Over Multatuli. Jaargang 35. Delen 70-71
(2013)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Vanuit twist en tweespraak
| |
[pagina 26]
| |
krijgen in de manier waarop de herinnering aan het verleden van waarde kon zijn voor het herdenkende heden. Daarom zal dit artikel in eerste instantie antwoord geven op de vraag met wat voor soort herdenking we hier te maken hebben. Wat voor banden bestonden er tussen herdenkers en het door hen herdachte verleden? En hoe kwamen deze banden tijdens dit georganiseerde moment van reflectie, deze ‘stolling in de tijd’, tot uitdrukking? Een nadere analyse van de tijd waarin deze huldebetuiging plaatsvond, in het fin de siècle, ofwel het eind van de ‘lange negentiende eeuw’, leidt naar een tweede punt van aandacht. Door de verzuiling werd de eenheid van de Nederlandse samenleving steeds minder vanzelfsprekend. En toch was het diezelfde gesegregeerde samenleving die de huldebetuiging initieerde. In tegenstelling tot een ‘top down’ organisatie, die zijn oorsprong vindt in een autoriteit, zoals de overheid, was de organisatie van deze huldiging ‘bottom-up’, spontaan ontstaan vanuit de samenleving - zij het vooral vanuit de gegoede burgerij. De focus in dit artikel op de aanloop en organisatie van de huldebetuiging laat zien hoe er geprobeerd werd om mensen met verschillende sociale, politieke en religieuze achtergronden bijeen te brengen. | |
‘Men wil een ovatie brengen en men zoekt een jubilaris’In een eeuw van nationaal denken en natievorming begon de canonisering en het uitdragen van de eigen nationale identiteit in Europa een steeds belangrijkere rol te spelen.Ga naar eind7 Zodoende werden de nationale helden van elk land op een voetstuk geplaatst. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden voor schrijvers, dichters en schilders standbeelden en monumenten opgericht in de steden, werden huldigingen georganiseerd tijdens hun leven en promoveerden ze tot onderwerp van herdenkingen en eeuwfeesten na hun dood. De gelauwerde werd voorgesteld als de incarnatie van een nationaal wezen en verpersoonlijkte als ‘figure of memory’ het nationaal collectief geheugen.Ga naar eind8 De festiviteiten die de gelauwerde omringden, brachten de inwoners van elk land samen en stimuleerden het nationale eenheidsgevoel, de ‘imagined community’.Ga naar eind9 Op die manier vierde Duitsland Johann Wolfgang von Goethe (1849), Friedrich Schiller (1853, 1859) en Georg Friedrich Händel (1857), huldigde Schotland Robert Burns (1859) en Engeland William Shakespeare (1864), vereerde Italië Dante (1865) en Petrarca (1875), vierde Spanje Miguel de Cervantes (1916), lauwerde Frankrijk Rousseau en Voltaire (1878) en Rusland Alexander Pushkin (1880).Ga naar eind10 Voorbeelden van de standbeelden- en monumentenregen van de negentiende eeuw zijn er te over, voortbouwend op het in 1840-1844 opgerichte, overweldigen- | |
[pagina 27]
| |
de monument aan de Princes Street Gardens in Edinburgh: de gotische torens ter ere van Sir Walter Scott (1771-1832). Hoewel de vieringen in omvang en organisatie verschilden en de productie van de materiële herinneringscultuur de ene herdenking van de andere onderscheidde, zijn er ook punten van overeenkomst te vinden in de viering van de verschillende nationale helden.Ga naar eind11 In veel gevallen werd er gezocht naar een neutrale basis waarop het ‘gezicht van de natie’ onder gelijken gehuldigd kon worden. Het was van belang dat de gehele natie zich met de held kon identificeren en dat er zodoende een breed draagvlak voor de huldiging was. De eeuwfeesten die veelal een eeuw na de geboorte of dood van de persoon in kwestie georganiseerd werden, moesten daarnaast de tand des tijds kunnen doorstaan; identificatie moest ook in de toekomst mogelijk blijven. In het Nederland van de negentiende eeuw lieten de helden van de Gouden Eeuw de literaire grootmachten van de negentiende eeuw ver achter zich. Toen in 1880 in Frankrijk de 78-jarige Victor Hugo (1802-1885) groots gehuldigd werd en een jaar later in Brussel deze eer ook aan Hendrik Conscience (1812-1883) te beurt viel bij de verschijning van diens honderdste boekdeel, rezen er in Nederland vragen over hoe hierbij aangesloten kon worden. Met verbazing werd in De Nederlandse Spectator bericht over de ontstane onrust in Nederland: ‘(...) gewoonlijk toch heeft men een jubilaris en men zoekt een gepaste vorm van hulde. Hier is het omgekeerde het geval; men wil een ovatie brengen en men zoekt een jubilaris.’Ga naar