Jaarboek Multatuli 2017
(2017)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||
Over kwaadsprekers en napraters
| |||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||
Ten overvloede: Wat ging vooraf aan de kennismaking van Van Lennep en Douwes Dekker?Op 22 januari 1856 begint Douwes Dekker in Lebak als assistent-resident, en vestigt zich in Rangkas Betoeng. Een dikke maand later klaagt hij schriftelijk bij zijn directe chef, de resident C.P. Brest van Kempen, over de regent en diens misbruik van de bevolking. Brest van Kempen stuurt vervolgens een missive aan zíjn chef, de gouverneur-generaal A.J. Duymaer van Twist over Douwes Dekkers ‘kwalijk begrepene voortvarendheid’. De gouverneur-generaal besluit vervolgens Douwes Dekker over te plaatsen. Daarop vraagt deze eervol ontslag en begint bewijsmateriaal voor zijn aanklacht te verzamelen. Nadat hij vertrokken is uit Rangkas Betoeng verzoekt hij tot tweemaal toe aan de gouverneur-generaal om hem te ontvangen, en deze weigert dat. Douwes Dekker verlaat in mei 1857 Nederlands-Indië, en reist via omwegen naar Brussel, waar hij begin 1858 aankomt. Hij werkt in de zwerfperiode onder andere aan een toneelstuk, De eerloze, dat hij al eerder opgezet had. Een kennis uit zijn tijd in Padang, die in Maastricht woont, Jean Jacques Moïse de Chateleux, krijgt dit stuk te lezen in 1857. Deze kennis stuurt het door naar Jacob van Lennep, die veel invloed heeft op de Amsterdamse toneelwereld, en zelf veel toneelstukken had geschreven. Van Lennep moet toen aan Douwes Dekker hebben geschreven dat hij het stuk ‘met klimmende belangstelling en uitstekend genoegen’ gelezen had.Ga naar eind1 Die brief is verloren gegaan. Bij dat compliment blijft het. Op 13 september 1859 neemt Douwes Dekker via een brief contact op met een vrijmetselaarskapittel in Amsterdam. Hij legt uit hoe hij buiten betrekking is geraakt, en dat hij besloten heeft in de letteren verder te gaan. Misschien, zo schrijft hij, kan hij wat verdienen met een toneelstuk, De bruid daarboven, een bewerking van het oude De eerloze, dat Jacob van Lennep eerder gunstig beoordeeld had. Medevrijmetselaar W.J.C. van Hasselt krijgt deze brief in handen, en raadpleegt Van Lennep, die de kansen om het stuk op te voeren laag inschat. In deze periode, zo eind september 1859, moet Van Lennep de naam van Douwes Dekker wel een paar keer hebben horen vallen in vrijmetselaarskringen, als een aankomend schrijver die gemangeld was in Nederlands-Indië. Van Lenneps zoon Christiaan woont dan al jaren op Java. Het is niet bekend of Christiaan en Eduard Douwes Dekker elkaar gekend hebben. Op 22 september 1859 is er het eerste bericht van Dekker aan Tine, dat hij aan iets groots werkt, en drie weken later, 13 oktober, schrijft hij dat Max Havelaar af is. Ruim drie weken daarna is ook de netversie klaar. Douwes Dekker stuurt die naar zijn broer Jan, met het verzoek het handschrift aan Van Hasselt door te geven, of aan Van Lennep. De bedoeling is dat een van die twee het aan de koning doorstuurt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
Van Hasselt krijgt het handschrift en brengt het naar Van Lennep. Dan is er de fameuze brief van Jacob van Lennep aan Van Hasselt van 18 november, die ook voor Douwes Dekker bedoeld was, waarin Van Lennep meedeelt dat hij het boek verslonden heeft, dat het een meesterstuk is en ‘bl... mooi’. Daarin schrijft hij ook dat hij er veel goeds in ziet om het boek te laten uitkomen, maar dat hij wel in overweging wil geven het slot en de data weg te laten. De data maken het werk te veel geschiedenis, te feitelijk (‘pozitivisme’), vindt hij; het slot zou de indruk kunnen wekken dat de schrijver door wraakzucht gedreven wordt. Verder dringt hij erop aan dat het werk bij een fatsoenlijke uitgever uit moet komen, en niet bij een ‘boekwurm van slechte reputatie’, want dan zou men het boek lezen als een schotschrift.Ga naar eind2 Bij deze brief zit een tweede die Van Hasselt niet aan Dekker moet laten lezen. Hierin verklaart Van Lennep dat hij met de eerste brief geprobeerd heeft Dekker wat te kalmeren. Van Lennep had overwogen een brief aan de minister van Koloniën, J.J. Rochussen, te schrijven, voor eerherstel en een nieuwe baan in Nederlands-Indië, maar hij twijfelt of Dekker wel een nieuwe betrekking zou aannemen onder de voorwaarde Max Havelaar niet te publiceren. Zo had deze het voorgesteld aan Van Hasselt en Van Lennep: een baan of publiceren - beide natuurlijk wel met dezelfde intentie: verbetering van de situatie in Nederlands-Indië. Maar Van Lennep vreest dat Dekker misschien zou bedanken als hij iets toebedeeld kreeg, en dan zou Van Lennep bij Rochussen een slecht figuur slaan. Hij verwacht eigenlijk dat Dekker zich niet de mond laat stoppen, hij heeft nu eenmaal zwaar geleden onder zijn verheven missie. Op 24 november is de eerste kennismaking tussen Douwes Dekker en Jacob van Lennep. Dekker is hier lyrisch over, ‘'t Is kompleet eene schadeloosstelling voor al de miskenningen’.Ga naar eind3 Van Lennep schrijft, nadat er berichten in Nederland zijn binnengekomen over opstanden op Java, toch aan Rochussen een dringend verzoek Dekker opnieuw als ambtenaar in Nederlands-Indië aan te stellen. Rochussen gaat hier niet op in. Dan valt het besluit het boek te publiceren - maar nog niet definitief. Van Lennep vindt een uitgever, en verklaart zich bereid Dekker 200 gulden per maand te geven, zes maanden lang. Tegelijk maakt hij afspraken over de verbloeming van de data - daar stemt Dekker zeker niet van harte mee in, zoals uit zijn brief van 10 januari blijkt. Van Lennep wil eigenlijk ook nog het slot veranderen, maar dat weigert Douwes Dekker, en dat blijft dan ook onveranderd in stand. Dekker vertrekt naar Brussel en vandaar uit schrijft hij nog een rekest aan koning Willem iii. Hij vraagt aandacht voor de erbarmelijke situatie in Nederlands-Indië, en een betrekking voor zichzelf. Hij wil het boek niet publiceren zonder eerst de koning ervan in kennis gesteld te hebben. Via Van Lennep komt dit rekest bij de koning terecht, maar antwoord krijgt hij niet. Op 23 januari bericht Van Lennep aan Dekker dat hij bezig is Max Havelaar te | |||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
