Jaarboek Multatuli 2014
(2014)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||
Drie brievenGa naar eind1
| |||||||
[pagina 10]
| |||||||
Bedelbrief Multatuli aan minister Fransen van de Putte uit 1863 (familiearchief Storm de Grave-van Reenen).
| |||||||
[pagina 11]
| |||||||
- By de office de publicité heeft myn vrouw crediet voor boeken, wyl men 't daar verrekent met myn uitgever. Maar voor andere dingen heeft zy geen crediet meer - voor braadvleesch en kolen niet meer. Alles is uitgeput. En dat ware niets als ik drie maanden kon werken. Ik neem aan opgaaf te maken in Parys - als me die grief over thuis wordt afgenomen. Dàt is het. | |||||||
Tine aan MultatuliLe 21 decembre
beste lieve Dek! De kinderen zyn by my boven aan t' leeren, nonnie leert zoo snoepig hier heb je weer een proefje van haar. Ze zit nu cyfers te schryven en Edu aan Fulton, hy is heel lief maar niet vlug, alleen t' cyferen gaat zonder de minste moeite, hy zal een briefje aan je schryven geheel alléén, maar hy is dol bang om iets te veel te doen, hy zegt ‘ik wil t wel doen, maar zoo weinig mogelyk want schryven is toch maar leeren’, de gezondheid en de vrolykheid zyn perfect, laten niets te wenschen over. Kleine non schaakt altyd even aardig, men moet attentie hebben of ze wint t' slag op slag. Zelfs dammen doet t' ook zoo aardig, t' begint zich zoo te ontwikkelen de eerste tand is gewisseld en de 2de is heel los, dat doet me plaizier de kinderen daar ook geen verdriet van hebben, t' gaat van zelf, zonder trekken en youwen, en eens kwam t' by me, ‘daar heb ik de tand’ nu denkt ze ze veel grooter is, dan voor die uitgevallen tand, Edu heeft altyd 20 centimes gehad en daar stond ze ook op, die ik haar gaf. Nu heeft ze een oud mondje, dat kleine ding is myn idoletje, Edu is altyd myn dikke sterke beste vent, hy wordt als yzer, van den morgen was t' St Thomas, we moesten opgesloten worden, Edu was zoo gek van vreugde dat hy my op den grond liet rollen, van den morgen wordt er chocolade gedronken (dat heeft Lot beloofd) en ik iets by de thée van avond. Karel heeft vrykaartjes gekregen van theater Séraphin (Marionetten) nu ik ben er met hun naartoe getrokken tot hun groote vreugde. Lot was thuis gebleven, die wacht[t]e ons met een kopje thee en een broodje op. Ik heb dol en dol met je te doen. Ik heb medelyden met ons allen, maar met jou t' meest myn lieve Dek. Alles zou wèl gaan als dat fatale geld maar niet zoo drukte enfin altyd moed houden, de menschen beneden zyn voorbeeldig, gister avond bakten ze wafelen, ons werd er van boven gezonden, ik schipper zoo goed mogelijk. t' Drukt me zoo alles zoo hoog oploopt, ik heb een tydje gehad van minder sterkte, maar gelukkig als ik t' voel, kan ik me gaauw weer opheffen, ik ben nog al erg over me zelve te vreden, dat klinkt als een klonk vind je niet. We hebben de tafel voor t' vuur gezet, Lot aan de eene kant ik aan de andere, de kinderen aan | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Brief van Tine, 1863 (familiearchief Storm de Grave-van Reenen).