eind12 Er ontstond speculatie over een eventuele Multatuli-huldiging tijdens de Internationale Koloniale Tentoonstelling die in 1883 in Amsterdam gehouden zou worden.Ga naar eind13 Maar uiteindelijk werd op de zeventigste verjaardag van de schrijfster Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886) een grootschalig huldeblijk georganiseerd. In Den Haag werd zij namens de koninklijke familie toegesproken door L.R. Beijnen en ontving zij een album amicorum waar meer dan duizend letterkundigen, schilders, tekenaars, etsers, toondichters en verenigingen een bijdrage aan hadden geleverd.Ga naar eind14 Voor de huldiging van de revolutionair Multatuli, de ondermijner van het Nederlandse staatsgezag, bleek niet voldoende draagvlak te zijn. Er werd namelijk getwijfeld aan zijn oprechtheid en eerlijkheid: ‘Indien de nationale hulde aan Multatuli zonder protest doorging zou de legende, dat hij een ongelukkige martelaar is, maar het Nederlandsche volk en zijn regeering slecht en medoogenloos zijn, meer en meer ingang vinden.’Ga naar eind15 Multatuli moest het slechts stellen met een erelidmaatschap bij de vrijdenkersvereniging De Dageraad, en een huldeblijk-inzameling van vrienden en vereerders om zijn ontslag, die ‘opoffering’, te vergoeden.Ga naar eind16 Het zou tot Multatuli's dood in 1887 duren voordat iets van een eensgezinde nationale huldeblijk zichtbaar werd: vrijdenkers en de gevestigde burgerij, MultatulianenGa naar eind17 | |
[pagina 28]
| |
en letterkundigen herdachten Multatuli ieder op eigen wijze; een voorbode voor de huldebetuiging van 1910.Ga naar eind18 | |
Huldigen op onzijdig terreinIn 1909 werd er geanticipeerd op het naderende jubileum van Max Havelaar. De Rotterdamse vrijdenker, Multatuli-kenner en -vereerder Bernard Damme riep met het artikel ‘Aan u het nageslacht’ in het tijdschrift De Dageraad op tot een blijvende hulde aan Multatuli.Ga naar eind19 Na het ontstaan van verschillende lokale initiatieven in Rotterdam, Schiedam, Gorinchem, Den Haag, Winterswijk en Haarlem nam de vereniging De DageraadGa naar eind20 het initiatief om een voorlopig comité te vormen en een vergadering te plannen om alle verenigingen en personen die met het plan sympathiseerden bijeen te brengen.Ga naar eind21 Op 23 januari werd de eerste vergadering in de Kunstzaal van het hotel Krasnapolsky in Amsterdam geopend met de woorden van de schrijver en letterkundige Jan ten Brink: ‘Als eerlang de tijd zijn verzachtenden invloed zal hebben doen gelden, zal ook van vergoding en verguizing zooveel verdwijnen, dat het ware beeld van den mensch en van den schrijver kan worden geschilderd.’Ga naar eind22 In 1910 leken de hevige stormen die in 1882 nog woedden, getrotseerd te zijn; de tijd om Multatuli in zijn ware aard te huldigen was aangebroken. Maar wat was die ware aard van de mens en schrijver Multatuli? De toekomstige voorzitter van de ‘Commissie ter Huldiging van Multatuli's Nagedachtenis’, de Amsterdamse oud-wethouder van onderwijs, Gids-redacteur en letterkundige J.N. van Hall prees zich gelukkig dat de hulde verbonden kon worden aan het jubileum van Max Havelaar. Misschien herinnerde hij zich nog de felle kritiek op de persoon en revolutionair Multatuli van enkele decennia terug, waar tevens werd aangehaald dat wanneer ‘de schrijver van het geniale boek Max Havelaar, de dichter van Vorstenschool en van de wonderschoone Wouter geschiedenis’ gehuldigd zou worden, ‘men bijna overal instemming gevonden [zou] hebben.’Ga naar eind23 Met Max Havelaar maakte Multatuli niet alleen naam, het was ook het werk, aldus Van Hall, ‘waarom het grootst aantal Nederlanders zich kan vereenigen tot het gemeenschappelijk eeren van zijn nagedachtenis’.Ga naar eind24 ‘Oome Van Hall’, zoals zijn bijnaam luidde, de verpersoonlijking van het regentendom in de literatuur, paste deze onverstoorbare en gemoedelijke benadering. Het extreme en het uitzonderlijke werden door hem altijd met dezelfde neutrale ontvankelijkheid behandeld; zo ook Multatuli.Ga naar eind25 De schrijver Multatuli moest dus boven alles gehuldigd worden op neutrale, of in Van Halls woorden ‘onzijdige’ grond, om alle controverse uit de weg te gaan.Ga naar eind26 Maar de woorden van Van Hall markeerden slechts het begin van een vergadering met evenveel meningen als aanwezigen. Sprekers volgden die pleitten om in de geest van Multatuli te ageren tegen de nasleep van de Atjeh-oorlog (M. de | |
[pagina 29]
| |
