Jaarboek Multatuli 2016
(2016)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Vertaling van de inleiding bij de Russische Max Havelaar
| |
InleidingGa naar eind2In plaats van voorwoord bij de Russische editie.
Men weet bij ons maar weinig over het Oosten in het algemeen, en nog minder over de zo ver van ons verwijderde Maleisische archipel, die zich uitstrekt in de zuidelijke zeeën, onder de warme stralen van de equatoriale zon. En vrijwel niemand weet dat deze eilanden - die kortgeleden de algehele aandacht trokken door de heftige rebellie tegen de Nederlandse machthebber - en vooral het belangrijkste eiland Java - in de oudheid de bakermat waren van een opmerkelijke beschaving en een lange, veelbeproefde geschiedenis achter zich hebben. | |
I Overzicht van de geschiedenis van Java.Ga naar eind31 De Indische periode.In de oudheid vormde Java de zuidelijke grens van de enorme Indische ‘Kulturkreis’, waarvan de historische grenzen in het noorden tot voorbij het Bajkalmeer liepen, in het oosten tot Japan, en in het westen tot de Wolga.Ga naar eind4 Het is niet precies bekend wanneer met name Java onder de Indische invloedsfeer kwam, en nog minder is bekend over de pre-Indische geschiedenis van Java; maar deze invloed was zonder twijfel al aanwezig in de eerste eeuw van onze jaartelling. Van de sociaal-politieke geschiedenis van die periode, net als die van Java überhaupt, is tot op heden heel weinig bekend, hoewel er veel materiaal is bewaard gebleven om te onderzoeken. De grootste Indisch-Javaanse | |
[pagina 103]
| |
staten waarover informatie is bewaard gebleven, waren genaamd: Mataram (achtste-negende eeuw van de christelijke jaartelling), Daha (twaalfde eeuw), Tumapel (dertiende eeuw), en tenslotte Madjapahit, de meest bekende van de vier (de bloeitijd duurde van 1250 tot de zestiende eeuw). Datgene wat bekend is over de geschiedenis van die staten slaat voornamelijk op de bestuursperiode die het meest exact is vastgelegd in de bewaard gebleven keizerlijke inscripties in steen, en op de diverse troonopvolgingen en wisseling van dynastieën die gepaard gingen met bloedige twisten en oorlogen. Maar naast deze dynastiekroniek vertellen andere uit die tijd bewaard gebleven monumenten in een andere taal een ander verhaal - over de machtige Javaanse cultuur in de Indische periode: namelijk de monumenten van de Javaanse kunst en literatuur. Er is betrekkelijk weinig overgebleven van de bellettrie in de oud-Javaanse taal, maar het is duidelijk dat die rijk en uitgebreid was.Ga naar eind5 Een belangrijke rol daarin spelen vertalingen en bewerkingen van Indische epossen, de Mahabharata (in het Javaans Brata Yuda) en de Ramayana. Bekend in de Javaanse taal zijn ook de juridische literatuur, de religieuze, de historische, de literatuur over de poëtica enz. Maar wat zonder enige kennis van de Javaanse taal de bezoeker van Java onmiddellijk in het oog springt zijn de verbazingwekkende monumenten van architectuur en sculptuur uit de Indische periode.Ga naar eind6 Net als de literatuur sluiten deze nauw aan bij de continentaal-Indische tradities, maar misschien komt de Indische kunst nergens, ook niet in India zelf, beter tot zijn recht of heeft vruchtbaarder grond gevonden dan op Java; deze monumenten nemen een van de hoogste plaatsen in de mondiale kunstgeschiedenis in. De meest bekende zijn de tempels van Prambanan, Pantaram, Mendut en Borobudur, die allemaal echte wonderen van kunst zijn.Ga naar eind7 De op Java nog steeds voortlevende volkskunst laat zien dat het uitzonderlijke artistieke talent van de Javanen niet aangetast is door de tand des tijds; dat geldt vooral voor het Javaanse volkstheater, dat Europese kenners in verrukking heeft gebracht.Ga naar eind8 Voorkaft Russische vertaling van Max Havelaar, 1927.
