshuizen, Willem Frederik Hermans, Fons Rademakers, ambassadeur Hugo Scheltema en mevrouw Scheltema, Aurelia de Vries zit met haar gelijknamige dochter en haar zoon Edwin op de achtergrond.
Het bezoek van Hermans werd door de diplomaten als een gevaar gezien voor het goede dat werd verricht in Indonesië, zei Van den Berg. ‘Ja, want we waren zenuwachtig. Hoe gaat-ie over Indonesië schrijven? Hermans nam immers nooit een blad voor de mond. Die angst kwam voort uit dat boek dat hij over Suriname schreef. Werd gevoed door De laatste resten tropisch Nederland. Dat was eind jaren zestig verschenen. We waren later benieuwd of Hermans, terugkomend in Nederland, een scherp artikel of een boek over zijn reis zou schrijven. Maar een publicatie bleef uit. Dat was voor Hugo en mij een enorme opluchting. Ik denk dat dáárom die Otterspeer over de reis van Hermans niets wist mee te delen. Omdat Hermans over zijn bezoek aan Indonesië toen ook niets schreef!’ Delvigne memoreerde dat Hermans wel degelijk iets had nagelaten in Indonesië. Nu bestudeerde ik de foto die ik van Roland van den Berg kreeg: Hermans zat op de Poentjak met een drankje in de hand na te genieten van het zwemmen. Naast hem zat de kleine Aurelia. Zij had haar poesie-album meegenomen. Wat voor een gedichtje schreef Hermans voor haar? U raadt het al: via Gerard kwam ik óók met Aurelia de Vries in contact. Zij bezat nog meer foto's én had het album | |
[pagina 50]
| |
Uit het poesiealbum van Aurelia de Vries, 9 en 10 oktober 1971 (particuliere collectie).
| |
[pagina 51]
| |
nog. Daarin schreef niet alleen Hermans een gedichtje. Aurelia had dat weekend Nieuwenhuys ook al tot een versje weten te inspireren, dat de sfeer op Tugu tekent. Het was in de ochtend. Aurelia was net wakker, vertelde ze mij. De dag erop trok zij Hermans aan de mouw en wist ook hem een rijmpje te ontfutselen, geschreven op de achterzijde van hetzelfde blaadje waarop Nieuwenhuys het zijne had neergepend.
Die bijzondere dag op de Poentjak, oktober 1971, geeft ons iets om over na te denken. Mijn onderzoek bracht mij in contact met Gerard Termorshuizen, met Lili Rademakers en Roland van den Berg en zij vertelden, merkbaar aangedaan door de plotselinge confrontatie met het verleden, enthousiast en levendig over hun ervaringen. Het zijn zulke menselijke emoties die me raken. Uiteindelijk is iedereen meer in personen geïnteresseerd dan in feiten. Dat zal ook de kracht van de Lebak-geschiedenis zijn. Toen Dekker ontslag nam had Tine uitgeroepen: ‘Goddank, dat gij eindelijk uzelf kunt zijn!’ Door de verhalen van de verteller, over de ervaringen die niet die van jezelf zijn, vooral onder bijzondere of extreme omstandigheden, nemen die ook een beetje bezit van jezelf. Zo kijk ik nu naar die foto's van Nieuwenhuys en Hermans, en ook naar Termorshuizen en wat hij allemaal heeft beleefd. Of er nou in de finale analyse van de Lebak-zaak eigenlijk iemand gelijk had; Du Perron, Hermans, Nieuwenhuys, of iemand anders? Dat is voor mij nu véél minder belangrijk dan vroeger. Zoals ik hiervoor al aangaf heeft Hermans weliswaar veel over Multatuli geschreven, maar ik mis bij hem iets wezenlijk kenmerkends, wat de kern van de zaak Lebak betreft en wat het voor hem betekende. Nieuwenhuys daarentegen neemt een geheel eigen plaats in de Multatuli-studie in. Dat leidde er zelfs toe dat een opponent, hoogleraar Indologie, Dik van der Meulen tijdens zijn promotie, in 2002, vroeg wat er na Nieuwenhuys nou eigenlijk nog over de Lebak-zaak te discussiëren viel. Van der Meulen riposteerde gepast. De opponent was wat zijn kennis van de zaak betreft niet op de hoogte gebleken. In het bomvolle Auditorium in Leiden zag niemand dat een relatief onbekend toehoorder zat te glimmen van trots. Ik heb in mijn essay wat Nieuwenhuys betreft de nadruk gelegd op wat deze fout zag, doordat hij miskende dat de zaak Lebak vooral een ambtelijk conflict was geweest en de assistent-resident had moeten kiezen tussen twee met elkaar botsende plichten (eerbiedig de inlandse hoofden, bescherm de bevolking) en doordat hij vergat dat Dekker in tegenstelling tot de doorsnee ambtenaar niet had willen schipperen, met overtuiging voor de Javaan koos en daarvoor zijn carrière op het spel had gezet. Nieuwenhuys heeft echter ook heel veel goed gezien en liet zich niet van de wijs brengen. Hij riskeerde zelfs hoon en afkeuring | |
[pagina 52]
| |
Het zwemmen bij de ambassadeur, 10 oktober 1971. Foto's door Jan de Vries (particuliere collectie). Boven: Hermans gaat te water achter Lili Rademakers. Onder: Hermans met Edwin de Vries en op de voorgrond Roland van den Berg.
