Jaarboek Multatuli 2018
(2018)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||
‘Het unieke en zeer raadselachtige fenomeen dat Multatuli heet’
| ||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||
het klimmen der jaren, niet van alles en nog wat raadselachtig te gaan noemen. Want wie zou nog niet weten, dat we dit leven toch even dom verlaten als we het binnengekomen zijn?’Ga naar eind3 Het advies was ongetwijfeld ook een zelfvermaning, want het woord ‘raadselachtig’ komt veelvuldig in de werken van Hermans voor, en dan opvallend genoeg vooral als ultieme typering van de woorden en daden van zowel zijn grootste voorbeelden als zijn ergste vijanden. De Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein, over wie Hermans net als over Multatuli een boek schreef, is volgens Hermans beroemd geworden door ‘de geur van raadselachtigheid waarin zijn uitspraken staan’.Ga naar eind4 Het optreden van zijn kwelgeest Rob Tamsma aan de Groningse universiteit noemt Hermans in laatste instantie ‘totaal raadselachtig’, en Renate Rubinstein, Aad Nuis en Rudy Kousbroek, zijn tegenstanders in de Weinreb-polemieken, worden op verschillende momenten ieder voor zich van raadselachtig gedrag beticht.Ga naar eind5 Het is alsof Hermans bij het doorgronden van zijn bewondering voor én zijn afkeer van bepaalde mensen, gedragingen, verschijnselen, uiteindelijk steeds weer op een niet te doordringen kern stuitte, waarna alleen het stempel van de raadselachtigheid nog soelaas bood. Hermans was een leven lang geïntrigeerd door Multatuli. Hij noemde hem ‘absoluut de meest dolle man die ooit een Nederlandse pen gehanteerd heeft, al is het moeilijk [...] in zijn werken meer dan tien pagina's achter elkaar te lezen, maar die lees je dan ook met plezier, of opperste verbazing’.Ga naar eind6 In de vele publicaties die hij aan zijn grote voorbeeld wijdde refereerde Hermans menigmaal aan het enigmatische van Multatuli. In 1950, in het essay ‘Pionier in het vacuum’, noemt hij het een groot ‘raadsel’ dat Douwes Dekker zichzelf dacht te kunnen rechtvaardigen door schrijver te worden.Ga naar eind7 In 1964 schrijft Hermans in het eerdergenoemde artikel ‘Hotel Multatuli’ dat er ondanks zijn openhartigheid altijd ‘iets raadselachtigs aan [Multatuli] kleeft, waardoor ik alles waarmee hij ooit in aanraking geweest is, zou willen hebben gezien’.Ga naar eind8 En in 1975, in een Parool-column, is sprake van ‘het unieke en zeer raadselachtige fenomeen dat Multatuli heet’.Ga naar eind9
De Parool-column verscheen in januari 1975, en dat is ongeveer het moment waarop Hermans aan zijn biografie over Multatuli begon. Ruim twintig jaar eerder, in 1954, was hij al eens bijna Multatuli-biograaf geworden. Zijn toenmalige uitgever Geert van Oorschot polste Hermans toen of hij geïnteresseerd was een levensbeschrijving van Multatuli te vervaardigen: ‘Ik ben er steeds meer van overtuigd dat jij de enige bent die haar schrijven kunt.’Ga naar eind10 Hermans was geïnteresseerd, maar hij werkte in die tijd aan zijn dissertatie en zijn werkgever, de Rijksuniversiteit | ||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||