bewerken, met rode inkt, zodat het handschrift ‘ongeschonden’ blijft. Om met De Ruyter, de beoogde uitgever, een contract te kunnen maken, dient Van Lennep het bewijs te hebben dat hij daartoe het recht heeft. Op 25 januari stuurt Dekker hem de gezegelde akte waarin staat dat hij het ‘kopyregt’ heeft afgestaan. Tien dagen later sluit Van Lennep het contract met De Ruyter, waarbij híj het kopijrecht afstaat. De helft van de netto winst gaat naar Van Lennep, die die zal doorsluizen naar Dekker (dit staat niet in de overgeleverde stukken, maar was blijkbaar wel afgesproken). De eerste druk komt nu half mei 1860 uit, voor de prijs van vier gulden. Bij De Ruyter komt in november nog een tweede druk uit voor dezelfde prijs, en ergens tussen 1861 en 1870 moet er nog een nieuwe oplage op de persen gelegd zijn. Na de dood van Van Lennep verkoopt De Ruyter zijn rechten. Eind augustus klaagt Dekker, die dan weer in Amsterdam is, bij Van Lennep over De Ruyter. Hij stuurt geen boeken naar Nederlands-Indië, hij streeft niet naar een volksuitgave, hij zet het boek niet in zijn etalage. Daarna loopt de boel snel uit de hand. In november blijkt Dekker een advocaat ingeschakeld te hebben, en een proces volgt in mei 1861. Van Lennep wint dat: het kopijrecht is volgens de toen geldende wetten verkocht en in bezit van de uitgever. Ook in hoger beroep kreeg Van Lennep gelijk. | |||||||||||||||||||||
De kritiek in puntenDe te hoge verkoopprijsGarmt Stuiveling schrijft in het vele malen herdrukte Een eeuw Nederlandsche letteren: ‘De “Max Havelaar” immers, door Van Lenneps bemiddeling verschenen tegen een veel te hoge prijs, werd wel geprezen en gelezen, doch bracht de publieke opinie maar weinig in beweging’.Ga naar eind4 W.F. Hermans, die met De raadselachtige Multatuli heel veel invloed gehad heeft op de publieke opinie, stelt: ‘Erger [dan de veranderingen] is dat de uitgever, De Ruyter, op instigatie van Van Lennep een kleine verkoop beoogt tegen een zeer hoge prijs, f 4, - (het weekloon van een arbeider in die tijd).’Ga naar eind5 Ook Lodewijk van Deyssel (K.J. Alberdingk Thijm) had zoiets al geschreven: ‘Daar Van Lennep een goedkoope uitgaaf noch in het belang van uitgever en schrijver, noch in het belang van het land achtte te zijn, hield hij die, door listig bedachte middelen, tegen.’Ga naar eind6 Du Perron meent dat Van Lennep een dure uitgave bij De Ruyter wilde om een volksuitgave tegen te kunnen houden.Ga naar eind7 Ik heb naar aanleiding van deze beweringen onderzoek gedaan in het Nieuwsblad voor den boekhandel naar de toenmalige prijzen van romans. Multatuli's Max Havelaar, dat in twee delen van 212 en 185 pagina's (dus 397 in totaal) verscheen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
kostte f 4,00. In hetzelfde jaar verscheen De negerhut van Oom Tom van Harriet Beecher Stowe in twee delen van totaal 540 bladzijden. De prijs was f 5,50. Voor Charles Dickens' werk moest 75 cent per aflevering van 64 bladzijden betaald worden. 400 pagina's Dickens zouden dus ongeveer vier gulden hebben gekost. De Eerste gedichten van Peter de Génestet deden f 2,90 voor 300 bladzijden. Gerard Kellers roman Een zomer in het Noorden van 210 pagina's kostte f 2,70; voor een roman van de Duitser J. Gotthelf van 500 bladzijden betaalde de lezer f 4,70. Zo kan ik doorgaan: het komt er op neer dat een roman zo ongeveer een gulden per 100 bladzijden kostte. Er waren wel goedkopere uitgaven, bijvoorbeeld de Guldenseditie waarin bekende schrijvers als Geertruida Bosboom-Toussaint en H. Schimmel terechtkwamen. Ook bestond al het Klassiek Letterkundig Pantheon van ongeveer 30 cent per 100 pagina's. Er was ook een Huis- en reisbibliotheekserie waarin een Frederike Bremer van 400 bladzijden verscheen voor f 1,35. Maar in deze series kwam je als debutant niet terecht. De conclusie moet dus zijn dat de eerste druk van Max Havelaar is verschenen tegen een gewone romanprijs. Er is geen sprake van een veel te hoge prijs ‘op instigatie van Van Lennep’. | |||||||||||||||||||||
Het kopijrecht ontfutseldW.F. Hermans schrijft: ‘Van Lennep probeerde toen met een smoesje het auteursrecht in handen te krijgen. [...] Op een kattebelletje, niets vermoedend, staat Dekker heel amicaal z'n auteursrecht af aan Van Lennep, die beweerde dan gemakkelijker met een uitgever te kunnen onderhandelen.’ Het zou daarmee een ‘louche overdracht’ zijn.Ga naar eind8 Van Deyssel meent dat Van Lennep de macht over Max Havelaar in handen wilde krijgen, en daarvoor ‘schreef hij een wat draaierig briefje om dat gedaan te krijgen, over welk briefje hij zich later vruchteloos poogde te verdedigen’.Ga naar eind9 Andere commentatoren beschouwen deze brief van 23 januari, die bekend staat als ‘het advocatenbriefje’, behalve als draaierig ook nog als gemeen en misleidend.Ga naar eind10 Tom Böhm insinueert in een overigens goed gedocumenteerd artikel dat Van Lennep aan Dekker ‘listig het kopijrecht ontfutselde’, waarna hij het briefje snel notarieel liet verzegelen.Ga naar eind11 Nu is die overdracht bepaald geen kattebelletje: het is een gezegelde verklaring, ondertekend door Douwes Dekker en Van Lennep, waarin de eerste verklaart ‘het kopijregt over gezegd werk te hebben afgestaan aan den Heere Mr. J. van Lennep, zijnde de ondergeteekende daarvoor naar genoegen en volkomen voldaan’. Van Lennep heeft er in zijn handschrift opgeschreven wat de waarde van het manuscript is: 500 gulden. Aan de voorkant staan in België gezette zegels: een ‘Timbre | |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
Overdracht van het kopijrecht door E. Douwes Dekker aan Jacob van Lennep (Bijzondere Collecties UvA).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