| |
[pagina 53]
| |
door de Indonesiërs, die het niet konden lijden dat hij, tijdens de voordracht eind 1971 in Djakarta, Multatuli als mislukt ambtenaar had afgeschilderd. Zijn gehoor wilde niet geloven dat Multatuli, hun volksheld, zich schandalig had gedragen tegenover de regent van Lebak. Zijn verzet was nu juist hún verzet geweest.Ga naar eind38 Ondanks alles bleef Nieuwenhuys zijn boodschap trouw. Hij vroeg aandacht voor de bijzondere verhoudingen tussen het Gouvernement en de inlandse vorsten. Hij zat wat dat betreft dichtbij de oplossing van de Lebak-zaak. In het al genoemde nawoord op De mythe van Lebak stelde hij: ‘Wat vanzelfsprekend lijkt en ook had moeten zijn, ontbreekt juist bij het Multatuli-onderzoek. Het is hier in Nederland te lang in handen gebleven van neerlandici of literatoren of andere publicisten die altijd te dicht bij Multatuli hebben gestaan om zich los te kunnen maken van de neerlando-centrische visie waarmee ze opgegroeid zijn. Dat is blijkbaar heel moeilijk, maar toch is het voor de beoordeling van de zaak van Lebak noodzakelijk enige kennis te hebben van de Javaanse huishouding in 1856 in Banten - waarin andere waarden en normen golden dan in de Nederlandse. Het is nodig ons in een andere denkwereld te verplaatsen of daar in ieder geval rekening mee te houden.’Ga naar eind39 Nieuwenhuys heeft dit echter niet uitgewerkt. Het lag niet in zijn aard zoiets tot de bodem uit te zoeken, zegt Termorshuizen. ‘Geloof mij nou maar’, zei Nieuwenhuys altijd tegen hem als het om Lebak ging, ‘ik weet waar ik over praat’. Dit is exact wat Hermans hekelde. Want waar Dekker zich beklaagde over de geest van het Gouvernement, beriep de regent zich eenvoudigweg op de eeuwenoude gewoonten van het land en zei: ‘het is altijd zo geweest’. Dat leek Nieuwenhuys met zijn beroep op de adat gewoon te accepteren. De polemiek tussen Hermans en Nieuwenhuys ontaardde uiteindelijk in gesteggel over de uitleg van één enkel woord, zoals ‘ontheffen’. Dekker werd niet ontslagen! Het beste voorbeeld van die onzinnige strijd is de discussie over het ravijn dat al dan niet achter de ambtswoning van Max Havelaar te vinden was in Rangkasbitoeng, waardoor de rivier de Tjioedjoeng zich slingerde. Daar was helemaal geen ravijn, en iedere bezoeker van de hoofdplaats van Lebak sinds Van Sandick riep dit: klagers konden zich daar dus ook niet verscholen gehouden hebben.Ga naar eind40 Multatuli loog dus. Als er geen ravijn was, dan zullen er ook wel geen klagers geweest zijn. Met zulke aanvallen op Multatuli's werk hield Nieuwenhuys zich óók bezig, en daar werd hij dan weer op aangevallen. Ondertussen bleek ravijn ook ‘greppel’ of steile rivierbedding te kunnen betekenen.Ga naar eind41 Zo werd de polemiek een ware loopgravenstrijd. Nieuwenhuys gaf geen krimp en werd koppiger en koppiger. Hermans zal het prachtig gevonden hebben, maar veel sympathie verdien je daar niet mee. Voor Nieuwenhuys heb ik meer begrip gekregen omdat hij zich staande hield. Vooral zijn ‘Mythe’ is een zeer persoonlijk werk, waarin hij | |
[pagina 54]
| |
Willem Frederik Hermans en Rob Nieuwenhuys op het terras bij de ambassadeur op de Poentjak, 10 oktober 1971. Foto door Jan de Vries (particuliere collectie).
| |
[pagina 55]
| |
aan het eind zijn ziel, zijn karakter, prijsgeeft. Dat heeft me getroffen. Hermans bleef Nieuwenhuys maar aanvallen dat het een lieve lust was, en daardoor werd deze alleen maar extremer in het verdedigen van zijn eigen gelijk, totdat hij de strijd opgaf tegen de romancier, die nota bene een boek schreef met de ironisch bedoelde titel Ik heb altijd gelijk. Kan het wranger? Hermans had in zijn strijd met Nieuwenhuys weliswaar gelijk, maar dáár was niets ironisch aan.