| |
[pagina 104]
| |
2 De periode van de moslimstatenIn de vijftiende eeuw maakt de Indische epoche geleidelijk aan plaats voor de mohammedaanse; de zendelingen van de islam maken Java, niet zozeer door de kracht van overtuiging, als wel door de overtuiging van kracht, gaandeweg tot een moslimland. Het belangrijkste voorval van deze islamisering is de val van Madjapahit, die de Javaanse kronieken situeren in 1478, maar die naar men mag aannemen pas na 1541 plaats vond. De intrede van de islam ondermijnde in sterke mate de eerdere overheersing van het hindoeïsme en het boeddhisme, maar de culturele erfenis van de Indische periode is, vooral in legendes en tradities, tot op de dag van vandaag bij het volk zeer levendig gebleken; de van Java verdreven dragers van de Indische cultuur vonden hun toevlucht in het naburige Bali, dat nog steeds, in de woorden van Raffles ‘het museum van het oude Java is’. De islam zelf kwam op Java vooral voor in die specifieke vormen van de pantheïstische richting die beantwoordden aan de Indische kiemen van de Javaanse geest.Ga naar eind9 Het is niet verwonderlijk dat de islam op Java in feite zijn fanatieke karakter is kwijtgeraakt en dat verwijzingen naar het fanatisme van de plaatselijke bevolking, waarvan de Nederlandse machthebbers zich vaak bedienden, volgens Scheltema slechts dienden om de economische oorzaken van de ontevredenheid van de bevolking te verhullen.Ga naar eind10 Voor wat betreft de overheersing van de islam als religie duurt de moslimperiode tot op heden voort, maar de vrije politieke overheersing van de mohammedaanse staten, waarvan de nieuwe Mataramstaat de voornaamste was (bloeiperiode in het midden van de xvii eeuw) duurde slechts een relatief korte tijd.Ga naar eind11 | |
3 Java onder de heerschappij van de ‘Oost-Indische Compagnie’.Al in 1511 kwamen de Portugezen als eerste Europese kolonisten op Java aan; in 1596 kwamen de Nederlanders. Na een korte periode van rivaliteit verdreven zij de Portugezen. Aanvankelijk kwamen de Nederlanders naar Java alleen als kooplieden, maar al na een paar jaar richtten zij de zogenaamde ‘Oost-Indische Handelscompagnie’ op, die door de Nederlandse regering gemachtigd werd om namens haar op te treden en het recht kreeg om voor de verdediging van haar belangen gebruik te maken van de strijdkrachten van de regering. Nadat ze zich aanvankelijk gevestigd hadden in enkele kustgebieden van Java, gingen de Nederlandse kooplieden ertoe over om, soms door sluwheid, omkoping en bedrog, dan weer met wapens, langzamerhand, stap voor stap zowel hun gebied als hun invloed uit te breiden, door verdragen te sluiten met plaatselijke vorsten en sultans; het eerste schriftelijke verdrag met sultan van Mataram werd getekend in 1646. De Javaanse kronieken laten duidelijk zien dat de Nederlanders Java niet zozeer gewapenderhand, in een open gevecht, veroverden, als wel door sluwheid. | |
[pagina 105]
| |
Kronieken van het begin van de zeventiende eeuw verhalen trouwens van de methodes die de Nederlanders gebruikten om het land verder binnen te dringen. Zo wordt bijvoorbeeld over het binnendringen in Djakatra (sic) het volgende gemeld. De Nederlandse kapitein van een koopvaardijschip voorzag de sultan van Djakatra (sic) van rijke geschenken, en vroeg hem toestemming om zijn schip de monding van de rivier op te varen, zogenaamd voor een reparatie. Vervolgens liet de kapitein zijn schip zinken en vroeg hem een stukje grond toe te wijzen, waarop hij een schuur kon bouwen om de goederen in op te slaan terwijl het schip gelicht werd. Zodra de grond was toegewezen bouwden de Nederlanders er een loods op en legden een moestuin aan. Toen de sultan vroeg waarom ze dat deden, antwoordden zij dat ze dit soort zaken nodig hadden omdat ze niet gewend waren om te leven en zich te voeden als de Javanen. De sultan gaf toestemming om ermee door te gaan. Maar nauwelijks hadden de Nederlanders enkele