Boer), sprekers die in eerste instantie de vrijdenker gehuldigd wilden zien of dat nu verdeeldheid zaaide of niet (de vrijdenker en anarchist F. Domela Nieuwenhuis), of sprekers die Multatuli in veel breder opzicht wilden beschouwen als voorloper van de algemene volksontwikkeling (de sdap-er F.M. Wibaut). Jurist en liberaal kamerlid C.Th. van Deventer greep zijn spreektijd zelfs aan om te betogen dat Multatuli helemaal niet kon worden gezien als een belangrijk koloniaal hervormer en dat het daarom verstandig was de huldiging niet aan concrete koloniale zaken te verbinden.Ga naar eind27 Dat, terwijl verscheidene aanwezigen, zoals Van Hall, Wibaut en H. Muller, aangaven dat Indië een niet te negeren onderdeel was van Multatuli's werk en leven. Uiteindelijk vatte de heer A.E. Mendell samen dat Multatuli bezien moest worden vanuit drieërlei gezichtspunt: Indië, de letterkunde en de vrije gedachte.Ga naar eind28 Op die manier kon de nagedachtenis zo breed gehouden worden, dat een ieder zijn of haar eigen waarden in Multatuli verpersoonlijkt zag. Met de vorming van de Commissie - buiten De Dageraad om, omdat die Multatuli slechts als vrijdenker wilde eren - en een gedachtewisseling over de vorm van de huldiging werd de vergadering gesloten; de eerste stap om te huldigen op onzijdig terrein was gezet.Ga naar eind29 Tegelijkertijd vormde het slot van de eerste vergadering het startschot van de publieke discussie. In de verschillende kranten, dag- en weekbladen werd zij door verschillende kampen gevoerd; eenieder snoeide Multatuli naar eigen believen. Wat voor de één een vruchtdragende tak was, werd door de ander tot de composthoop veroordeeld. Bij de één was de lof groter dan bij de ander, maar kritiek ontbrak bij niemand.Ga naar eind30 | |
‘Het gaat alles alweer den slakkengang’Alle goede bedoelingen ten spijt, mondde de bekendmaking van de veelzijdige en onzijdige hulde uit in een reeks van disputen, discussies, boze brieven en zelfs tot een splitsing in het huldigingscomité.Ga naar eind31 Een dag na de tweede vergadering van de huldigingscommissie op 13 februari, waar ook het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië, het Indisch Genootschap, de vereniging Oost en West en de vereniging Moederland en Koloniën, de Vereeniging voor Letterkundigen en de Nederlandschen Journalistenkring waren uitgenodigd, verscheen een brief van Domela Nieuwenhuis die daarin zijn uittreding aankondigde. Tijdens de tweede vergadering had zich een verandering van koers voorgedaan. De drieledige hulde was beperkt tot een eenzijdige van Multatuli als koloniaal hervormer: een reden voor Domela Nieuwenhuis om rigoureus protest aan te tekenen.Ga naar eind32 Bernard Damme, die op de desbetreffende dag in Alkmaar was om een lezing te geven over Multatuli, werd door Domela Nieuwenhuis van de beslissing op de | |
[pagina 30]
| |
hoogte gesteld, waarop ook Damme afzag van een verdere samenwerking met het comité.Ga naar eind33 In een oproep ‘Aan alle Multatuli-vrienden’ beklaagde Damme zich over het afzien van de veelzijdige hulde: ‘Zoo houdt men het volk, de breede massa er buiten.’ En met opzwepende woorden spoorde hij vervolgens datzelfde volk aan om door liefde gedreven een huldebetuiging uit haar ‘boezem te laten verrijzen’ voor degene die zich opofferde voor het welzijn van het volk en het stimuleerde tot ‘zelfdenken’.Ga naar eind34 De twee dissidenten besloten vervolgens om hun eigen plan te trekken: zij zouden Multatuli een passende hulde brengen door zijn werken onder de aandacht van de massa te brengen.Ga naar eind35 Met een reeks brochures en dunne boekjes moest Multatuli's woord opnieuw gepopulariseerd worden, zodat hij als voorganger van de vrije gedachte een plaats kon verwerven in het collectief geheugen.Ga naar eind36 Natuurlijk kon de tweedeling zo soepel niet verlopen. Het snelle vertrek van Damme en Domela Nieuwenhuis leidde tot het vrijwillig ontslag van de beurshandelaar en medeoprichter van De Nieuwe Gids F. van der Goes en de Amsterdamse wethouder Wibaut, en tegen maart 1910 dreigden ook de Dageradianen J.G. Götze en P.J.A. Meersmans met hun vertrek. Dat was voor het centrale huldigingscomité genoeg reden om het tij te keren en de eenzijdige weer voor een veelzijdige hulde in te ruilen. Damme en Domela Nieuwenhuis hielden ondertussen voet bij stuk; als zij niet persoonlijk werden uitgenodigd om weer zitting te nemen in het comité, zouden ze hun eigen huldiging gewoon doorzetten.Ga naar eind37 Ondanks de grote stroom van brieven en correspondentiekaarten die begin