de dimension’ en een ‘Timbre Belgique’, aan de achterkant de registratie bij een Amsterdamse notaris.Ga naar eind12 Multatuli zelf heeft de overdracht dus al op gezegeld papier geschreven. Deze overeenkomst wordt gevolgd door het gezegelde verkoopcontract tussen Jacob van Lennep en uitgever De Ruyter van 4 februari. Hierin staat dat Van Lennep het kopijrecht afstaat aan De Ruyter, die zich verplicht het boek te drukken en uit te geven ‘op zoodanige wijze en in zoodanig formaat als hem geschikt zal voorkomen’, wat betekent dat de uitvoering in handen van de uitgever is. De Ruyter verplicht zich elk jaar verantwoording af te leggen, en de helft van de netto winst af te staan.Ga naar eind13 Van Lennep schreef dat hij het kopijrecht nodig had om dit door te kunnen verkopen aan De Ruyter: hij heeft slechts van 31 januari (toen moet hij de akte ontvangen hebben) tot 4 februari, vijf dagen dus, het kopijrecht in handen gehad. Multatuli zat in Brussel en kon zelf de verkoop van het kopijrecht niet afwikkelen. Van Lennep ontving - waarschijnlijk, er zijn geen documenten over - f 500 van de uitgever. Van Lennep doneerde in 1860 aan Dekker 1200 gulden in totaal. In hedendaagse berekeningen is dat ongeveer € 12.000. Van Lennep toucheerde volgens het contract de helft van de winsten die De Ruyter gemaakt had, en die sluisde hij naderhand door naar Multatuli. Nu is de vraag vaak geopperd of Van Lennep wel de overdracht van het kopijrecht nodig had om het boek uitgegeven te krijgen, zoals deze altijd zelf heeft volgehouden. Volgens de jurist I. Kisch had Van Lennep kunnen volstaan met een volmacht van Douwes Dekker om het contract met De Ruyter te kunnen sluiten. Kopijrechtoverdracht tussen schrijver en uitgever was bij de toenmalige wet inderdaad wel vereist volgens Kisch, maar Van Lennep had dit ook kunnen regelen met een volmacht. Kisch meent dat er echter uiteindelijk geen verschil zou zijn geweest tussen een volmacht en een overdracht. Bovendien wijst hij erop dat Van Lennep in het contract met De Ruyter geen beperkende voorwaarden stelt die erop zouden wijzen dat hij streefde naar kleine oplagen of iets dergelijks.Ga naar eind14 Kisch' conclusie komt voor een groot deel overeen met een onderzoek dat in 2010 door een aantal juristen gezamenlijk gedaan is naar het proces Douwes Dekker-Van Lennep. Een van de auteurs was de jurist David Peeperkorn, die ook erkent dat een volmacht in plaats van een overdracht voldoende zou zijn geweest. Hij meent dat die overdracht hoogstwaarschijnlijk praktische redenen had, vanwege Dekkers verblijf in het buitenland. Deze zou flinke reiskosten hebben moeten maken om te kunnen tekenen, want dat had hij dan uiteindelijk zelf moeten doen. Bovendien acht Peeperkorn het onzeker dat De Ruyter akkoord zou zijn gegaan met alleen een volmacht.Ga naar eind15 Conclusie: er is geen sprake van een smoesje om het auteursrecht in handen te krijgen, er is niets louche en niets draaierigs aan de overdracht. Omdat Multa- | |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
tuli in België zat, wikkelde Van Lennep de onderhandelingen met De Ruyter af. Volmacht in plaats van overdracht zou de afwikkeling alleen maar ingewikkelder hebben gemaakt, en voor de rest niets hebben uitgemaakt. Kwade opzet om zo de uitgave te kunnen manipuleren blijkt niet uit het contract waarin De Ruyter de vrije hand krijgt en waarin geen bedingingen opgenomen zijn: De Ruyter kan prijs, oplagen en dergelijke bepalen. Alleen voor vertalingen krijgt De Ruyter geen volmacht. Hieruit kan beduchtheid van Van Lennep gelezen worden voor verspreiding bijvoorbeeld in ‘het maleisch, javaansch, soendasch, alfoersch, boegineesch, battaksch’ waarmee Multatuli aan het eind van zijn boek dreigde. Van Lennep wilde duidelijk inspraak behouden als er vertalingen zouden komen. Voor zover bekend is er bij De Ruyter geen verzoek binnengekomen om een vertaling te mogen maken. | |||||||||||||||||||||
De volksuitgaveWe zagen dat de prijs van de eerste druk een gewone romanprijs was. Maar volgens de kritische stemmen zou Van Lennep zich ook ná de eerste druk verzet hebben tegen een goedkope volksuitgave. Douwes Dekker schreef eind augustus aan Van Lennep dat er behoefte was aan een volksuitgave, en dat er uitgevers bij hem langs waren gekomen die Max Havelaar wilden wegkopen bij De Ruyter om zelf een goedkope uitgave te kunnen maken. Van Deyssel had het over ‘listig bedachte middelen’ om die tegen te houden.Ga naar eind16 En bij Stuivelings commentaar in de Volledige Werken treffen we deze zin aan over najaar 1860: ‘Intussen is de vriendschap met Van Lennep verkoeld door diens verzet tegen een volksuitgave’.Ga naar eind17 Inderdaad was Van Lennep niet geporteerd voor een volksuitgave. Dit blijkt duidelijk uit de documenten, zie bijvoorbeeld zijn brief aan Veth van 17 oktober 1860,Ga naar eind18 en het blijkt ook uit zijn Brief aan den heer E. Douwes Dekker, waarin hij het afkeurend heeft over wat Multatuli voor de tweede druk wilde: een ‘uitgave op koffy-papier’ die voor een ‘bagatel’ te koop zou moeten zijn.Ga naar eind19 ‘Dat ik geen goedkoope editie van 't boek wil geven, zult gij beseffen. Ik heb wel willen medewerken om misbruiken te doen kennen daar waar 't behoort, maar niet om oproer in de Oost te maken, wat het gevolg [zal] zijn van 't spargeeren [verspreiden] van het werk in tokoos en kroegen’, schreef hij op 15 november 1860 aan zijn vriend Aart Veder.Ga naar eind20 In zijn open Brief heeft hij het over ‘opiumschuivers en jeneverdrinkers’ met een verhitte verbeelding die niet aan de haal mochten met wat dan een ‘pamflet’ zou zijn.Ga naar eind21 Maar los van wat Van Lennep wel en niet wilde steunen: volgens het contract met De Ruyter had hij helemaal geen inspraak op de wijze van uitgeven en op het formaat, ook niet op herdrukken. Dus als De Ruyter een volksuitgave gewild | |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