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
t' hoofd van de tafel, dan kunnen ze ook niet voorby t' vuur loopen, t' is gezellig zoo, en goed. Ik doe zoo veel mogelyk om zelve t' hoofd vrolijk op te dragen, de brieven van Stéphanie doen me goed, ze is zoo hartelijk en lief, ik heb haar geschreven, maar t' is me zóó moeyelyk om aan anderen te schryven. Toch zal ik aan Siet maar eens schryven, myn Dek je moet ook maar denken als ik niet schryf alles goed is. We weten alles, en ik denk dan ook Dek heeft niets aan praatjes, al zijn ze dan ook zoo kwaad niet. Lot heeft t' boek van Shakespeare bijna uit. Ik heb nog wat op t' oog voor haar voor haar nieuwjaar by de office de publicité, ik zal de revue ook maar weer ingaan, ik vind t' een alleraangenaamste lectuur, ik lees nog al, in weerwil van alles maar ik vind t' goed. Ik mag er maar niet by zitten, ik let een beetje op me zelve, wel, wel ik vind dat ik me zelve nog al een prysje geef, kassian, en t is toch gek. dag myn Dek myn beste, beste Dek
Kus die lieve Mimi hartelijk van mij, ook Francis en Annette, och ik zal nog maar wat wachten met schryven. Ik wil deze verzenden, je zult verlangen iets van de kinderen te hooren. Edu heeft zyn briefje alléén geschreven, er zyn fouten in maar t' schikt vind ik. Non is een snoepje. Edu houdt zooveel van moeder dat blijft altyd, ik zal zien voor zyn verjaardag l'arithmétique de grand papa te krygen van de office de publicité, ik heb zelve een aardigheid om de kinderen te leeren, t' spyt me, ik me dikwyls forceren moet, want ik zou er zoo van genieten, als ik wist myn Dek t' goed hadt och ik heb zoo bitter met je te doen arme arme Dek | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Briefje van Edu, 1863 (familiearchief Storm de Grave-van Reenen). Briefje van Nonni, 1863 (familiearchief Storm de Grave-van Reenen).
| |||||||
Handschrift NonnieUne école de nonnie
Dik van der Meulen & Gerlach Storm de Grave Met dank aan Vincent Klooster, historicus en inventarisator van het archief van de familie Storm de Grave. | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
NawoordDe brieven, recent aangetroffen in het familiearchief Storm de Grave-van Reenen, behoeven nauwelijks toelichting. Centraal staat een bedelbrief, zoals Multatuli er vele heeft geschreven. Ook de hoofdpersonen zijn bekend: naast Eduard Douwes Dekker zelf zijn vrouw Tine, hun zoon Edu en hun dochter Nonnie. En natuurlijk de geadresseerde, Isaäc Dignus Fransen van de Putte, Indischman, liberaal en minister van Koloniën. Toch is het een belangwekkende correspondentie, om allerlei redenen. Zo is de opmerkelijkste brief misschien niet die van Multatuli, maar het huiselijke, al te huiselijke schrijven van zijn vrouw, die met de kinderen en een enkele logee in Brussel verbleef. Van de vele brieven die Tine haar man moet hebben gestuurd, zijn er maar enkele bewaard gebleven. Geen ervan is zo informatief als deze. Maar ook de brief van Multatuli - geschreven tijdens een bezoek aan Amsterdam - is van belang, niet in de laatste plaats omdat er uit het najaar en de vroege winter van 1862 vrijwel niets van zijn hand bewaard is gebleven. Multatuli schreef bij vlagen. Na de periode 1859-1862, waarin achtereenvolgens Max Havelaar, Minnebrieven, Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië en de eerste bundel Ideeën verschenen - naast een groot aantal kleinere geschriften - was 1863 een schraal jaar. Behalve een krantenartikel, ‘De school des levens’, verscheen er van hem niets in druk. Zijn uitgever, in die tijd R.C. d'Ablaing van Giessenburg, ook bekend als