maart op gang kwam, verliep de besluitvorming bij de organisatoren traag door wederzijdse afhankelijkheid. Wilden Domela Nieuwenhuis en Damme geld inzamelen voor de druk van de geplande brochures, dan zouden ze eerst moeten beslissen of ze terug wilden keren naar het comité. Alvorens ze die beslissing konden nemen, moesten ze zich kunnen verenigen met de inhoud van de nieuwe circulaire, die echter pas gepubliceerd kon worden als beide heren hun terugkeer hadden bevestigd.Ga naar eind38 Damme worstelde duidelijk met de hele situatie: ‘Ik vind 't 'n akelige geschiedenis op 't oogenblik. Ik die na een zaak eerst overdacht te hebben voor snel besluiten en handelen ben nu te moeten aandringen op wachten wachten wat anderen believen te doen en dat weer door anderen.’Ga naar eind39 Domela Nieuwenhuis ging ondertussen fervent door met het schrijven en de publicatie van de brochures, hij leek de hoop allang te hebben opgegeven nog enig blijk van erkenning van het comité te ontvangen dat ze waren teruggekomen op hun besluit: ‘Van circulaire nog niets gezien, van kommissie niets gehoord. Het gaat alles alweer den slakkengang.’Ga naar eind40 Wanneer dan eind maart eindelijk de circulaire verschijnt, ziet het ernaar uit dat de veelzijdigheid van de hulde op velerlei wijze wordt benadrukt. Zo is er een | |
[pagina 31]
| |
alinea gewijd aan de diversiteit van het comité: mannen en vrouwen, uit Noorden Zuid-Nederland, met uiteenlopende ‘denkwijze, richting en werkzaamheid’, en wordt Multatuli op verschillende wijzen omschreven. Hij is de schrijver van eerste rang, de belangenbehartiger van de inlandse bevolking, de moedig voorvechter van het onbevooroordeeld denken.Ga naar eind41 Voor Damme en Domela Nieuwenhuis prevaleerden in de circulaire echter de inlandse specialiteit en de schrijver boven de strijder, de martelaar, de filosoof Multatuli. ‘Van een alzijdige hulde is alzoo geen spoor te vinden.’Ga naar eind42 En daarmee lijkt de kous af, de twee dissidenten distantiëren zich van de grootschalige hulde en dat is het einde van iedere onzekerheid en twijfel: Multatuli zal gehuldigd worden, maar meer in verscheidenheid dan in eenheid.Ga naar eind43 | |
Tijdelijke tentoonstellingProgramma van de avondvoorstelling in het Paleis voor Volksvlijt met een portret van Multatuli.
Multatuli Huis, Correspondentie 1907-1910-5. Op 7 mei 1910 stond Amsterdam in het teken van de door de centrale Commissie georganiseerde huldebetuiging van Multatuli's nagedachtenis.Ga naar eind44 Er stonden voor die dag drie onderdelen op het programma; naast de opening van een Multatuli-tentoonstelling, werden er 's middags en 's avonds voorstellingen opgevoerd in het Paleis voor Volksvlijt. Daardoor beperkte de hulde zich niet langer tot de eigenlijke aanleiding van de viering, het vijftigjarig bestaan van Max Havelaar, maar werd de schrijver in de volle breedte van zijn oeuvre herdacht. Zoals het comité beoogd had, werd Multatuli op drieërlei wijze gehuldigd op onzijdig terrein. ‘Er is geen | |
[pagina 32]
| |
druk officieel gedoe geweest, alles ging eenvoudig als in een kring van menschen, die het waarlijk met elkaar eens zijn’, aldus De Vrije Gedachte.Ga naar eind45 Van conflicten en onenigheid was geen sprake, al was dat misschien minder een gevolg van de inhoudelijke kwaliteit en meer van het conflict vermijdende karakter van de viering. Op de dag van de huldebetuiging verzamelde zich om 11.00 uur bij de opening van de Multatuli-tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam een menigte die eigenlijk te groot was voor de kleine zaal links van de trap.Ga naar eind46 Door de inspanningen van P.J.A. Meersmans, die in Amsterdam al zestien jaar Multatuliana vergaarde, met Damme aan zijn zijde als fel voorvechter van een Multatuli-tentoonstelling, was er op korte termijn een omvangrijke collectie bijeen gebracht.Ga naar eind47 De veertien categorieën en 409 stukken die de tentoonstelling telde, omvatten handschriften, verschillende uitgaves en vertalingen, uitgegeven en onuitgegeven brieven, geschriften over Multatuli, verscheidenheden en curiosa, en portretten van de schrijver, zijn familie en allerlei personen die in meer of mindere mate een rol hadden gespeeld in zijn leven.Ga naar eind48 Natuurlijk nam de afdeling Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij de belangrijkste plaats in, met het originele handschrift, de verschillende uitgaven, vertalingen en correspondentie tussen Multatuli en zijn uitgever Jacob van