Ondertussen deed Hermans altijd net alsof hij niet persoonlijk geraakt werd door Nieuwenhuys. In 1976 liet hij echter zijn schild zakken. Nieuwenhuys had in het Hollands Diep geschreven dat Hermans een ‘echte Hollander (was) die niet eet wat hij niet kent, of niet kennen wil’. Hij had Hermans getroffen. Want in een reactie, in datzelfde Hollands Diep, reageerde deze als door een zwerm wespen gestoken: Wel verdraaid, sinds mijn prille jeugd ben ik dol op rijsttafel. Vijf jaar geleden heb ik op Java, in gezelschap van Nieuwenhuys hoogstpersoonlijk, met smaak de meest exotische spijzen tot mij genomen. Dit heeft hij met zijn eigen ogen kunnen zien en nu durft hij met zulke banaliteiten voor de dag te komen?Ga naar eind42 De strijd tussen Hermans en Nieuwenhuys werd bepaald door hun botsende karakters. En die verschilden wellicht niet eens zozeer, althans, het is maar hoe je het bekijkt: Hermans was een vréselijk koppige man die tegelijk zeer aardig kon zijn voor zijn omgeving. Nieuwenhuys daarentegen was een vreselijk aardige man voor zijn omgeving die ook zéér koppig kon zijn. Daartussen ligt een wereld van verschil. Zo wordt echter tevens verklaard hoe het mogelijk was dat die twee op een zondagmiddag in het najaar van 1971, toen zij zich bij toeval in elkaars gezelschap bevonden, heel aardig met elkaar hebben kunnen zitten kletsen en samen hebben genoten van het exotische eten, daar bij de ambassadeur in de Preanger, op de flanken van de Poentjak. | |
NawoordZonder mijn ontmoeting met Gerard Termorshuizen had ik dit artikel nooit kunnen schrijven. Hem ben ik bijzondere dank verschuldigd. In korte tijd raakten wij bevriend. Lili Rademakers en Roland van den Berg leverden belangrijke bijdragen aan het onderzoek, waarvoor ik hen zeer erkentelijk ben. Ik heb deze drie weer met elkaar in contact gebracht, wat ik nog het mooiste van de hele onderneming vond. Aurelia de Vries leverde spontaan de gedichtjes aan uit haar poesie-album, en ik mocht ook scans maken van de originele foto's die haar vader op 10 oktober 1971 had gemaakt. | |
[pagina 56]
| |
De foto van Lili Rademakers, half zichtbaar achter haar man Fons. Rob Nieuwenhuys vangt joviaal de aandacht.
Termorshuizen keerde in 1975 terug naar Nederland en werd er de opvolger van Nieuwenhuys bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden. Hij is 82, woont in Sassenheim en is nog steeds actief. Momenteel legt hij de laatste hand aan zijn biografie van de Indische persmagnaat Dominique Berretty (1890-1934). En hij werkt nog aan een boek met herinneringen aan (vooral) zijn tijd in Indonesië. Lili Rademakers, die in 1959 assistent-regisseur van Federico Fellini was bij de opnames van La Dolce Vita, kreeg in Nederland bekendheid met Menuet. Zij werkte als assistent-regisseur mee aan alle bekende films van haar man. Ze is jonger dan haar poes van 21 en woont in Italië. Lilih betekent in het Javaans lieveling. Roland van den Berg kreeg in 1989 bekendheid als ambassadeur in China toen hij vanaf het Plein van de Hemelse Vrede live verslag deed voor de televisie van de schokkende gebeurtenissen daar. Hij woont in Normandië, 86 jaar oud. Fons Rademakers' film Max Havelaar kwam in 1976 in de Nederlandse bioscopen. In Indonesië werd de vertoning ervan tot 1987 door de autoriteiten verboden. In 1987 kreeg Rademakers voor De Aanslag een Golden Globe en | |
[pagina 57]
| |
de Oscar voor beste buitenlandse film, en zo waardering als cineast die grote literaire meesterwerken op het witte doek wist te brengen. Hij overleed te Genève in 2007. Hij werd 86 jaar. Hugo Scheltema werd onder meer ambassadeur bij de Verenigde Naties, in de periode dat Nederland in de Veiligheidsraad zat. Hij overleed te Den Haag in 1996 op 78-jarige leeftijd. In 1972 keerde Jan de Vries met zijn familie terug naar Nederland. Door een nierziekte kon hij niet langer in de tropen verblijven. Hij werd later in Leiden hoogleraar Nederlandse Taalkunde. Op 70-jarige leeftijd overleed hij. Het is jammer dat Jan de Vries op de Poentjak niet ook zelf op een foto staat! Het schieten van de plaatjes vond hij belangrijker. Willem Frederik Hermans verliet Nederland in 1973 als mislukt wetenschapper, bleef romans schrijven en zich in interviews en polemieken onmogelijk gedragen. Hij overleed in 1995. Misschien vond de pennenstrijd met Nieuwenhuys wel zijn oorsprong op de Poentjak, waar Hermans zich dan moet hebben verslikt in de spijzen die té pedis voor hem waren, waar Nieuwenhuys dan smakelijk om zal hebben gelachen. Dit is echter, ik geef het grif toe: púre speculatie. En Nieuwenhuys? Hij genoot al sinds 1973 van zijn pensioen. Hij maakte in de jaren tachtig nog drie mooie fotoboeken over Indië. In 1999 ging hij heen, omringd en geliefd door talloze vrienden, en met hem verdween het tempo doeloe dat ik nooit heb gekend. |
|