had, dan was die er gekomen en had Van Lennep geen recht om de komst ervan tegen te werken. De tweede druk en de dubbeldruk daarvan bleven dus f 4 kosten. De derde druk, waarbij Multatuli nog steeds niet rechtstreeks betrokken was, maar Van Lennep en De Ruyter ook niet meer, verscheen in twee uitvoeringen: een dure in groot formaat voor f 7,50, en een goedkope voor f 2,40 (genaaid) of f 2,90 (gebonden). Beide drukken bevatten 296 pagina's, dus de prijs is, per bladzijde berekend, weer vergelijkbaar met die van een gewone roman, en geen ‘volksuitgave’. De vierde druk uit 1875, voor het eerst herzien door Multatuli, kostte evenveel als de derde, maar nu omvat het boek 388 pagina's en is het dus verhoudingsgewijs flink goedkoper dan de eerste. De vijfde druk uit 1881 doet voor 400 pagina's f 1,90 en f 2,40. Nu is de prijs zo ongeveer gehalveerd ten opzichte van de eerste druk. Of het wel mogelijk was geweest een goedkope volksuitgave te maken vanaf de tweede druk, is een andere zaak. Series waren goedkoop, maar daar was Max Havelaar nog niet aan toe. Volksuitgaven buiten een serie zijn er bijvoorbeeld gemaakt van de gedichten van de zeer populaire dichter Hendrik Tollens. Van hem verscheen vanaf 1870 een volksuitgave voor 30 cent per aflevering van ongeveer 100 pagina's. Een echte volksuitgave van Max Havelaar zou, als ik deze uitgave als voorbeeld neem, f 1,20 hebben moeten kosten. Maar het zijn maar weinig auteurs die een volksuitgave krijgen. Vader Cats en de Engelse historicus John Motley kwamen ervoor in aanmerking rond 1860, evenals de vergeten veelgelezen Amerikaanse schrijfster Maria Cummins en de Duitser H. Zschokke. Ook godsdienstige oefeningen worden geregeld in een volksuitgave aangeboden. Een prijs van rond de gulden voor 300 pagina's is het gemiddelde, maar er zijn er ook die nog veel goedkoper zijn.Ga naar eind22 Was Multatuli überhaupt in aanmerking gekomen voor een volksuitgave bij een andere uitgever? In elk geval dacht Multatuli van wel. Van Lennep wuift de gedachte daaraan ook niet als onbestaanbaar weg, evenmin als W.R. van Hoëvell die in het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, van rond oktober 1860 het boek bespreekt. Hij schrijft: ‘Gij wordt gelezen Multatuli! maar gij zult nog meer gelezen worden, tot in de huizen van de kleine burgerlui, die in Nederland eene groote kracht hebben, als gij maar zorgt dat er eene goedkoope volksuitgave van uw werk komt.’Ga naar eind23 Conclusie: De beslissing over een volksuitgave lag niet bij Van Lennep, maar bij De Ruyter. Van Lennep was echter volstrekt niet op een volksuitgave uit. De Ruyter lijkt daar ook bepaald niet naar te streven. Of Van Lennep zich daadwerkelijk bij De Ruyter verzet heeft tegen een volksuitgave, weten we niet. | |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
Te weinig exemplaren naar Nederlands-Indië‘Op Jacob van Lennep kleeft de smet, tegen de uitdrukkelijke bedoeling van de schrijver, gezorgd te hebben, dat het boek [...] in Indië zeer traag werd verspreid’, schreef J. Prinsen in een schoolbloemlezing uit de Ideën.Ga naar eind24 Kritiek op de gebrekkige verzending van exemplaren van het boek naar Nederlands-Indië komt al vrij snel van Dekker zelf. Al op 17 juni 1860 schrijft hij in een brief aan Van Lennep dat de uitgever Nijgh bij hem geïnformeerd heeft of De Ruyter wel exemplaren naar de Oost gestuurd had. De echte klachten zijn van 29-30 augustus en begin oktober. Dekker is overigens ook zelf naar De Ruyter gestapt om hierover zijn beklag te doen.Ga naar eind25 Andere boekverkopers durfden het niet aan om op hún kosten exemplaren naar de Oost te sturen, volgens Dekker, omdat zij niet konden geloven dat De Ruyter dat zelf niet al gedaan had. Van Lennep verklaart in een brief van 1 juni dat De Ruyter pas boeken naar Indië verzond na betaling: ‘Wat de expeditie naar de Oost betreft, onze boekverkoopers zenden geen boeken derwaarts dan tegen kontante betaling, en zij hebben gelijk; want anders kunnen zij fluiten naar hun geld.’Ga naar eind26 Wanneer boekverkopers eerst op een bestelling uit Indië wachtten, vergezeld van een betaling, en daarna pas boeken verscheepten, verliepen er al gauw zes maanden. De uitgeverboekhandelaar Nijgh zou overigens aan Dekker gezegd hebben dat hijzelf wel risico nam met verschepingen naar Nederlands-Indië en nog nooit een bankroet had geleden met boekverkopers daar.Ga naar eind27 Conclusie: Het lijkt erop dat Van Lennep aan deze klacht niets kon doen. De Ruyter is er de man niet naar om krediet te geven, hij zal het risico van een betaling achteraf niet hebben willen nemen. Als kleine uitgever was hij waarschijnlijk niet bekend genoeg met de situatie in Nederlands-Indië om te doen wat Nijgh deed. | |||||||||||||||||||||
Gebrek aan advertentiesIn de brief van begin oktober 1860 staat ook de smeekbede van Dekker om meer advertenties. Via Delpher blijkt dat De Ruyter in 1860 alleen op 15 mei en 6 juni een advertentie in het Algemeen Handelsblad heeft gezet, en daarna nog een voor de tweede druk op 1 december.Ga naar eind28 Grote uitgevers plaatsten gewoonlijk meer advertenties: uitgeverij Thieme bijvoorbeeld, die Multatuli's Indrukken van den dag in 1860 uitgaf, zette op 10, 11, 12 en 15 oktober advertenties daarvoor. De Ruyter plaatste voor ander werk dat hij uitgaf ook maar weinig advertenties. Conclusie: Multatuli heeft gelijk met deze klacht, maar het is De Ruyter die hier het verwijt treft, niet Van Lennep. | |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