Lennep. De journalist, criticus en essayist Frans Coenen merkte in de Oprechte Haarlemsche Courant op, dat de hoeveelheid portretten - 32 - van Multatuli wat overdreven, en de betrekking tussen Multatuli en sommige afgebeelde personen erg onduidelijk was, en dat de stapels dagbladknipsels niet altijd even belangrijke informatie bevatten.Ga naar eind49 Gezien de toenmalige mode om door middel van meubels en curiosa een tentoonstellingsruimte tot mausoleum om te vormen, was het opvallend dat er buiten een standbeeld van Saïdjah bij zijn buffel in de Multatuli-tentoonstelling geen enkel artefact te vinden was.Ga naar eind50 Deze tentoonstelling wekte zodoende niet zozeer de indruk van Multatuli's aanwezigheid, ze bood veeleer de aandachtige bezoeker een inkijk in het (geestes)leven van Multatuli in woord en beeld. Natuurlijk werd er geprobeerd om Multatuli daarbij niet in diskrediet te brengen, of zoals het Nieuws van de Dag het verwoordde: ‘wat er gesproken wordt en geschreven, geschiedt in den verheven loftrant van een grafrede.’Ga naar eind51 Uit de reacties in verschillende kranten sprak enerzijds instemming met deze ingetogen huldebetuiging. Het Volk schreef: ‘Het is, wil ik maar zeggen, heel gepast, dat wij het Multatuli-feest vieren stilletjes, met het bekijken van kranten, brieven, documenten, van vijftig jaar her. Ieder kan erbij denken wat hij wil; (...).’Ga naar eind52 Tegelijkertijd werd echter opgemerkt dat de tentoonstelling misschien voor de ‘snuffelende Multatuli-vorscher’ veel genot opleverde, maar de gewone bezoeker ‘met oppervlakkige belangstelling’ niet veel deed. Of men moest al eenzelfde enthousiasme bezitten als de oude man, die, aldus een journalist, met ‘bewonde- | |
[pagina 33]
| |
rend hoofdschudden’ de verschillende stukken bekeek en mompelde: ‘“Wat een correspondentie, verbazend, verbazend! 't Is intressant hoor, intressant”, daarna 't boek weer liet dichtvallen en verder liep’.Ga naar eind53 Een overzicht van een gedeelte van de Multatuli-tentoonstelling waarop een grote hoeveelheid portretten zichtbaar is. ‘Multatuli's nagedachtenis’, Het Leven 19 (13 mei 1910).
De tentoonstelling, die in eerste instantie maar voor acht dagen opengesteld werd voor het publiek werd uiteindelijk met nog eens zeven dagen verlengd tot zondag 22 mei.Ga naar eind54 Tot tevredenheid van velen, want verscheidene bezoekers hadden zich al beklaagd over de vluchtige blikken die ze op de documenten moesten werpen, de weinige aantekeningen die ze konden maken, bij hun vertrek spijt hebbend zo veel materiaal onaangeroerd te moeten laten.Ga naar eind55 Ondertussen werden de plannen om de tijdelijke tentoonstelling in een museum onder te brengen, een idee dat vanaf de oorsprong van de tentoonstellingsplannen al een rol speelde, verder uitgewerkt. De inzenders werd gevraagd om hun tijdelijk in bruikleen gegeven stukken permanent af te staan en er werden gesprekken gevoerd met Burgemeester en Wethouders van Amsterdam. Maar zoals zal blijken, werd er met de oprichting van het museum meer beoogd dan het enkel tonen van de documenten; het moest in de woorden van Van Hall ‘van meer dan voorbijgaand nut wezen’.Ga naar eind56 | |
Het toneel van het cultureel geheugenHet middag- en avondprogramma van 7 mei werd gevuld met een drietal toneelstukken van Multatuli's hand. Zo voerde het Rotterdamsch Tooneelgezelschap on- | |
[pagina 34]
| |
der leiding van P.D. van Eijsden twee fragmenten van het blijspel Aleid op. Daarna volgde Kruissprook, voorgedragen door Willem Royaards en 's avonds om 20.00 uur voerde het Rotterdamsch Tooneelgezelschap eveneens Vorstenschool op, een drama in vijf bedrijven.Ga naar eind57 Meer nog dan de tentoonstelling, boden de voorstellingen de gelegenheid om Multatuli uitbundig te huldigen in alle lagen van de samenleving. Aleid werd gratis aangeboden, de kaartjes voor de overige voorstellingen varieerden van f0,25 tot f2,- en bovendien maakte het medium de werken van Multatuli toegankelijk voor ongeletterden. Het middag- en het avondprogramma waren een succes. De Nieuwe Courant schreef: ‘De met groen getooide schouwburgzaal, het diep liggende orkest, was geheel met planten opgevuld, en het tooneel was met groen omlijst; op alle rangen stampvol en het geestdriftige applaus gaf aan dat gedeelte der Multatuliherdenking een zich meer dan tot nu toe uitende opgewektheid.’Ga naar eind58 Er gebeurde echter meer dan huldigen en vieren alleen; iets van de herinnering aan Multatuli en het verleden werd