Groningen, zou hem dan ook studieverlof hebben moeten verlenen: ‘Krijg ik het niet, dan is het schrijven van de biografie alleen nog mogelijk wanneer het Multatuli Museum in kisten wordt gepakt en bij mij op zolder opgeslagen. De zolder is zeer groot, dus wat mij betreft is ook dàt nog een reële mogelijkheid, maar de goede Garmt zal wel schrikken, als hij van dat plan hoort.’Ga naar eind11 Van Oorschot hoopte overheidssubsidie te verkrijgen, maar dit liep op niets uit. Twintig jaar later, in het najaar van 1974, kreeg Hermans voor de tweede keer de kans een biografie van Multatuli te schrijven. Het was niet De Bezige Bij, sinds 1962 zijn uitgever, maar Boelen Uitgevers die met een voorstel kwam. Deze uitgeverij was opgericht door Olivier Boelen, een rijkeluiszoon die in rap tempo een gigantische erfenis over de balk smeet, maar tussen het brassen door ook liefhebberde in de letterkunde. In 1965 was hij medeorganisator geweest van de manifestatie Poëzie in Carré, en met zijn eigen uitgeverij wilde Boelen zich specialiseren in mooi uitgegeven literatuur in het duurdere segment.Ga naar eind12 Namens Boelen trad de dichter Hans Sleutelaar op, die in zijn hoedanigheid van redacteur van het literaire tijdschrift Gard Sivik al eens met Hermans had gecorrespondeerd. Sleutelaar zocht via Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen contact met Hermans. Wat Boelen en Sleutelaar voor ogen stond was een rijk geïllustreerde publicatie over Multatuli: ‘Een boek van ± 160 pagina's, waarvan 40 pagina's tekst [...] en verder illustraties.’Ga naar eind13 Of Hermans die tekst wilde schrijven? Het mocht een persoonlijk essay zijn of een bijdrage op basis van het illustratiemateriaal. De tekst moest in elk geval informatief zijn, en het Multatuli Genootschap verleende ‘uiteraard’ alle medewerking. Conservator Henri Ett zou uit de collectie in het Multatuli Museum de foto's selecteren en van bijschriften voorzien. Hermans' antwoord was voorzichtig positief: ‘Over dat Multatuli-boek valt te praten. Misschien is het wel een leuk idee.’Ga naar eind14 Er werd overeenstemming bereikt en op 25 februari 1975 werd het contract voor het boek getekend. Hermans ging vol goede moed aan het werk. Hij vroeg documenten op waarin Multatuli uit de eerste hand werd beschreven en die met name de familie- en liefdesbetrekkingen van Douwes Dekker betroffen. Ook het dagboek van Mimi Hamminck Schepel en een artikel uit 1860 in het Bataviaasch Handelsblad, kort na verschijning van Max Havelaar, leken hem onmisbaar. Hermans vond evenwel al gauw dat hij werd tegengewerkt door het Genootschap, zo schreef hij in april 1975 aan zijn correspondent Rob Delvigne: ‘[Ik stuit] op een muur van prietpraat, geheimzinnigdoenerij, en onwil, is mijn voorlopige indruk. Ik blijf mijn best doen in dat boek nog iets over Multatuli mede te delen, dat nog niet elders is gedrukt. Maar het is moeilijk.’Ga naar eind15 In een volgende brief aan Delvigne noemde Hermans de miscommunicatie ‘om dol te worden’: ‘Het Multatuli genootschap (waar ik overigens zelf ook lid | ||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||
van ben) bestaat uit een troepje personen die of lui zijn, of onbetrouwbaar of ronduit krankzinnig. [...] Ik zal blij zijn als mijn boekje gedrukt is, ik besef dat er heel wat aan zal ontbreken, maar ik ga geen jaren van mijn leven besteden aan het worstelen tegen die idioten.’Ga naar eind16 Brief van Willem Frederik Hermans aan Rob Delvigne, 21 april 1975 (Archief W.F. Hermans, Literatuurmuseum).