Dubbelspel ten opzichte van de politieke inhoudHermans schreef: ‘omdat Multatuli er geen flauw vermoeden van kreeg, dat Van Lennep het boek eigenlijk gevaarlijk vond, lukte dit [nl. het auteursrecht in handen te krijgen]’.Ga naar eind29 Du Perron vond dat Van Lennep aan morele oplichterij deed.Ga naar eind30 Het is een verwijt dat vaak herhaald is en ook nu nog opduikt. ‘Klopt het,’ is de retorische vraag die mij onlangs nog gesteld werd in een bijdrage op Neerlandistiek.nl ‘dat hij [Van Lennep] vanaf het begin dubbelspel heeft gespeeld?’Ga naar eind31 Vanaf de eerste brief die Douwes Dekker van Van Lennep gelezen heeft als commentaar op het handschrift van de Max Havelaar is duidelijk dat deze bezwaren heeft tegen de data en tegen het slot. Uit diezelfde brief blijkt ook dat Van Lennep erkent en veroordeelt dat er ‘knevelarijen’ en ‘infamiën’ in de Oost plaatsvinden. Hij schrijft letterlijk: Ik zie er alzoo geen kwaad in, neen in tegendeel veel goed, dat het boek uitkome; alleen zoû ik in bedenking geven, de data en het slot weg te laten. De data, in verband met de namen der plaatsen, waar de handeling voorvalt, maken het werk te veel historie, of liever brengen er een pozitivisme in, dat schade doet aan 't effect. En wat het slot betreft, het zal, wanneer het in verband wordt gebracht met sommige brokken uit het verhaal, doen denken dat de schrijver hoofdzakelijk door wraakzucht gedreven werd. Dan zou het publiek denken dat hij gedreven werd door ‘min edele’ drijfveren en hem minder geloven. Zal het uitkomen, dan moet het uitkomen bij een fatsoenlijken boekverkooper - en die zoû misschien opzien tegen het drukken van dat krasse slot: - De schrijver zoû zich dan genoodzaakt zien het te doen verschijnen bij een boekwurm van slechte reputatie, en dan werd zijn werk verward met de schotschriften, die bij zulk volkjen uitkomen.Ga naar eind32 Van Lennep herhaalt dit standpunt in de Brief: Ik had u reeds van den aanvang onzer kennismaking af gezegd, en 't later menigwerf in onze gesprekken en in mijn brieven herhaald, dat ik uw bondgenoot wilde wezen in al wat strekken kon, om bestaande misbruiken ter kennisse te brengen van de Regeering en van dat Publiek 't welk tot oordeelen bevoegd en in staat is; maar dat ik u nimmer zou terzijde staan, waar 't handelingen gold, die onrust, ontevredenheid, oproer konden verwekken; dat ik uw mishandelde Javanen gaarne wilde helpen beschermen.Ga naar eind33 | |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
Conclusie: Douwes Dekker heeft vanaf het begin geweten dat Jacob van Lennep bezwaar had tegen de data en het slot en dat hij het niet als een ‘schotschrift’ op de markt wilde brengen. Het slot heeft Van Lennep hem gelaten. Dubbelspel heeft hij hier niet gespeeld. Wel is het zeker zo dat hij kampte met dubbele gevoelens: enerzijds wilde hij Dekker helpen en zijn meesterwerk de wereld in brengen, anderzijds vreesde hij de gevolgen die het boek kon hebben als het in zijns inziens verkeerde handen zou komen. | |||||||||||||||||||||
Het begeleidende briefje voor Van Hasselt alleenHoe moeten we dan interpreteren dat Van Lennep naast de brief van 18 november aan Van Hasselt, die ook bestemd was voor Dekker, nog een tweede briefje schreef, alleen voor Van Hasselt? Du Perron ziet dit briefje als bewijs ervan dat Van Lennep van het begin af aan een slim plannetje op touw had gezet.Ga naar eind34 Maar is zo'n overleg niet vanzelfsprekend tussen twee mannen die hetzelfde doel nastreven, namelijk Dekker helpen? Het gewraakte briefje gaat in op de calculaties van Dekker. Die wil dan nog Max Havelaar als een pressiemiddel gebruiken om eerherstel en een functie in Nederlands-Indië. Dan volgt de overweging die we al zagen: Van Lennep vreest dat Dekker hierin niet voorspelbaar is, en daarover overlegt hij met Van Hasselt. Hij zou Max Havelaar wellicht toch laten drukken, ook als hem een post aangeboden zou worden.Ga naar eind35 Moet dit als dubbelspel van Van Lennep gelezen worden? Of vreest hij dubbelspel van Dekker? Had Van Lennep aan de weifelende Dekker moeten vragen of hij wel echt een baan in Indië wilde als hij die aangeboden kreeg en of hij dan écht zijn boek niet zou publiceren? En had Dekker hem dan oprecht geantwoord? Conclusie: Ik kan dit briefje niet anders lezen dan als verstandig overleg over de tactiek die de twee mannen bij de minister het best konden volgen. | |||||||||||||||||||||
Uitgever De Ruyter was een marionet van Van LennepGezien het gebrek aan advertenties, de gewaande hoge prijs, de voorzichtigheid ten opzichte van verzending naar de Oost is er ook steeds veel kritiek geweest op de keuze van Van Lennep voor De Ruyter. Olf Praamstra heeft het in een artikel over ‘de zetbaas van Van Lennep’, en dat het beste boek van de negentiende eeuw geen slechtere uitgever had kunnen treffen. Chris van de Ven en Luck van Leeuwen menen dat hij een stroman en marionet in handen van Van Lennep is geweest, ikzelf noem hem in navolging van Multatuli een slaapmuts.Ga naar eind36 De Ruyter was immers een marginale uitgever, die alleen klein werk uitgaf, waaronder veel voor Van Lennep. Toen Van Lennep hem voorstelde als uitgever voor De | |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
bruid daarboven, was daar niets mis mee, tenslotte gaf De Ruyter ook Van Lenneps eigen toneelstukken uit. De Ruyter bleek ook bereid te zijn al in december 1859 Dekkers Brief aan de kiezers te Amsterdam uit te geven, dus er was vertrouwen tussen Dekker en deze uitgever. Maar een roman uitgeven is een andere zaak. Wel was De Ruyter lid van de officiële uitgeversbond: de vbbb, maar er waren in Amsterdam betere uitgevers voor literatuur. Uitgeven in Amsterdam lag voor de hand: men was indertijd gewend gebruik te maken van plaatselijke uitgevers. Grotere uitgevers waar Van Lennep ook mee te maken had, waren in die tijd Kraay en Frederik Muller, maar het is zeer de vraag of die een debutant hadden willen uitgeven. Wel had Multatuli al contacten gehad met de uitgever van het vrijdenkersblad De Dageraad, F. Günst, maar ook hij was maar een kleine uitgever, die trouwens geen literatuur uitgaf. Van Lennep beschouwde hem waarschijnlijk vanwege zijn vrijdenkerscontacten als een ‘boekwurm van slechte reputatie’. We hebben al gezien dat De Ruyter in het contract de vrije hand kreeg om Max Havelaar uit te geven zoals hij wilde, dus geen stroman hoefde te zijn. Evengoed komt De Ruyter niet over als een daadkrachtige uitgever die zich met hart en ziel achter zijn uitgaven plaatste, en zeker niet achter Max Havelaar. Multatuli moet hem wel een droogstoppel hebben gevonden.Ga naar eind37 Conclusie: De Ruyter was geen vooraanstaande uitgever, maar het kan niet gesteld worden dat Van Lennep hem koos omdat die als was in zijn handen was. Dekker had al goede ervaringen met hem. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat een andere, grotere en belangrijkere uitgever de debutant Dekker uit had willen geven. Gezien het contract had Van Lennep geen inspraak in de uitgave, advertering, prijs en verkoop van Max Havelaar, dus kan men De Ruyter niet diens stroman noemen. Uit alles blijkt wel dat ze in goed overleg bleven over bijvoorbeeld betaling van de opbrengsten en het lijkt mij waarschijnlijk dat De Ruyter Van Lennep bleef raadplegen over bijvoorbeeld de twee tweede drukken. | |||||||||||||||||||||