zichtbaar. Natuurlijk geen authentiek of oorspronkelijk verleden, want met de heropvoering van toneelstukken werd dat verleden tevens gereconstrueerd. Aan de reacties in de kranten te lezen, werd dat romantisch verleden herkend en ervaren. Naast de gematigd positieve beoordelingen over het decor en de acteerprestatiesGa naar eind59, bleek dat de invloed van Multatuli's wetk en de vertolking zich op de toeschouwers deed gelden: ‘Men bekeek het voor vijf-en-dertig jaren voor het eerst vertoonde drama [Vorstenschool] niet als curiosum, doch leefde het mede voor de zooveelste maal, zooals het al de jaren, dat het zich op het repertoire heeft gehandhaafd, mede geleefd is, overal waar de Rotterdammers het vertoonden; (...).’Ga naar eind60 En Het Vaderland concludeerde zelfs: ‘We zijn de romantiek nog lang, lang niet te boven.’Ga naar eind61 Tegelijkertijd bleek echter dat de toeschouwer zich er terdege van bewust was dat de tijd in Vorstenschool een andere was dan de tegenwoordige. Zoals Max Havelaar in 1910 de gemoederen niet meer zo kon beroeren als in 1860, had ook Vorstenschool niet langer dezelfde uitwerking. Toen de voorstelling op 1 maart 1875 in première was gegaan, werd de vorm veroordeeld, de boodschap niet begrepen en de gehele voorstelling zelfs als majesteitsschennis opgevat.Ga naar eind62 ‘Voor ons,’ zo betoogde een journalist van De Amsterdammer in 1910, ‘is het eigenlijk moeilijk geworden zich goed dat orkaankarakter in te denken. We moeten ons daarvoor trachten te verplaatsen in het echte denk- en gevoelsleven van een 50 jaren het met zijn vroomheidsgedoe, zijn ongeloofelijke benepenheid en doodend fatsoens-formalisme op 't terrein van eer en deugd, zijn koudhartige en vooze filantropie, zijn bespottelijke standen- en standjes-verschil.’Ga naar eind63 Zoals de tentoonstelling vormden de drie toneelstukken een tijdelijke bestendiging van de herinnering aan Mulratuli. Daarmee vervulden, in de woorden van | |
[pagina 35]
| |
Van Hall die het middagprogramma geopend had met een toespraak, de aanwezigen ‘een plicht van dankbaarheid’.Ga naar eind64 Mulratuli werd gehuldigd als de man ‘die de gewetens wakker schudde’, die ‘streed en leed voor de inlandsche bevolking van Nederlandsch-Indië’, als de ‘onbevooroordeelden Denker’ en als dichter. Nu aan die tijdelijke herdenkingsplicht voldaan was, werd het tijd voor daden. De herinnering aan Multatuli moest een permanente vorm krijgen om ook voor toekomstige generaties en tijden gegarandeerd te worden. Of in de woorden van Van Hall: ‘Wat wij voor de nagedachtenis van zulk een man doen, màg niet zijn het eerbetoon van één dag.’ Een fonds en twee verenigingen zouden worden opgericht om de herinnering aan Multatuli een duurzaam karakter te geven. ‘Zóó zullen wij het nageslacht de plaats wijzen, waar hij gezaaid heeft’, aldus Van Hall.Ga naar eind65 Herdenkingsmedaillon, vervaardigd door beeld houwer L. Dupuis.
Letterkundig Overzicht maart-april 1910 nr. XIII. | |
Monumentale huldeTijdens het herdenkingsjaar had de herinnering aan Multatuli al verschillende materiële vormen aangenomen: heruitgaven van zijn verzamelde werken, bundels brieven, en gipsen en bronzen medaillons.Ga naar eind66 De erfenis van zijn gedachtengoed kreeg echter ook op een andere manier gestalte. In de aanloop naar de huldebetuiging had het Commissie voor de Huldiging al aangekondigd een fonds te willen oprichten: | |
[pagina 36]
| |
‘(...) ten bate van den Inlander van Nederlandsch Indië, met behulp waarvan de stoffelijke en geestelijke verheffing van Insulinde zal kunnen worden bevorderd, bijv. door het verleenen van steun aan Inlanders van goeden aanleg, door het ijveren voor maatregelen, die verbetering op maatschappelijk gebied ten doel hebben, enz.’Ga naar eind67 Door middel van intekenbiljetten konden belangstellenden hun bijdrage doneren aan dit ‘Max Havelaarfonds’. Toen in november 1910 de balans werd opgemaakt, bleek het fonds een omvang van f4879,25 te hebben, met nog f94,- aan uitstaande posten en een bedrag van f472,50 aan vaste jaarlijkse bijdragen. De Commissie voor de Huldiging van Multatuli's Nagedachtenis besloot op haar vergadering van 16 november een vereniging op te richten om dit fonds een goede bestemming te geven.Ga naar eind68 Na drie jaar bleek dat het fonds zeven personen steunde: twee Javanen, twee Sumatranen, twee Batakkers en één Ambonees. Met de financiën konden ze hun studie in handelskennis, koloniale landbouw, elektrotechniek, talen of hun opleiding tot