Intussen was Hermans begonnen aan het uitschrijven van zijn tekst: ‘Het Multatuliboek staat voor ¼ in het net,’ schreef hij op 24 april 1975 aan zijn vriend en bibliograaf Frans Janssen: Ik ben hier natuurlijk niet in de gelegenheid echte research te doen, handschriften te lezen, etc., daar ben ik trouwens nooit voor opgeleid en het is ook geen werk waar ik aanleg voor heb. Alles bij elkaar zal het Multatuliboekje daarom wel een aardig boekje worden, maar mijn kleinkinderen zullen het (als er tegen die tijd ten- | ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
minste een werkelijk complete Multatuli-editie bestaat) niet erg belangrijk vinden en zoiets van te voren te weten, benauwt me wel. / Ik heb een hekel aan essay's als het mooie praatjes zijn, gebaseerd op feiten die later onbetrouwbaar blijken en dat gevaar bestaat nu. Enfin, ik doe mijn best.Ga naar eind17 In de biografie noemt Hermans het onder meer raadselachtig dat Dekker al op 23-jarige leeftijd in een fictief dagboek zijn eigen toekomst voorspelde, dat hij insubordinatie pleegde in Indië, maar ook zijn karakter, zijn liefdesleven en zijn ambities als schrijver zijn en blijven voor Hermans raadsels. Daarbij is het interessant dat hij een citaat van een van Multatuli's uitgevers aanhaalt waarin deze Multatuli inpeperde dat onder diens hoogmoed en trots ‘twijfel aan eigen kracht’ en ‘twijfel aan eigen waarde’ schuilgingen. Hermans noemt dit ‘een aannemelijke samenvatting van Dekker's veelvormige en grotendeels raadselachtige karakter’.Ga naar eind18 Die twijfel aan eigen kracht en betekenis waren ook Hermans zelf niet vreemd. In zijn correspondentie spreekt de auteur meer dan eens zijn reserves uit over de kwaliteit van het werk dat hij op dat moment onder handen heeft, zo vaak dat die zelftwijfel haast een ritueel moet zijn geweest. ‘Ze zeggen dat het gedeelte van het biografietje dat ik af heb, lekker leest,’ schreef hij bijvoorbeeld aan Janssen nadat hij het voltooide gedeelte aan Sleutelaar en Boelen had laten lezen. ‘Dat is wel belangrijk, maar ik ben toch dag en nacht benauwd dat er onzin in komt, fout-weergegeven feiten bedoel ik. Het zou het beste wezen het door een Multatuli-kenner te laten doorlezen, maar ik ken er geen een die werkelijk kritisch kan lezen en zonder vooroordelen is. Ze zijn of lui, of halfgaar, of jaloers of ronduit gek’. Hermans achtte zich voorts categorisch ongeschikt voor het schrijven van een biografie: ‘Het blijft een zorgelijk werkje voor een fantast als ik toch in de eerste plaats ben. Zelfs een film die ik twee dagen geleden gezien heb, kan ik niet navertellen, zonder er op mijn manier wat anders van te maken.’Ga naar eind19 Janssen trachtte hem gerust te stellen met de verzekering dat alle historische werken tot op zekere hoogte onbetrouwbaar zijn, maar Hermans bleef aarzelen: ‘Je opmerkingen over onbetrouwbaarheden waarover historici kunnen struikelen, hebben me weer enigszins getroost, maar het schrijven van dit biografietje blijft een zorgelijk iets. Van de weeromstuit schijnen sommige bladzijden zeer komisch te worden. Niet alleen ikzelf schiet erbij in de lach, maar andere mensen ook.’Ga naar eind20 Aan Sleutelaar schreef hij dan ook: ‘Ik ben nog steeds dag en nacht aan het Multatuli-boek bezig en hoop het klad volgende week klaar te krijgen. Sommige stukken zijn zeer komisch, nu ja, tragi-komisch.’Ga naar eind21 Hermans werkte in een hoog tempo door, want al eind augustus 1975 kon hij zowel Sleutelaar als Janssen melden dat het boek ‘nu zo goed als klaar’ was, al werkte hij er op dat moment nog ‘dag en nacht’ aan. Hij vond het zelfs ‘jammer’ dat hij ‘een punt achter het Multatuli-boek [moest] zetten. Er zijn ogenblikken | ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