De ‘verminking’ van Max Havelaar: de puntjesIn zijn dagvaarding voor het proces van 1860 noemde Multatuli de bewerkingen van Van Lennep in Max Havelaar ‘verminkingen’. Die aanduiding wordt in allerlei forse bewoordingen herhaald door Multatuli-sympathisanten. Ter Braak heeft het over ‘het onwaardige gedoe van Jacob van Lennep, die zich de uitgave aantrok, maar op een dubbelzinnige wijze’.Ga naar eind38 Stuiveling noemt de bewerking ‘een fundamenteel tekort aan eerbied voor de persoonlijkheid, de arbeid en het levensdoel van een ander’.Ga naar eind39 Op de website van het Literatuurmuseum staat dat de roman verscheen in een ‘door Van Lennep sterk gekuiste staat’.Ga naar eind40 Wat deed Van Lennep nu precies? Annemarie Kets, die de wetenschappelijke | |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
editie van Max Havelaar verzorgde waarin het handschrift en de vijf drukken met elkaar vergeleken worden, brengt de ingrepen onder in de volgende categorieën:
De eerste vier soorten ingrepen zijn vergelijkbaar met het soort werk dat tegenwoordig een bureauredacteur op een uitgeverij doet. Stuiveling gaf al toe dat Van Lennep ook verbeteringen aanbracht en zelfs Hermans geeft aan dat een aantal van Van Lenneps veranderingen goed waren bedoeld ‘en soms inderdaad goed’.Ga naar eind42 Van een andere orde zijn punt 5 en 6, die eigenlijk als één categorie gezien kunnen worden, namelijk de directe verwijzingen naar de actualiteit aan het boek ontnemen. Dit vervangen van namen, jaartallen en plaatsnamen door puntjes of vagere aanduidingen is zoals we weten met instemming van Douwes Dekker gebeurd. Bovendien had Dekker zelf al enige voorbeelden gegeven, door de naam van de Indische regent Karta Nata Negara te vervangen door puntjes, en door voor Nederlandse ambtenaren in zijn boek pseudoniemen of functieaanduidingen te gebruiken.Ga naar eind43 Van Lennep was bang voor processen wegens laster als er eigennamen bleven staan. Maar hadden de ingrepen het effect dat eraan toegeschreven is? In elk geval niet het effect dat er geen relatie gelegd werd met de feitelijkheden. ‘Hij schrapt gelukkig veel te weinig om het boek te ontkrachten,’ schrijft Hermans.Ga naar eind44 De eerste omvangrijke bespreking staat in De Nederlandsche Spectator van 9 juni 1860, met een vervolg op 30 juni. De recensent vult in zijn bespreking de afgekorte plaatsnamen zonder meer aan. Ook Veth schrijft in zijn befaamde Gids-recensie moeiteloos voluit de namen van A.V. Michiels en Duymaer van Twist. Nop Maas schrijft hierover: ‘Men kan dus vaststellen, dat Van Lenneps opzet om de zaak te anonimiseren, niet bepaald gelukt is.’Ga naar eind45 Wat Van Lennep zeker óók beoogde met die puntjes, was het verder fictionaliseren van de tekst. Het plaatsen van puntjes in plaats van plaatsnamen was gebruikelijk in de achttiende-eeuwse roman, en komt nog voor in de Camera Obscura. Van Lennep beoogde met deze ingrepen dat het boek meer een roman dan een pamflet werd. Dat was niet wat Douwes Dekker wilde: ‘Juist, het weglaten der data maakt M.H. tot een roman, - maar het is geen roman. 't Is eene geschiedenis. 't Is eene memorie van grieven. 't Is eene aanklagt. 't Is eene sommatie! En dat dit alles | |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
in den beginne op een roman lijkt, is slechts om 't ding verkoopbaarder te maken dan verwacht worden kan van iets officieels.’Ga naar eind46 Conclusie: Van Lennep heeft de vervanging van data doorgedreven, wel met instemming van Douwes Dekker, maar dat ging niet van harte. Verminkt heeft Van Lennep het boek daarmee niet, doordat het om verhoudingsgewijs kleine ingrepen ging, die trouwens geen effect hadden: iedereen wist toch wel waar het om ging. Maar het behoedde Douwes Dekker wel voor eventuele aanklachten wegens laster. | |||||||||||||||||||||
Censuur op de bijbelvragen van FritsKets-Vree noemt vreemd genoeg bij haar opsomming van ingrepen niet de inkorting van de bijbelvragen van Frits. Het weglaten van de impertinente en buitengewoon geestige bijbelvragen van Frits kan niet anders dan als een vorm van censuur gezien worden. Met godsdienst mocht in Nederland kennelijk niet vrijelijk gespot worden. Dus de volgende soort vragen van Frits aan Dominee Wawelaar kwamen niet in de eerste druk van Max Havelaar terecht: ‘Waartoe dienden die varkens in een land waar zwijnevleesch verboden is? - Hoe maakte men het met de nalatenschappen van de menschen die opstonden uit hunne graven? - Waarom werd het menschdom eerst gered, vierduizend jaren na de Schepping? - Was Judith eene fatsoenlijke vrouw? - Hoe kwam Noach aan een paar ijsbeeren voor de ark?’Ga naar eind47 Ze kwamen ook niet terug in de vierde en vijfde druk, pas in de zogenaamde nulde druk naar het handschrift kwamen ze weer tevoorschijn. De schrapping van de vragen is zonder overleg tussen Van Lennep en Douwes Dekker gebeurd. Multatuli constateert die immers pas als hij Van Lennep op 15 mei bedankt voor het toezenden van de eerste druk: ‘Maar al de vragen van Frits zie ik niet. Durfde de R. die niet drukken? Er is trouwens niet aan verloren’.Ga naar eind48 Weinig lezers zullen het eens zijn met Multatuli dat daar niets aan verloren is. Hermans noemde deze ingreep in zijn facsimile-uitgave van de vijfde druk ‘tendentieuze veranderingen [...] uit moralistische [...] bemoeizucht’.Ga naar eind49 Tot op heden heeft alleen Tom Böhm in een artikel in een weinig bekende bundel erop gewezen dat er wel iets bijzonders aan de hand is met de eliminatie van deze vragen. Als we naar het handschrift kijken, blijkt namelijk dat Van Lennep zelf maar drie opeenvolgende vragen van Frits met zijn bekende rode inkt tussen haken gezet heeft. Deze drie zijn het: ‘Droeg Jezus kousen, en had hij een' tulband op? - Hoe hoog is hij opgevaren voor hij aan den rand kwam van onze atmospheer, en waarheen ging hij verder? - Waarom was hij brutaal tegen zijne moeder toen deze hem zocht?’ De weglating van alle andere vragen (in totaal zijn het er 27) is met potlood aangegeven. Nu staan er meer potloodaantekeningen in het handschrift, en die | |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