onderwijzer bekostigen.Ga naar eind69 Enkel door zijn naam verwierf het fonds al een monumentale status: de herinnering aan Multatuli, aan zijn gedachtegoed over verzet tegen onrecht, werd door dit fonds herbevestigd en versterkt in het heden. En die herinnering werd op deze manier ook in de toekomst gewaarborgd. Op vergelijkbare wijze streefde de Commissie ernaar om ook van de tijdelijke tentoonstelling een permanent gedenkteken voor de nagedachtenis van Multatuli te maken, door het verzamelen en bijeenhouden van boeken, handschriften, geschriften en allerhande voorwerpen in een museum. De criticus Frans Coenen vreesde voor het ontstaan van een ‘grijs-licht lokaal, waar een suffe stilte heerscht, waar allerlei brieven en gedrukte schrifturen onder glas liggen, alsof het zeldzame koralen of parelschelpen waren, en een krakerig stoffig man in uniform als suppost zijn leven op zijn horloge kijkend, ver-slijmt’.Ga naar eind70 Het museum moest echter meer zijn dan een verzamelplaats alleen. Van Hall sprak in het voorwoord van de catalogus van de tentoonstelling de wens uit dat het Multatuli-Museum een plaats mocht worden waar ‘de vele Multatuli-vereerders, en zij die eene bijzondere studie wenschen te maken van al wat den schrijver van Max Havelaar en van de Ideën raakt, hunne kennis voortdurend kunnen uitbreiden’.Ga naar eind71 Bovendien zou deze rijke bibliotheek voor een eventuele toekomstige levensbeschrijver van Eduard Douwes Dekker, ‘naar wien velen nog altijd met groot verlangen uitzien’, van onschatbare waarde zijn. De doelstelling van het toekomstige museum voldeed daarmee eveneens aan een wens die veel bezoekers van de tentoonstelling hadden uitgesproken. Door in het museum niet zozeer de bronnen achter glas tentoon te stellen als wel raad- | |
[pagina 37]
| |
pleegbaar te maken voor de bezoeker, konden Multatuli's geschriften door iedereen worden ingezien. Zoals Frans Coenen tijdens de tentoonstelling al had opgemerkt: ‘Het gaat hier immers niet om de letters of het papier, ook niet - wil ik hopen - om het leege feit, dat die brieven van M. [Multatuli] of van v. L. [Van Lennep] of Rochussen zelf afkomstig zijn, maar om de gedachten, om het sterk geestesleven daarin neergelegd.’Ga naar eind72 Eind september gaven de Burgemeester en Wethouders van Amsterdam beschikking over een ruimte in het Stedelijk Museum om de raadpleging van het geestesleven van Multatuli en zijn tijdgenoten mogelijk te maken.Ga naar eind73 Amper twee maanden later werd tijdens de vergadering van de Commissie, naast het voorstel om het Max Havelaarfonds in het leven te roepen, ook het idee geopperd de vereniging ‘Het Multatuli-Museum’ op te richten.Ga naar eind74 Nadat de statuten op 1 december koninklijke goedkeuring hadden verworven, werd de vereniging op 8 december in het leven geroepen, met ruim f900,- in kas.Ga naar eind75 Het museum zou elke woensdag geopend zijn van 11.00-15.00 uur, een tijdstip voor een selectief gezelschap. Want, zoals Het Volk terecht opmerkte, arbeiders waren ondanks hun belangsrelling voor het werk en de persoon Multatuli niet in staat om op een woensdagmiddag naar een museum te gaan.Ga naar eind76 De voorzitter en secretaris van de Commissie voor de Huldiging, Van Hall en Götze, vervulden dezelfde functie in het tijdelijk bestuur van de nieuwe vereniging; de functie van bibliothecaris werd als vanzelfsprekend door Meersmans bekleed.Ga naar eind77 Naast vele stukken die door inzenders permanent waren afgestaan, en de persoonlijke collectie van Meersmans, was bijvoorbeeld ook de pas aangekochte en uitgebreide verzameling van A.S. Kok opgenomen in de collectie, toen in de middag van 8 december overgegaan werd tot de opening van het museum.Ga naar eind78 ‘Dat wij door deze overdracht in staat gesteld worden meer dan tot nu toe, het Mult.-Mus. een waardig gedenkteeken te doen zijn, voor de nagedachtenis van Multatuli. Overigens het Mult.-Museum is reeds, “an sich”, een gedenkteeken’, zo sprak Van Hall bij de opening.Ga naar eind79 Het museum zou een monument ter ere van Multatuli zijn. ‘Maar,’ zo vervolgde Van Hall, ‘van het Mult.-Museum, als monument gezien, kan getuigd worden dat het een levend monument is.’Ga naar eind80 Die ‘levendheid’ werd bewerkstelligd door de aanwezigheid van de bibliotheek waardoor de bezoeker gestimuleerd werd een actieve houding aan te nemen in het museum. Zodoende kon de lezer Multatuli leren kennen, en door zijn geschriften te lezen tegelijkertijd hem de eer toe te kennen die ‘het nageslacht verplicht is hem te brengen.’ | |