R.C. Meyer, werd er wanhopig van. ‘Hij moet thans weder veel geld verteren en werkt toch niet,’ klaagde hij eind februari.Ga naar eind2 De korte teksten die zijn sterauteur hem wél zond, kon hij bezwaarlijk uitgeven. ‘Waarde Meijer,’ schreef Multatuli hem bijvoorbeeld, ‘ik heb geld noodig. Schikt het u my te helpen, doe het dan svp en stuur my zooveel mogelyk. Adieu, t.a.v. Douwes Dekker.’Ga naar eind3 Geldgebrek was een leidmotief in Dekkers leven. Het was een drijfveer om te werken, maar ook reden om dat juist niet te doen, zoals ook uit zijn brief vanuit Amsterdam aan Fransen van de Putte blijkt. Het dilemma werd treffend verwoord door Garmt Stuiveling, bezorger van Multatuli's Volledige werken: ‘Als hij geen geld had, kon hij niet schrijven; als hij wel geld had, behoefde hij niet te schrijven.’Ga naar eind4 Daar kon de ijzerfabrikant Jacques Hotz van meepraten, die Multatuli in 1863 grote bedragen schonk, in de verwachting dat dit tot (sociaal bewogen) kopij zou leiden. Pas in januari 1864 loste de schrijver deze verwachting in, door Hotz een lange brief te schrijven die als basis zou dienen voor het beroemde Idee 451, over de positie van de arbeiders. Een andere rode draad waren zijn bewonderaars, veelal vrouwen. ‘Jezus begon met vissers,’ zei Multatuli eens, ‘ik vang met meisjes aan.’ Zelfspot of ernst? In 1863 leek het vooral een beschrijving van de werkelijkheid. Met zijn ‘Legioen | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
van Insulinde’, zoals hij zijn achterban zelf aanduidde, had hij grote politieke en maatschappelijke plannen. Een aantal van de legionaires noemt Tine in haar brief. ‘Kus die lieve Mimi hartelijk van mij,’ schrijft ze bijvoorbeeld. Dit slaat op Mimi Hamminck Schepel, die Dekker in juni 1862 had leren kennen en die later zijn maîtresse en nog later zijn tweede vrouw zou worden. Van grotere betekenis was op dat moment nog zijn nicht Sietske Abrahamsz, die model stond voor Fancy in Minnebrieven. Ook zij duikt in Tines brief op, net als een derde legionaire, Charlotte (‘Lot’) de Graaff. Deze dochter van een predikant woonde een poos bij het gezin Douwes Dekker in huis. Er is wel eens gesuggereerd dat hij haar had bezwangerd, maar de aanwijzingen daarvoor zijn schraal. Van ‘Annette’, eveneens door Tine genoemd, is niet meer bekend dan dat Multatuli haar heeft vrijgekocht uit een ‘huis van verderf’. ‘Het was een van Dekkers mooiste daden,’ zou Stéphanie Omboni-Etzerodt hierover later schrijven. Stéphanie zelf komt ook in de brief van Tine voor. Zij was, tot het eind toe, de trouwste vriendin en toeverlaat van Dekkers eerste echtgenote, maar behoorde niet tot Multatuli's legioen. Dat gold weer wel voor ‘Francis’, met wie Francisca Pino Post wordt bedoeld, de schoonzuster van Multatuli's mecenas Hotz. Opvallend is, hoe dan ook, hoe welwillend Tine over al die vriendinnen van haar man schreef. Ze wist van de intieme omgang die hij met hen had, maar verweet hem niets. Integendeel, ze groette en kuste iedereen en moedigde Dekker en zijn levenswijze aan. Ze beklaagde alleen hem en het zware lot dat hij droeg. In feite leek ze op haar naamgenoot uit Multatuli's Minnebrieven - en dit wekt de indruk dat het schrijven minder spontaan was dan het op het eerste gezicht lijkt. Voor die veronderstelling is nog een argument: een van de weinige andere brieven van Tine die zijn teruggevonden, van december 1859, was eveneens door haar man ingesloten bij een soort bedelbrief, in dit geval aan Jacob van Lennep.Ga naar eind5 Rest de vraag waarom Dekker zich in 1863 tot Fransen van de Putte wendde. De