waarop ik denk dat het nog tweemaal zo dik had kunnen worden, als ik het nog een jaar in huis had gehouden.’Ga naar eind22 In september leverde Hermans zijn tekst in. Boelen was, zoals het een goede uitgever op zulke momenten betaamt, uitbundig enthousiast: ‘Wij hebben dezer dagen uw manuscript “De raadselachtige Multatuli” gelezen en wij zijn buitengewoon onder de indruk van wat ik beschouw als een der aangrijpendste biografieën ooit in onze taal verschenen.’Ga naar eind23 Hermans antwoordde opgelucht maar ook relativerend: ‘Uw brief van 24 september jl heeft me [...] gesterkt in het vermoeden dat mijn boek over Multatuli nogal aardig is uitgevallen.’Ga naar eind24 Toch was de eindstreep nog niet in zicht, want de illustraties zorgden nog voor heel wat kopzorgen. Het werk van Henri Ett stemde Hermans niet bepaald tevreden: ‘Het blijkt nu dat de fotograaf sommige onderwerpen wel tien of twaalf keer gefotografeerd heeft, terwijl van andere geen enkel contactafdrukje in mijn bezit is. [...] De onderschriften van Ett zijn overigens soms onjuist, onvolledig en over het algemeen niet geschikt om zo te worden afgedrukt.’Ga naar eind25 Dit was volgens Hermans niet zomaar op te lossen en betekende in elk geval dat ze voor een fundamentele keuze waren komen te staan: ‘Nu hangt het er maar van af wat wij beogen: een boek waarin zo volledig mogelijk alle op Multatuli betrekking hebbende plaatjes voorkomen, of een boek, hier en daar met plaatjes geïllustreerd.’ De eerste optie had zijn voorkeur: Maar ik ben bang dat een zo volledig mogelijke plaatjescollectie, gezien de manier waarop het nu gaat, toch niet te verwezenlijken zal zijn en leg me erbij neer, dat het het tweede geval zal worden. [...] U zult mij misschien wel vergeven dat ik me hiermee bemoei, omdat u wel begrijpen zult dat ik, als het boek uitgekomen is, ook aansprakelijk zal worden gesteld voor de keuze van de plaatjes en de onderschriften en ik wil niet graag uitgescholden worden voor fouten die anderen hebben gemaakt.Ga naar eind26 Radeloos werd Hermans ervan: ‘Nooit zal ik meer een biografie schrijven,’ bezwoer hij in oktober in een brief aan Rob Delvigne. ‘Goddank is er ook voor zover me nu bekend geen enkele andere schrijver wiens levensloop me daarvoor voldoende interesseert.’Ga naar eind27 De uitgever wilde het boek op 1 maart 1976 uitbrengen, maar die datum werd niet gehaald. Het controleren van de drukproeven zorgde voor een nieuwe episode van ergernis. Over de revisieproef schreef Hermans bijvoorbeeld aan Sleutelaar: ‘Er zitten nogal wat fouten in [...] Zo heeft die rampzalige man of vrouw [...] een volzin aangetroffen die hij of zij lelijk vond en deze volzin op z'n/haar eigen houtje verbeterd. Maar het was een volzin van Potgieter en daar valt natuurlijk niet aan te tornen.’Ga naar eind28 De raadselachtige Multatuli lag ten slotte op 17 mei in de winkel. | ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
