Jaarboek Multatuli 2016
(2016)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Het pleidooi van PleijGa naar eind*
| |
[pagina 52]
| |
als het kwart over drie is? Kwart over drie: dan zit je met je rijmwoord verkeerd, dan moet je de woorden anders gaan schikken en dan begint het gedonder al, dat je gaat liegen en de boel belazeren. Stel je voor dat ik een gedicht lees, zegt Batavus, waarin staat ‘Ik heb uw dochter lief.’ Ik heb helemaal geen dochter, wat moet ik met zo'n tekst, en als ik wel een dochter zou hebben, was het vast wel een lelijke dochter en die kan je helemaal nooit liefhebben. Enfin, u hoort wel aan mij, Droogstoppel, dat dat allemaal tot flauwekul leidt. Weg met de poëzie! Recht voor zijn raap wil ik een tekst hebben! Dan krijgt hij in handen het Pak van Sjaalman, dat bij hem wordt bezorgd. Het is een wonderlijke hoeveelheid documenten, verhandelingen, teksten, noem maar op, van alles en nog wat, er wordt opgesomd wat erin staat. Hij ziet ineens dat een belangrijk deel van dat Pak van Sjaalman gaat over koffieveilingen. Dat is nou precies wat hij nodig had, dat gaat hij gebruiken om zijn boek te schrijven! Hij huurt een Duitse klerk in, ene Stern, die hem zal helpen, die ook hoofdstukken zal schrijven. En dan, in dat kader, duikt op uit dat Pak van Sjaalman - Max Havelaar. Ha, daar hebben we dus de figuur van de titelpagina! Deze Max Havelaar, assistent-resident in ons Nederlands-Indië, vertelt verschrikkelijke dingen. Er komen feiten naar boven waarvan je niet weet of het nou ware feiten zijn of niet - want je zit toch een roman te lezen? Inmiddels heb je drie vertellers, namelijk Batavus en die Stern en Max Havelaar. Je wordt dus voortdurend op het verkeerde been gezet, je wordt uitgedaagd, geprovoceerd. Je raakt zeer geboeid: wat is hier aan de hand? Wat is dit voor soort van tekst? Max Havelaar vertelt dan dat wij, de Nederlanders, de Javanen uitbuiten en wel op een heel geraffineerde wijze. Wij laten de Javanen namelijk zichzélf uitbuiten en dat doen we door middel van de regenten. De regenten in Java buiten hun eigen volk uit en wij in Holland gaan er met de buit vandoor. Max Havelaar vindt dat schandalig, hij probeert er van alles aan te doen. Hij spreekt de hoofden van Lebak toe want zij zijn de oplichters, zij zijn de profiteurs van wie wij er zoveel hebben, die wij in Nederland eren met eretitels, terwijl het ons uiteindelijk alleen maar gaat om de winst. Maar wat hij ook doet, het helpt niet. Dan besluit Max Havelaar een parabel te vertellen, de parabel van Saïdjah en Adinda. Een zeer romantisch, aangrijpend verhaal over een jong Javaans stelletje dat een bestaan wil opbouwen, dat een buffel koopt, dat het land omploegt - daar hebben ze die buffel voor nodig - en steeds wordt die buffel gestolen door het bewind dat van hen wil profiteren. Hun oogst wordt voor een groot deel in beslag genomen, ze krijgen de kans niet om iets van de grond te krijgen. Het verhaal wordt steeds dramatischer en het loopt ook heel droevig af. Ze proberen het steeds weer opnieuw met een jong buffeltje, en hup, vóór dat wat waard is, weg is die buffel. - Hij staat met lege handen, Max | |
[pagina 53]
| |
Havelaar, de assistent-resident, hij weet niet meer wat hij moet doen. En op dat moment, terwijl je verbijsterd bent door alle gezichtspunten die op je af komen, op dat moment stappen alle vertellers uit de roman. Want dan neemt Eduard Douwes Dekker het woord, de echte auteur, die zich heeft verscholen achter de naam Multatuli, een pseudoniem. De echte Eduard Douwes Dekker zegt: hoor eens, nu is het genoeg! Het helpt niets wat ik hier doe, de Javaan wordt nog steeds mishandeld terwijl ik maar aan die roman schrijf - en dat is ook nog eens een raar, onsamenhangend verhaal. Als lezer word je weer onderuitgehaald. Je bent geboeid geraakt, je vraagt je dingen af, je denkt hoe zou dat allemaal gaan. En dan krijg je ineens door de auteur in persoon uitgelegd: vergeet die roman, het is allemaal flauwekul, het