minister stond niet bekend als een fan van de schrijver, die volgens hem een ‘mislukt genie’ was.Ga naar eind6 Omgekeerd zag Multatuli al even weinig in de liberaal. Een jaar eerder had hij Van de Putte, toen nog Kamerlid, al verweten dat deze zweeg ‘over de belangen, de regten, de billijke verwachtingen van de Javanen’.Ga naar eind7 Na 1863 viel hij Van de Putte, inmiddels minister van Koloniën, regelmatig aan. Hij noemde de politicus, die een verleden had als suikerfabrikant en tabaksondernemer, een ‘javase rijkworder’, ‘een fortuinzoeker die in elf, twaalf jaren tyds 3 miljoen guldens uit den Javaan heeft weten te persen’. Dat uitgerekend die man minister van Koloniën was geworden, ‘ja zelfs chef van 't kabinet! Zó heeft Nederland geantwoord op den Max Havelaar. Het heeft openlyk party getrokken voor 't schandelyk onregt.’Ga naar eind8 | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
De felle toon zou een aanwijzing kunnen zijn hoe Van de Puttes antwoord heeft geluid, als er al een antwoord is geweest. Want enkele maanden nadat hij de minister om steun had gevraagd, begon Multatuli met zijn aanvallen op de man die zijn weldoener níet werd. In nieuw werk en in later toegevoegde voetnoten, nooit liet hij Van de Putte met rust. Tot zijn dood toe beklaagde de schrijver zich over Van de Puttes aanzien, macht en kapitaal, zaken die hijzelf te weinig meende te hebben. In 1873 kwam er nog een grief bij: onder minister Fransen van de Putte begon dat jaar de Atjeh-oorlog, en Multatuli hield hem er verantwoordelijk voor. Niet lang voordat hij in het Duitse Nieder-Ingelheim overleed, schreef hij aan zijn uitgever over de schuldigen aan die oorlog: ‘Ik beweer dat Fransen van de Putte aansprakelyk is, ook civiliter. Men behoorde hem z'n laatsten duit aftenemen.Ga naar eind9 De vraag waarom hij juist Fransen van de Putte om hulp vroeg, is hiermee niet beantwoord. Zeker is alleen dat Dekkers poging niets heeft opgeleverd - behalve enkele interessante brieven, die nu voor het eerst in druk zijn verschenen. | |||||||
Herkomst van de brievenHet archief Storm de Grave-van Reenen en aanverwante geslachten bewaart onder meer de correspondentie van I.D. Fransen van de Putte (‘Putte’). Deze correspondentie vererfde na het overlijden van Putte in 1902 en van zijn echtgenote Lucie Henriëtte Cornets de Groot in 1904 op hun jongste dochter Jeanne Louise (1857-1932), gehuwd met jhr. Fredrik van Reenen. Zij werden de volgende bewoners van het huis Schaerweijde in Zeist, waar voorheen Fransen van de Putte en zijn echtgenote hadden gewoond. De correspondentie vererfde vervolgens in rechte lijn op twee generaties. Enkele jaren na het overlijden van mevrouw Storm de Grave-van Reenen in 2006 begon de historicus Vincent Klooster op verzoek van de familie met het bewerken en beschrijven van de familiearchiefbestanden. Opmerkelijk is dat het archief niet alleen de door Putte ontvangen correspondentie bevat, maar ook alle brieven die Putte aan zijn oudere broer en vertrouweling Jan zond. Hetzelfde geldt voor de correspondentie tussen Putte en diens zoon Johan Hora (‘John’). Deze stukken maken het mogelijk om in diverse zaken een vrij volledig beeld te krijgen van Puttes opvattingen. Vermoedelijk in 2015 verschijnt van de hand van de historicus drs. P.J.J. Consten de biografie van I.D. Fransen van de Putte, als dissertatie voor zijn promotie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Dit boek zal voor het overgrote deel zijn gebaseerd op de stukken uit het bovengenoemde familiearchief. | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|