In de eerdergenoemde column van januari 1975 kan met terugwerkende kracht ook een beginselverklaring voor Hermans' Multatuli-biografie worden gelezen. Hij velt hierin een hard oordeel over de Multatuli-studie en spaart daarbij ook zeker de Multatulianen niet: ‘De thans levenden en zij die na ons komen, mogen zich in gemoede afvragen wie nu eigenlijk het vergroten van hun kennis omtrent het unieke en zeer raadselachtige fenomeen dat Multatuli heet, het meest in de weg staan: zijn vijanden of zijn bewonderaars, die hem veelvuldig op de allerdomste manier verdedigd hebben, waarbij ze zich hun strategie lieten voorschrijven door de vijanden.’Ga naar eind29 De raadselachtige Multatuli is dan ook zeker geen bewonderende biografie geworden. ‘Onbevooroordeeld en onpartijdig,’ oordeelde een recensent, en een andere boekbespreker prees Hermans omdat hij zich niet had verlaagd tot het ‘oververhitte geschrijf van zijn voorgangers, die Multatuli óf fel hadden bestreden óf op een voetstuk hadden geplaatst.Ga naar eind30 Het boek verkocht goed en een herdruk werd al snel in overweging genomen. Hermans zag twee mogelijkheden: ‘een verbeterde herdruk’, ‘uitgebreid met commentaren, polemieken die over het boek ontstaan zijn[,] aanvullingen en bronvermeldingen (daar schijnt nogal behoefte aan te bestaan)’. Of ‘een supplementdeel’ van hetzelfde formaat maar op ander papier. Kort daarop overleed Olivier Boelen echter aan blaaskanker, en de uitgeverij ging ter ziele. Dummy van de eerste druk van De raadselachtige Multatuli, 1975 (Archief W.F. Hermans, Literatuurmuseum). Titel en omslag wijken af van de latere uitgave. Op de rug een sticker met de tekst ‘Niet uitgegeven dummy’.
Het supplement-plan leek daarmee van de baan, maar via een omweg kwam het toch weer op Hermans' pad. Namens de provincie Noord-Holland deed literair adviseur Gerrit Borgers hem in 1977 het aanbod een soortgelijke biografie te schrijven over de achttiende-eeuwse schrijver Pieter van Woensel. Hermans antwoordde te weinig affiniteit te hebben met Van Woensel, maar hij deed tussen neus en lippen door een tegenvoorstel: ‘Nog erger is, dat ik bezig ben geweest aan een supplement op het Multatuliboek, en dat nu voorlopig ook wel niet zal kunnen uitkomen, voorlopig - het is trouwens ook nog lang niet klaar. // Die ambtenaren van de Provin- | ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
cie zullen er wel niet voor voelen dàt te gaan subsidiëren, resp. mij een opdracht te geven voor een nieuw Multatuliboek, dat het oude zal kunnen vervangen?’Ga naar eind31 Borgers kreeg gedaan dat Hermans subsidie ontving om een nieuw Multatuliboek te schrijven, ‘niet zonder meer een bijgewerkte herdruk van het eerste, maar een heel nieuw’. Hermans herformuleerde zorgvuldig: ‘Het is misschien het beste het zó uit te drukken, dat het een vervolgdeel wordt op de raadselachtige Multatuli.’ Ambtelijke molens draaien traag en pas twee jaar later ontving Hermans ook formeel de opdracht. De provincie was akkoord gegaan met Hermans' voorwaarde dat het te schrijven boek ook ‘een aanvulling op en commentaar bij’ de eerder gepubliceerde Multatuli-biografie mocht zijn. In maart 1983, vier jaar na de toekenning van de subsidie, was het supplement nog niet in zicht en zijn opdrachtgever wees Hermans erop dat de deadline inmiddels was verstreken. De schrijver antwoordde dat hij veel werk had verzet, maar nog steeds wachtte op voor het boek noodzakelijke documenten. Hiermee doelde hij met name op de Volledige Werken van Multatuli. Sinds de eerste druk van De raadselachtige Multatuli waren er maar vier nieuwe delen bij gekomen. De reden voor de teleurstelling die Hermans geregeld liet blijken in zijn recensies van de verschillende delen kan dan ook deels worden verklaard uit zijn afhankelijkheid ervan voor zijn eigen boek. Hij raadpleegde weliswaar zo veel mogelijk bronnen - zijn Multatuli-bibliotheek bevat vrijwel alle werken en briefwisselingen van Multatuli in de verschillende edities die tot dan toe verschenen waren, voorts