Jaarboek Multatuli 2016
(2016)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Meester in ‘hartstochtelijk spreken’
| |
[pagina 112]
| |
ventie’ die zijn jeugd was, van ‘bekrompen deftigheid en suffe huisbakkenheid’. Die bevrijding van burgerlijkheid herkende De Meester niet alleen in zijn eigen leven; hij beschouwde Multatuli tevens als ‘vrijmaker’ van de moderne literatuur. Dat expliciteert hij in een lezing die hij in 1919 houdt voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, waarin hij spreekt over vrijheid en letterkunde. Daarin zegt hij over Multatuli het volgende: Daar ik u van de vrijheid mocht spreken [...] staat toe, dat ik uiting aan het besef geef van wat men voor de vrijheid [Multatuli] dankt. 'k Geloof dat het niet meer genoeg beseft wordt, wat de literatuur aan vrijheid hem dankt. [...] Huet hebben de Tachtigers om zijn ontkennen aanvaard en gevierd; de erger malcontent Multatuli voor wat hij, nog veel meer verwerpend, gàf, naar mijn besef niet voldoende gedankt.Ga naar eind3 De Meester onderscheidt zich hiermee van de Tachtigers, een groep schrijvers met wie hij vaak werd geassocieerd. De ‘malcontent’ Huet werd door Tachtig omarmd vanwege zijn ideeën, Multatuli kreeg van hen echter veel minder erkenning, hoewel zijn opvattingen volgens De Meester veel invloedrijker zijn geweest. De felle antiburgerlijkheid van Multatuli vinden we immers ook in het werk van de Tachtigers, net als in dat van De Meester zelf. Het is niet moeilijk in te zien dat Multatuli hem hierin tot voorbeeld is geweest: in zijn romans Louise van Breedevoort (1903) en De zonde in het deftige dorp (1912) rekent De Meester af met het burgerlijke schijnfatsoen en de hypocrisie van de Nederlandse aristocratie. Daarnaast treedt Multatuli regelmatig op in zijn romans: verschillende personages lezen diens werk of spreken over hem. Een mooi voorbeeld van zo'n verwijzing is te vinden in zijn reeds genoemde roman Geertje. Hierin beschrijft De Meester het tragische verhaal van het dorpsmeisje Geertje, dat haar geluk beproeft in de grote stad Rotterdam, alwaar zij als dienstmeisje een betrekking vindt. Ze wordt verleid door de man des huizes, raakt zwanger en wordt op straat gezet. Haar vriend meneer Maandag vangt haar op. Tijdens haar verblijf bij hem ontvangt Geertje een brief van de simpele boerenjongen Willem Heukelman, die ze kent uit haar geboortedorp. Ondanks de schande wil hij graag met Geertje trouwen. Meneer Maandag leest de brief van Willem, waarin deze rijkelijk met citaten uit de Bijbel strooit en denkt: Teksten, de brief bestond uit teksten! Dat was zoo'n kinkel z'en beschaving. [...] Maandag dacht aan Multatuli, die citaten bij valsch haar vergeleek. Voor alle levensomstandigheden lagen de teksten bij de lui klaar, als sneedjes brood met boter en kaas. De bijbel was de kast met laadjes wat er gebeurde, wat hun overkwam, ze hadden maar aan een knop te trekken.Ga naar eind4 | |
[pagina 113]
| |
Maandag refereert aan Multatuli's vergelijking tussen citaten en ‘valsch haar’. Citeren is als je tooien met ‘vals haar’: je geeft een citaat ten beste zoals een ander een pruik opzet. In Idee 1106 schrijft Multatuli: We hebben goddank niet meer nodig latyn en grieksch te verstaan, om in 't hollands te kunnen zeggen wat we bedoelen... Multatuli had weinig op met citeren omdat hij oorspronkelijkheid van kunst eiste. In Idee 722 schrijft hij naar aanleiding van het veelvuldig citeren van Goethe iets soortgelijks: ‘Dit citeren is, door armoed aan eigen denkbeelden, mode geworden, of zelfs maar 'n tic, als de brilletjes der pruisische luitenants. Ze menen dat zo'n ding 'n mens mooistaat, dat het kleedt.’Ga naar eind6 Ook in een noot bij zijn Idee 1261 schrijft Multatuli over het ‘laven aan bronnen’ dat een auteur die citeert, te ‘suf en onvruchtbaar’ is om zelf iets voort te brengen.Ga naar eind7 Dat Maandags referentie aan Multatuli herleid kan worden tot een overtuiging van De Meester, blijkt onder andere uit zijn bespreking van de reisbeschrijving Van dag tot dag in het Oosten (1896) van Charles Boissevain, waarin hij schrijft: Met Multatuli verschilt hij [...] hierin, dat diens waarschuwing tegen citaten als tegen dingen, welke aan valsch haar doen denken, bijna op elke bladzij door hem blijkt in den wind geslagen. Men komt er dikwijls toe, te meenen, dat de schrijver den lezer wil doen beseffen, hóeveel hij weet, over hóeveel hij denkt. Doch men geraakt eveneens overtuigd, dat de kwantiteit telkens de kwaliteit te hulp schiet.’Ga naar eind8 De echo van Multatuli's woorden is onmiskenbaar: De Meester is net als Multatuli van mening dat (te veel) citeren getuigt van een gebrek aan kwaliteit en oorspronkelijkheid en vaak dient om het gebrek aan inhoud te verdoezelen. Maar buiten Multatuli's opvattingen zijn het vooral diens persoonlijkheid en persoonlijke schrijfstijl die De Meester hebben geïnspireerd. Het is het ‘romantische’, het ‘doorvoelde’ en de ‘wisselwerking van eigen bestaan en het leven rondom hem’ waarom De Meester Multatuli zo bewonderde. In Den Gulden Winckel zegt hij: | |
[pagina 114]
| |
Tusschen journalistiek en belletrie bestaat voor mij een verschil als van week- en Zondagskleeren; kleeding is het allebei. Multatuli schreef nooit anders dan journalistiek in boekvorm - toch was dat niet alleen litteratuur, maar Multatuli is de vrijmaker van onze moderne letterkunde geweest, naar mijn meening. Het komt dus op den schrijver aan, niet op den aard van het werk.Ga naar eind9 Hij zag Multatuli als zijn voorbeeld, omdat deze ‘geestelijk’ werkte en geen ‘zuiver schoonheidsmens was’. Overal en in alles was Multatuli zichzelf, want hij gaf steeds zijn persoonlijke inzicht in het leven, wat volgens De Meester de ‘basis van alle literaire kunst’ is. Een mens te wezen met het woord, dat was de les die De Meester van Multatuli had geleerd: ‘Ik zoek dus mijn onderwerpen, kleine verhalen en groote werken, zoodanig, dat mijn levensinzicht er zich in kan uiten.’Ga naar eind10 Want het ‘hartstochtelijk spreken’ is volgens De Meester de kern van onsterfelijk werk als dat van Multatuli. Laat ik eindigen met een anekdote uit De Meesters jeugd. In een interview met de Haagsche Post vertelt hij hoe op de middelbare school in één klap zijn vroomheid verdween, toen hij op zijn dertiende kennismaakte met Max Havelaar.Ga naar eind11 Stiekem las hij de roman tijdens de Franse les. Toen de docent hem het boek dreigde af te pakken omdat deze hem te jong achtte voor Multatuli, trok hij zijn mes. Dat het slechts een snoeimes was, doet weinig afbreuk aan de anekdote en toont dat met literaire hartstocht niet te spotten valt. |
|