Stolling in de tijdHet jaar 1910 vormde het sluitstuk van de lange negentiende eeuw, een eeuw waarin vele helden van de natie een ereplaats kregen binnen de nationale gemeenschap. | |
[pagina 38]
| |
In dit jaar werden er voor het eerst pogingen ondernomen om Multatuli op nationaal niveau te herdenken. In dit artikel is deze ‘stolling in de tijd’, dit moment van reflectie ter hand genomen om te analyseren met wat voor herdenking we hier van doen hebben, wat voor banden er tussen heden en verleden bestonden en hoe die banden tot uitdrukking kwamen. Tijdens de eerste vergadering in Krasnapolsky greep voorzitter Van Hall de onzijdige grond van Max Havelaar gretig aan om een zo groot mogelijk aantal Nederlanders te verenigen om de schrijver hulde te brengen. Het huldigingscomité raakte in de zoektocht naar de ware aard van Multatuli echter verdeeld. De begeerde eenheid hield in het verzuilde Nederland geen stand. Het comité kon niet steunen op een gezamenlijk collectief geheugen ten aanzien van de persoon Multatuli. Eenieder beoogde hem op een andere manier te herdenken, beschouwde hem vanuit een ander betekeniskader. Damme en Domela Nieuwenhuis zetten een reeks brochures op om hun Multatuli, de voorganger van de vrije gedachte, opnieuw onder de aandacht van de massa te brengen. De rest van het comité werkte het oorspronkelijke plan uit dat leidde tot een kalme, toegankelijke en bovenal conflict vermijdende herdenkingsdag op 7 mei 1910. Tijdens deze herdenkingsdag werd het gepresenteerde romantische verleden met Multatuli als ‘figure of memory’ - boegbeeld van het romantische verleden -door de bezoekers herkend en ervaren, wellicht nog meer bij de voorstellingen dan bij de tentoonstelling. Tegelijkertijd bestond er het besef dat het voorgestelde verleden verschilde van het herdenkende heden, het herdachte verleden behoorde voor de huidebetogers duidelijk tot een voorbije tijd. Er is hier zeker een verschil waar te nemen met de manier waarop Damme en Domela Nieuwenhuis mer Multatuli's nagedachtenis omgingen. Zij probeerden niet zozeer Multatuli's culturele als wel maatschappelijke waarde opnieuw onder de aandacht te brengen. Ook in de late negentiende eeuw speelden thema's rond de emancipatie van arbeider, vrouw en inlander, de strijd van de vrije gedachte tegen de dogmatiek en het bewustwordingsproces van uitbuiting en verval nog een rol. Her voorbije verleden stond nog heel dicht bij deze herdenkers, was misschien nog wel ‘onvoorbij’.Ga naar eind81 Tegelijkertijd werd er tijdens de voorbereiding van de huldebetuiging al een noodzaak gevoeld om de herinnering aan Multatuli te bestendigen in een museum. Dat betekende dat die herinnering geconserveerd en het voortbestaan dus ook gegarandeerd werd voor de toekomst. De ééndaagse huldebetuiging moest uitgroeien tot een duurzame herinnering, die verankerd werd in het Nederlands collectief geheugen. Leidde dit echter ook rot een levende omgang met het verleden, zoals Van Hall betoogde dat het museum kon zijn? De oprichting van het museum, de bestendiging van de herinnering aan Multatuli bracht het verleden op afstand. Dat zorgde voor meer duidelijkheid en minder | |
[pagina 39]
| |
controverse. Of zoals Het Nieuws van de Dag het verwoordde: ‘(...) het is alsof zijn figuur helderder en duidelijker en grooter voor ons oprijst, zooals men de groote lijnen van een kathedraal beter ziet naarmate men zich meer er van verwijdert en de hinderlijke omringende huisjes en aanbouwsels in 't niet verzinken.’Ga naar eind82 En juist het vervliegen van controverse door die gecreëerde afstand, of door wat je ‘historisch besef’ zou kunnen noemen, kon de bezoeker meer inzicht in de schrijver bieden, en hem zo dichterbij Multatuli brengen. De bestendiging van zijn herinnering bood zodoende zeker de mogelijkheid tot een levende omgang met het verleden. Toekomstige huldebetuigingen zouden niet gevrijwaard blijven van twisten en misverstanden; de aanzet tot een eensgezinde, nationale omgang met het verleden van Multatuli in 1910 werd in de decennia erna in de kiem gesmoord.Ga naar eind83 Wat echter een veelzijdig, eensgezind en nationaal karakter heeft behouden, was en is en zal hopelijk de meest duurzame bestendiging van Multatuli's herinnering blijven: het Multatuli Museum aan de Korsjespoortsteeg 20 in Amsterdam. Een plaats waar de banden met Multatuli levend worden gehouden voor eenieder die in zijn herinnering wil delen. |
|