bouwwerken neergezet, of ze begonnen er batterijen omheen te zetten. Op een vraag van de sultan antwoordden zij dat er spoedig nog veel meer Europese kooplieden zouden komen en dat ze hun goederen tegen dieven moesten verdedigen. Toen de batterijen gereed waren gekomen werden er kanonnen op gezet. Op de volgende vraag van de sultan antwoordden de Nederlanders wederom dat ze het allemaal deden om zich te verdedigen tegen misdadigers. Het gevolg was dat de sultan en zijn leger moesten vluchten voor de Nederlandse kanonnen. Al zeer snel werden de Nederlanders, die hun concessies en hun invloed steeds verder uitbreidden, een van de eerste machten te midden van de grootste staten op het eiland; zij maakten handig gebruik van allerlei tweedracht, zowel intern als die tussen de staten onderling. Honderd jaar na het sluiten van het eerste schriftelijke verdrag in 1749 droeg sultan Pakubuwana vóór zijn dood de soevereiniteit over aan de ‘Oost-Indische Compagnie’, en hij liet het aan de compagnie over om ‘die in de toekomst over te dragen aan een persoon die zij geschikt achtte voor het heil van de Compagnie en Java’. | |
4 De opstand van Truna DjajaDe politiek van de Compagnie en die Javaanse sultans die er niet afwijzend tegenover stonden, riep in nationalistisch gestemde Javaanse kringen protest en weerstand op; een heel duidelijk voorbeeld daarvan was de opstand die geleid werd door Truna Djaja en duurde van 1673 tot 1679. Deze opstand speelde zich af tijdens de heerschappij van de grootste tiran die de dynastiegeschiedenis van Java gekend heeft - Amankurata i (1646-1677), die een enorme ontevredenheid over zich afriep, zowel door zijn despotische en wrede binnenlandse politiek alsook doordat hij de eerste was die omvangrijke Nederlandse troepen te hulp riep ter bestrijding van opstandige stammen der Makassaren. Truna Djaja verbond | |
[pagina 106]
| |
zich met de Makassaren en behaalde met hun hulp enkele overwinningen op de troepen van de sultan. De sultan wendde zich andermaal tot de Nederlanders, die hem met aanzienlijke zeestrijdkrachten, onder bevel van admiraal Speelman, te hulp schoten. Ondanks het succesvolle optreden van Speelman, die gebruik maakte van de omstandigheden om een gunstig verdrag met de sultan te sluiten, veroverden de opstandelingen in 1677 Mataram; de sultan vluchtte met zijn familie en overleed spoedig daarop, de troon overdragend aan zijn zoon, Amankurat ii (1677-1703). De eerste militaire assistentie aan de op de vlucht zijnde nieuwe sultan werd verleend door Marta Laja, die zich aanbood om tegen de opstandelingen te vechten. Maar de sultan gaf er de voorkeur aan om de politiek van zijn vader voort te zetten, en hij wendde zich weer tot de Nederlanders. Die wisten dat Marta Laja hun vijandig gezind was en eisten van de sultan dat hij werd gestraft, waar de sultan in toestemde. Daarna sloten de Nederlanders een akkoord met een der leiders van de Makassaren die zich tegen Truna Djaja had gekeerd, en brachten hem een vernietigende slag toe. Daarop werd de Nederlandse officier Jonker naar hem toegestuurd om te onderhandelen, waarbij hem volledige vergiffenis werd beloofd. Truna Djaja geloofde hem en gaf zich over, maar toen hij in het paleis van de sultan aankwam voor een feestelijke ontvangst, stak deze hem eigenhandig dood, in aanwezigheid van de Nederlanders. Speelman en de Nederlanders werden beloond met een aantal privileges, waaronder het monopolie op de opiumhandel. Spoedig daarna hadden er een aantal andere opstanden plaats, vooral in de provincies Soerabaja, Prabalinga, Kediri, het eiland Madura en het rijk Balambangan, waar het hindoeïsme zich het langst gehandhaafd had. Maar met de hulp van de Nederlanders werden al deze opstanden onderdrukt en de heerschappij van de sultans werd hersteld, tot, zoals reeds gezegd, in 1749 het hoogste gezag formeel overging op de Compagnie.
M.I. Tubjanski
Wordt vervolgd in volgend Jaarboek |
|