Bladzijde uit het manuscript van Max Havelaar met haakjes in rode inkt om drie van Frits' bijbelvragen door Jacob van Lennep, en met een potloodhaak (Collectie Multatuli Genootschap, Bijzondere Collecties UvA).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
zijn onmiskenbaar van de zetter of uitgever afkomstig, het gaat dan om katernaanduidingen en dergelijke. Er zijn geen potloodaantekeningen in de duidelijk herkenbare hand van Van Lennep. Wie schrapte nu het grootste deel van de vragen van Frits? Liet Van Lennep ze in eerste instantie staan en haalde hij ze pas op de drukproeven weg? Dat zou dan niet in het manuscript aangetekend zijn maar op de drukproeven - die zijn niet bewaard. De enige conclusie moet zijn dat de potloodhaken om het merendeel van de Frits-vragen van de uitgever of de zetter zijn, en niet van Van Lennep. Dat concludeert Tom Böhm, en ikzelf ben onafhankelijk van hem tot dezelfde conclusie gekomen.Ga naar eind50 Andere onderzoekers van het manuscript hebben dit verschil in schrapping niet opgemerkt. Stuiveling zag wel dat de kopij met de rode ingrepen afweek van de eerste druk, maar hij meende dat Van Lennep de proeven nog gezien had: ‘Doordat Van Lennep klaarblijkelijk ook op de drukproeven nog wijzigingen heeft gemaakt, zijn de verschilpunten tussen de eerste druk en het authentieke handschrift talrijker dan de paarse [= rode] notities doen vermoeden.’Ga naar eind51 Kets-Vree wees wel op de potloodaantekeningen in het manuscript, maar zij schreef ze aan Multatuli toe, zonder specifiek op de plaatsen daarvan in te gaan. Van Lennep heeft volgens haar wel de proeven gecorrigeerd, omdat Multatuli in het buitenland was. ‘Of ook anderen dan Van Lennep - te denken valt aan zetters en correctoren - nog invloed hebben uitgeoefend op de tekst is onbekend’, besluit ze.’Ga naar eind52 Conclusie: Van Lennep heeft in elk geval drie van Frits' vragen geschrapt. De rest van de passage is niet in zijn handschrift geschrapt. De drie verworpen vragen lijken niet impertinenter dan de andere. Wat Van Lennep heeft bewogen juist deze drie te verwijderen en de andere niet, kan ik niet verklaren. De vragen die van hem wel mochten blijven staan, zijn bepaald vinnige schoppen tegen het zere been van godsdienstigen, misschien nog wel harder dan de door hem geschrapte. Had Van Lennep daar dan geen moeite mee? Hij staat wel bekend als spotzuchtig, maar zijn sarcasme ging niet vaak naar religie uit, meer naar overdreven vaderlandsliefde of naar praatzuchtige politici. Ik kan hier alleen maar speculeren over wie het deed en waarom Van Lennep dat in elk geval in eerste instantie niet deed. Vast staat alleen dat Van Lennep drie vragen van Frits heeft geschrapt, niet meer. | |||||||||||||||||||||
Financieel voordeelDe enige die Van Lennep beschuldigt van financiële voordeeltrekkerij, is Multatuli zelf. Alle andere critici zijn hier opmerkelijk eensgezind in: daar is geen sprake van. Wel is er meningsverschil over de interpretatie van de f 1200 die Van Lennep uitbetaalde in 1860 aan Multatuli: was dit een voorschot op inkomsten of was hierin de aankoop van het handschrift inbegrepen? Die kwestie speelde mee | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
in de rechtszaak. Du Perron keert de zaak in zoverre om dat hij Van Lennep verwijt misbruik gemaakt te hebben van de armoe van Multatuli. Hij heeft het over een ‘weinig verkwikkelijke situatie, waarin men een rijk auteur het werk van een doodarm auteur ziet kopen’.Ga naar eind53 Praamstra draagt dit ook aan: Van Lennep maakte handig gebruik van het chronisch geldgebrek.Ga naar eind54 Multatuli begint zijn beschuldigingen van financieel gewin in Idee 287: ‘toch vind ik 't verdrietig dat de firma de Ruyter-Van Lennep nu 't geld ontvangt dat er verdiend wordt - gewonnen, meen ik - op dat boek, al werd dan ook dat geld gewonnen tegen myn zin. Want ik had daarvan 'n paar jaren kunnen leven met vrouw en kinderen.’ In een noot bij zijn brochure Over vrijen arbeid gaat hij daar verder op in. Als hij de rechtszaak zou winnen, zou Van Lennep genoodzaakt zijn hem de behaalde winst uit te betalen.Ga naar eind55 Deze passage steekt Van Lennep zo, dat hij in zijn Brief aan den heer E. Douwes Dekker zeer gepikeerd schrijft: ‘Wanneer door een man van gezach een blaam geworpen wordt op mijn goeden naam, wanneer ik aan mijn landgenooten door zoo iemand word voorgesteld als een bedrieger, die zich niet ontziet, het goed vertrouwen eens vriends te misbruiken, om zedelijk verraad jegends hem te plegen en tevens zich voordeel te verschaffen, dan mag ik niet onder zulke aantijgingen het stilzwijgen bewaren,’ en hij vervolgt: ‘Indien de zaak by u een geldquestie is, zoo schaam u; want gy hebt my onverdiend belasterd. Indien de zaak by u geen geldquestie is, zoo schaam u dubbel, dat gy haar op dat terrein hebt gebracht.’Ga naar eind56 Van Lennep voelt zich in zijn eer aangetast en eist in 1863 een verklaring van Dekker dat hij nooit financieel voordeel heeft willen behalen: ‘ik ben herhaaldelijk door u in openbaren druk beschuldigd, gespeculeerd te hebben op uw boek. - Niet voor het Publiek, waar ik mij even min aan stoor als gij het doet, maar voor mijn kinderen en kindskinderen, wien ik gaarne het bewijs wilde nalaten, dat geen vlek van baatzucht op mij kleeft, verlang ik van u een schriftelijke retractatie van die beschuldiging’.Ga naar eind57 Waarop Dekker hem tegemoet komt met de verklaring: ‘1. Dat alleen een dom publiek waarschynlyk op een dwaalspoor gebragt door my onbegrypelyke eischen van regtsvorm - heeft kunnen meenen dat ik U zoude beschuldigen van baatzuchtige speculatie of iets wat daarnaar zweemt. 