hangt als los zand aan mekaar, het is een gek verhaal, nu neem ik het woord! Dan blijkt de roman ineens een pamflet te worden. Hij zegt: ik wil gelezen worden en ik zal gelezen worden. Ik wil gelezen worden door ministers, door lakeien, door tandartsen, door stofzuigerfabrikanten - enfin, een prachtige opsomming - en ik zal gelezen worden want de Javaan wordt nog steeds mishandeld. Hij eist dan ook - het is een echt pamflet - aan het slot van die roman maar zelf aan het woord: ik wil resident worden in Nederlands-Indië om de zaak daar goed op poten te zetten, ik wil schadevergoeding hebben, een heleboel geld, ik wil een onderscheiding hebben in de orde van de Nederlandse Leeuw en ik draag het boek op aan koning Willem iii. - Die is dan onze koning, een hele rare koning overigens, maar het was wel slim van hem want Willem iii wilde graag de geschiedenis ingaan als degene die ons van de slavernij en het kolonialisme had bevrijd, nou, dat zou komen. Maar het loopt allemaal op een teleurstelling uit. Het boek wordt wel een enorm literair succes, eerst in Nederland, later in de hele wereld, en het is dat nog steeds - het is in meer dan veertig talen vertaald - omdat het zo'n bijzondere roman is. Maar het directe succes, het maatschappelijk succes blijft uit, al komt dat overigens op termijn wél. En nu is het wonderlijke dat deze prachtige roman, die zó geraffineerd in elkaar zit, die je van je stuk brengt - dat is het kenmerk van kunst, van literatuur, beeldende kunst en muziek, je gaat verzitten, je zit op een andere bil, je bent niet meer degene die je was vóór je dat werk had gelezen of gezien - nu is het wonderbaarlijke dat deze prachtige roman kennelijk is voorbijgegaan aan die arme, arme Christiaan Weijts, die een voortreffelijk schrijver is. Want wat in dit boek gebeurt is een fantastische demonstratie van wat literatuur vermag. Literatuur brengt je van je stuk. Literatuur, fictie, is een experimenteerveld, er wordt met nieuwe gedachten gewerkt, er wordt gemorreld aan zekerheden. Dat is ook de reden waarom een regime schrijvers vervolgt en boeken verbrandt. Dat | |
[pagina 54]
| |
gebeurt nog steeds, uit angst voor wat boeken in de geesten van mensen kunnen aanrichten. Als je naar school gaat, heb je er recht op om te weten wat het woord kan, in de vorm van beelden en beeldspraak, wat het woord kan aanrichten. Daarvoor ga je naar school. Niet omdat je lezen leuk moet vinden - dat moet je zelf maar weten, je moet zelf maar op het idee komen - maar omdat je recht hebt op onderwijs dat je optilt. Op docenten die niet door de knieën gaan, maar je nieuwe horizonnen laten zien, nieuwe vergezichten, je laten zien wat kunst, wat literatuur vermag en aanricht. Dat is essentieel. Daarom wensen we Christiaan Weijts, die een voortreffelijk auteur is, alsnog een opvoeding toe waarbij hij dat soort dingen leert zien. En dat niet alleen, maar ook het belang ervan voor zijn kinderen. Ik durf te vragen, aan Tom [Egbers] hier, aan jullie allemaal: zou je het niet ontzettend erg vinden als je kinderen hiervan verstoken bleven en tweedimensionaal werden weggezet? Wat is hierop uw antwoord? Tom Egbers: Dat zou ik een gemis voor hen vinden. Ja, dat zou ik een gemis vinden. Ik heb ooit, in de vierde klas, een leraar Nederlands gehad, Maarten Looij, God hebbe zijn ziel, hij was zelf geen onverdienstelijk dichter, die begon voor te lezen uit hoofdstuk 17: ‘Saïdjah's vader had een buffel’, eerste regel, en dan welde er een traan op en die liep over zijn wang. Er was nog een vierde klas, daar las hij hetzelfde voor en dan gebeurde het weer, hoorde ik van de andere leerlingen. Herman Pleij: De werking van literatuur, dat is essentieel. We hebben het aan Multatuli, Eduard Douwes Dekker, te danken dat die werking, in zo'n vroeg stadium en zo fantastisch en briljant, is opengelegd, op een onweerstaanbare manier. Dit mag niemand onthouden worden. In het bijzonder niet Christiaan Weijts, die een voortreffelijk auteur is. |
|