circa tachtig boeken aan secundaire literatuur over Multatuli en 35 afleveringen van het tijdschrift Over Multatuli -, maar Hermans vond het broodnodige houvast in de chronologische presentatie van de brieven en documenten in de Volledige Werken. Hermans maakte met zijn uitgever Dolf Hamming de afspraak dat De Bezige Bij een herziene en uitgebreide versie van De raadselachtige Multatuli zou ‘publiceren in 1987, het jaar waarin de honderdste sterfdag van Multatuli zal worden herdacht’. Om de subsidiegever ervan te overtuigen dat het nu werkelijk tot een publicatie zou komen, stuurde Hermans de appendix alvast op, met de toelichting: ‘De tekst van het boek zelf, hier en daar ingrijpend door mij herzien en uitgebreid kan ik u helaas niet afstaan, omdat ik er maar een exemplaar van bezit dat ik, door de toestand waarin het verkeert, met doorhalingen en inplaksels, moeilijk kan reproduceren.’Ga naar eind32 Dit was zeker geen leugentje om bestwil, want Hermans' correctie-exemplaar, dat bewaard bleef in het archief van De Bezige Bij, laat de intensieve bewerking van de eerste druk van de Multatuli-biografie goed zien. Verspreid over het boek zijn er tientallen grote wijzigingen, variërend van een alinea tot soms enkele pagina's, door de schrijver in de marge in handschrift genoteerd of ingeplakt | ||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||
via aangehechte stroken typoscript. Hermans vulde lacunes op, voegde bronvermeldingen toe en zorgde voor nieuw beeldmateriaal. De artikelen die hij sinds de verschijning van het boek over Multatuli had geschreven werden als bijlage opgenomen. Hermans had nog een ander goed idee voor het Multatuli-jaar 1987, zo schreef hij aan Hamming: ‘Er zullen dan een heleboel Max Havelaar-uitgaven komen, denk ik, maar aan het volgende heeft geloof ik niemand gedacht: // Een offset-reprint van de vijfde druk (dit is de laatste door Multatuli zelf gecorrigeerd, met inleiding en kritisch commentaar van ondergetekende). / Als je zorgt dat het een paar weken eerder uit is dan de andere die er wel zullen komen, veeg je ze allemaal van de markt! // Als je het formaat net zo groot maakt als de biografie, kun je ze samen in een doosje verkopen.’Ga naar eind33 Er was nog wat extra overredingskracht nodig, maar uiteindelijk ging Hamming akkoord. De tweede herziene druk van De raadselachtige Multatuli en Hermans' editie van Max Havelaar verschenen in januari 1987, inderdaad ‘samen in een doosje’: de beide boeken werden in een kartonnen cassette gestoken.
Tot twee keer toe had Hermans de biografische opdracht een eigen draai gegeven. Een beknopt begeleidend essay bij een boek dat voor driekwart uit afbeeldingen en reproducties zou bestaan werd een volwaardige biografie waarin de plaatjes nog hoogstens illustraties vormen bij de tekst. En een Van Woensel-biografie werd eerst een supplement of vervolg op zijn Multatuli-biografie en uiteindelijk een geheel herziene en uitgebreide uitgave van De raadselachtige Multatuli. Ondanks zijn objectiverende benadering had Hermans de oorspronkelijke optie van een ‘persoonlijk essay’ toch nooit helemaal losgelaten. Wim Hazeu, die het boek besprak, zag dan ook overeenkomsten met Hermans' Fotobiografie (1969), zowel naar vorm als inhoud: ‘Het boek lijkt in menig opzicht op Hermans' eigen fotobiografie die een aantal jaren terug werd gepubliceerd. Maar Hermans schreef het boek ook uit herkenning en vond bij Multatuli, zowel in zijn levensloop als in zijn geschriften, talrijke momenten die hij op zichzelf kon betrekken. Vandaar dat dit [b]oek