2. Dat ik wel verre van dááraan te denken ondervonden heb hoe Uhoogedelgestrenge, eigen geldelyk voordeel in de waagschaal stelt ten behoeve van anderen. 3. Dat ik bereid en van plan ben UHoogedelgestrenge te bewyzen dat ik hierover altyd zoo gedacht heb [...]. 4. Dat ik my verbind deze overtuiging heel duidelyk te openbaren met de nodige scherpte tegen hen die 't anders meenden, want ik ben er geraakt over.’Ga naar eind58 Conclusie: Uit alle berekeningen is gebleken dat Multatuli nooit een cent te weinig heeft gekregen en dat Van Lennep geen enkel financieel voordeel heeft gehad van zijn bemoeienissen met Max Havelaar. Het grappige is dat zelfs de geheime ‘tweede’ druk die De Ruyter opgelegd heeft, toch afgerekend is.Ga naar eind59 | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
Te weinig aandachtDoor de dure uitgave, door het gebrek aan advertenties en door de ingrepen zou het boek minder aandacht hebben gegenereerd dan het gekregen had bij een goedkopere uitgave, bij meer advertenties en in zijn oorspronkelijk vorm. Ook dit is iets wat Multatuli zelf in gang gezet heeft: hij vond dat de reacties op de eerste druk maar langzaam op gang kwamen en lauw waren.Ga naar eind60 Hier kan men tegenoverstellen dat Van Lennep zijn best deed besprekingen te bespoedigen bij de Amsterdamsche Courant en via een omweg bij het hem vijandig gezinde liberale Algemeen Handelsblad.Ga naar eind61 De eerste omvangrijke bespreking staat al in De Nederlandsche Spectator van 9 juni: heel snel voor die tijd en voor een debuut. Feit is ook dat er op 25 september, vier maanden na de verschijning, al een discussie kwam in de Tweede Kamer over de Indische kwestie. ‘Het boek heeft een rilling door het land doen gaan,’ sprak kamerlid W.R. van Hoëvell toen. Eigenlijk trok het boek juist opmerkelijk veel aandacht, als men in aanmerking neemt dat het om het debuut van een onbekende schrijver ging. Het is waarschijnlijk dat het in de kringen van tijdschriftredacteurs bekend was dat Van Lennep achter de uitgave stond. Hij was zo'n bekende figuur, zat in zoveel genootschappen, droeg aan zoveel tijdschriften bij, dat het zich wel rondgesproken moet hebben. Praamstra meent dat de lage oplages van de drukken bij De Ruyter, die veel hoger waren vanaf de derde druk, laten zien dat De Ruyter en Van Lennep de verspreiding van het boek hadden tegengewerkt. Dat die hogere oplagen wel eens veroorzaakt kunnen zijn door de aandacht die het boek inmiddels toch had gewekt, neemt hij niet mee in zijn overweging. Conclusie: Max Havelaar trok ongebruikelijk snel en veel aandacht, in aanmerking genomen dat het om een debuut van een onbekende schrijver ging. Dat De Ruyter door een betere verspreiding, meer reclame, snellere herdrukken en hogere oplagen nog meer aandacht had kunnen genereren, lijkt wel juist. | |||||||||||||||||||||
Ten slotteBlijft over de vraag die de verbetenste critici zich niet stellen: wat was de motivatie van Van Lennep om zich in te zetten voor Dekker en zijn boek? Er kan hem geen eigenbelang verweten worden: hij had op geen enkele manier voordeel erbij om Dekker te helpen, niet politiek, niet literair. Hier moet eenvoudigweg gespeeld hebben wat ik vaak bij Van Lennep zie: hij biedt hulp aan mensen die in nood zitten. Noblesse oblige en al was hij niet van adel: dat gold voor een Van Lennep ook. ‘Ik heb dit met D. Dekker gemeen, dat ik doorgaands mijn hart meer raadpleeg dan mijn hoofd,’ schreefVan Lennep aan een vriend.Ga naar eind62 Bovendien | |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
had hij als vrijmetselaar gezworen broeders in nood te helpen. Daarbij kwam ongeveinsde bewondering voor de literaire prestatie van Douwes Dekker. Hij raakte onder de indruk van de persoonlijkheid van de man en was overtuigd van diens gelijk in de Nederlands-Indische kwestie en geloofde in de heldhaftige rol die Dekker daar gespeeld had en nog kon spelen. Vanuit die overwegingen lijkt hij zich in de zaak gestort te hebben. Maar hij kwam ook al vrij snel voor een duivels dilemma te staan. Hij was conservatief in de politiek, in die zin dat hij geen opstand wilde en, overigens net als Multatuli, Nederlands-Indië voor Nederland wilde behouden. Hij was een vaderlander die zijn land liefhad en die niet wilde dat de orde die daar heerste verstoord werd. Sociale veranderingen wilde hij wel, maar geleidelijk. Geen volksopstand, maar verstandige regeringen die misstanden tegengingen. Maar hij zag ook de meesterschrijver en het meesterlijke boek. Hier kan ik Stuiveling citeren, die af en toe wel lelijk doet over Van Lennep maar toch heel goed ziet dat Van Lennep twijfelde tussen twee belangen: ‘Niettemin heeft Van Lennep, waarschijnlijk te goeder trouw en in elk geval onbaatzuchtig, gemeend twee heren te kunnen dienen, het vaderland ter ene, de rebellerende schrijver ter andere zijde: de laatste door het mogelijk te maken dat zijn explosieve boek inderdaad verscheen, het eerste door ervoor te zorgen dat het effect van de explosie tot de geringste omvang beperkt bleef.’Ga naar eind63 Alleen met de laatste woorden kan ik niet meegaan: er zou mijns inziens geen explosie hebben plaatsgevonden als Max Havelaar verschenen was zonder puntjes en in een volksuitgave. Het verschil tussen de ‘nulde druk’ en de eerste is te klein om te denken dat het ene wel kon wat het andere niet zou kunnen. Bovendien veroorzaakte het boek wel degelijk onrust, al was het geen opstand. Het was wel in de tweede helft van 1860 het gesprek van vele dagen in sociëteiten, genootschappen, politieke en intellectuele kringen. Van Lennep heeft ervoor gezorgd dat Multatuli met dit ongekende meesterwerk het literaire én politieke veld kon betreden. En wat zag hij het goed: een bl... mooi boek. | |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
|
|