ook een vorm van een autobiografisch geschrift is geworden.’Ga naar eind34 Ook een andere publicatie van Hermans werd in de receptie aangehaald. In 1964 had hij zijn artikel ‘Hotel Multatuli’ in mineur besloten. Internationale grootheden als D.H. Lawrence, Sigmund Freud en Wilhelm Stekel schreven bewonderend over Multatuli, maar in Nederland was men volgens Hermans alleen werkelijk geïnteresseerd geweest in de zaak-Lebak of de ‘Havelaarzaak’: ‘De rest van Multatuli's oeuvre heeft hier min of meer de rol gespeeld van een spiegeltje in een apenhok: het verwekt wel een beetje geschreeuw, er wordt ook wel in ge- | ||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
keken, maar geen enkele aap slaagt erin duidelijk te maken wat er nu eigenlijk in is te zien.’Ga naar eind35 In De Waarheid betrok recensent ‘E.E.’, achter welke initialen Elsbeth Etty schuilging, dit citaat op De raadselachtige Multatuli: ‘In het beslagen spiegeltje, dat hij de lezers van zijn Multatuli-biografie voorhoudt verschijnt niet het beeld van Douwes Dekker, maar het van rancune vertrokken gezicht van Willem Frederik Hermans zelf’. Etty typeerde het boek als een ‘uiterst onbetrouwbare roddelkroniek’ waarin Multatuli louter als ‘kapstok’ dient: ‘hij haalt bij hem weg wat hij kan gebruiken, de rest laat hij liggen of wordt verdraaid.’ De raadselachtige Multatuli is veeleer ‘een weloverwogen stuk werk over Hermans zelf en zijn visie op bepaalde zaken’ dan een boek over Eduard Douwes Dekker.Ga naar eind36 In Hermans' eigen biografie, die in 2013-2015 in twee delen verscheen, wordt de spiegeltjesmetafoor nog een derde keer ingezet. Biograaf Willem Otterspeer kenschetst De raadselachtige Multatuli als ‘ook zo'n spiegeltje’: het boek ‘veroorzaakte veel onrust en hoofdzakelijk gekrijs, maar op zijn eigen merites beoordeeld, op de manier waarop een groot Nederlands auteur zich rekenschap geeft van het leven van een ander groot Nederlands auteur, werd het niet of nauwelijks.’Ga naar eind37 Otterspeer zelf noemt De raadselachtige Multatuli ‘niet alleen een verhaal met Multatuli als hoofdpersonage, het was ook de beschrijving van een levensvorm die veel met die van Hermans gemeen had’.Ga naar eind38 Hij verwijst bijvoorbeeld naar de passage ‘Toen hij naar de lagere school moest, schijnt men zich zorgen te hebben gemaakt over zijn verstand, iets dat kinderen met een buitengewoon groot intellect dikwijls overkomt.’Ga naar eind39 Verwantschap met het biografisch object was er zeker, en voor de goede verstaander op talrijke plaatsen tussen de regels te lezen. Hermans' interpretatie van Max Havelaar lijkt er bijvoorbeeld op gericht die verwantschap te beklemtonen. De roman leest hij niet als kritiek op een koloniaal systeem maar als ‘een kritiek op de onuitroeibare menselijke zwakte en de menselijke gemeenheid in het algemeen.’Ga naar eind40 Hermans typeert Multatuli hier naar zijn evenbeeld: ‘Hij leek een optimist doordat hij remedies aangaf tegen de kwalen die hij aantoonde, maar hij was een pessimist, want hij liet voortdurend blijken en gaf dit later ook toe in woorden, dat hij eigenlijk in de verbetering van de mens niet geloofde.’Ga naar eind41 De onverbeterlijkheid van de mens is, en was dat zeker in die tijd, in de nasleep van ‘1968’, een kernaspect van Hermans' wereldbeeld. Het pregnantst komt dat misschien nog wel naar voren in het befaamde ‘Twistgesprek’ met Harry Mulisch voor de Haagse Post. Mulisch is hierin de revolutionair, de optimist die er rotsvast van overtuigd is dat mensen de wereld kunnen veranderen. Hermans is de fatalist, de pessimist die niet gelooft in menselijke invloed op verandering en alle inspanningen daartoe ‘geouwehoer’ en ‘gehannes’ vindt: ‘Ik ben ervan overtuigd dat een | ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
mens niet in de wieg is gelegd om van andere mensen te houden, en dat daardoor de toestand dus zo moet blijven als ie is.’Ga naar eind42 Interviewer Boebie Brugsma vatte het meningsverschil als volgt samen: ‘Hermans zegt: het is afschuwelijk en zo zal het altijd blijven. Mulisch zegt: het is afschuwelijk, maar het kan verbeterd worden.’Ga naar eind43 Identificatiemechanismen kunnen al in Hermans' vroegste teksten over Multatuli worden aangewezen. G.F.H. Raat noemt ‘Pionier in het vacuum’, de titel van het essay dat Hermans in 1950 bijdroeg aan de bundel Over Multatuli, een kwalificatie ‘die op de bedenker terugsloeg’. In dit essay stelt Hermans dat Multatuli het schrijverschap ‘angstwekkend serieus’ had genomen. Critici die Multatuli verweten dat hij geen schrijver wilde zijn maar wel het ene na het andere boek publiceerde, vergaten volgens Hermans ‘dat geen enkele werkelijke schrijver zich bij het feit neerlegt dat zijn geschriften eigenlijk aan niemand zijn geadresseerd. Niemand schrijft voor niemand. Multatuli schreef voor “het volk”; maar hij bedoelde: ik wil iedere Nederlander, individu voor individu, van mijn gelijk overtuigen.’Ga naar eind44 Terecht leest Raat hierin ‘tot in het gebruik van het woord “gelijk” [...] het credo van Hermans’.Ga naar eind45 In ‘Hotel Multatuli’ komt Hermans te spreken over de astmatische kwaal waaraan Dekker leed en die hem uiteindelijk fataal werd: ‘het is niet overdreven te beweren dat hij letterlijk gestikt is van verbittering.’ In 1978 zegt Hermans, net als zijn grote voorbeeld dan inmiddels ook in het buitenland woonachtig, tegen interviewer Cees Nooteboom dat hij als hij in Nederland was blijven wonen ‘van verbittering gestikt was’.Ga naar eind46 In De liefde tussen mens en kat adviseerde Hermans zijn lezers - en zichzelf - ‘niet van alles en nog wat raadselachtig te gaan noemen’. In het vervolg van die tekst gaat de schrijver daar nog even op door. In een fraai staaltje pseudodialoog laat hij een imaginaire lezer - of wellicht een innerlijke tegenstem - daarop antwoorden: ‘Maar, als het dan allemaal zo raadselachtig is, waarom houd je er dan je mond niet over tot je denkt het raadsel opgelost te hebben, puzzelaar?’ Het antwoord van de auteur is inzichtelijk: ‘Ik zou dan over steeds meer onderwerpen moeten zwijgen, en op zo'n manier kan een schrijver zijn radeloze roeping niet volgen, die niet uit zwijgen bestaat.’Ga naar eind47 Hermans kon qualitate qua niet zwijgen over wat hem mateloos verwonderde, zowel in positieve als in negatieve zin. Maar die roeping was niet voor niets een ‘radeloze’ roeping, want de raadselachtigheden van het bestaan kan een schrijver hoogstens omcirkelen, nooit doorgronden. Hermans publiceerde een oeuvre lang over Multatuli, schreef een biografie en bezorgde een editie van Max Havelaar, maar het motto dat aan De raadselachtige Multatuli voorafgaat, een citaat van Kallenberg van den Bosch, bleef onverminderd van kracht: ‘Hij die zo uit het hart schrijft, kan nooit geheel slecht zijn; (...) Een raadsel is en blijft hij.’ En | ||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||
daarmee bleef Hermans trouw aan wat hij al in 1950 in ‘Pionier in het vacuum’ schreef ‘Beter dan met opwinding kan men Multatuli benaderen met een diepe verbazing.’Ga naar eind48 | ||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
|
|