Over Multatuli. Jaargang 35. Delen 70-71
(2013)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdEen en ander over...
| |
[pagina 37]
| |
het voorwoord: ‘De familie Kappelman stelde genereus onthullende liefdesbrieven beschikbaar, waarmee ik dankbaar mijn reconstructie van Multatuli's bezoeken aan Middelburg aanvul.’ Kappelman kennen we als een gezapig burgerman uit de Minnebrieven en eveneens uit Idee 374 waarin hij zijn zoon maant meer op zijn zeggen te letten dan op zijn doen. De liefdesbrieven betreffen de verhouding van Dekker met de jonge Middel-burgse artsendochter Marie Berdenis van Berlekom (1860-1922). Marie had Multatuli's lezing van 11 maart 1879 in Middelburg samen met haar zusje Mathilde - die in 1885 de vrouw zou worden van de zakenman en socialist F.M. Wibaut - bijgewoond. ‘Hij sprak over het “Horror Vacui”’, schreef Marie in later jaren in een tetugblik, ‘de afkeer van het ledige, het hunkeren van de ziel naar voedsel.’ Marie volgde een muziekstudie in Frankfurt en bezocht Multatuli op de terugweg naar Zeeland op 22 augustus 1885 in Nieder-Ingelheim. Na hun kennismaking - Marie bleef logeren en leerde ook Mimi en Wouter kennen - voerden zij een drukke correspondentie waarvan acht bewaard gebleven brieven van Dekker getuigen. Zij hebben elkaar niet meer ontmoet. Simon Blaas grijpt de logeerpartij en wellicht een eigen interpretatie van de Horror Vacui aan om in de vorm van brieven en aantekeningen bij te dragen aan de mythevorming over het liefdesleven van Multatuli. Ook Mathilde en de toenmalige hoofdredacteur van de Middelburgsche Courant Hendrik L.F. Pisuisse, een enthousiast Multatuli-aanhanger en door Dekker zeer gewaardeerd verslaggever van de lezingen, krijgen een bijzondere rol toebedeeld. Terloops komt nog de latere Zeeuwse letterkundige Rika Ghijsen, de dochter van Wibauts compagnon C.M. Ghijsen, aan de orde - die overigens een jaar of drie moet zijn geweest toen ze Marie's ‘verhaal’ aanhoorde. ‘De brieven in dit boekje geven een boeiende en broeierige impressie’, schrijft Blaas in een noot. ‘Hoe tragisch kan literaire liefde zijn.’ Ja, en komisch ook.
Simon Blaas, Horror Vacui. Slibreeks nr. 140, CBK Zeeland: Middelburg 2012. Zie voor de reeks www.cbkzeeland.nl.
Dankzij reportages als die van Pisuisse weten we dat het zo goed als onmogelijk was een nauwkeurig verslag van Dekkers voordrachten te geven. Indrukken ervan zijn er wel in krantenverslagen en brieven. Multatuli had ongeveer een uur nodig om een lezing voor te bereiden en dat uur moest bij voorkeur vlak voor zijn optreden vallen. Aanvankelijk sprak hij met aantekeningen op papier, later liet hij die achterwege, ook omdat het publiek zeer met zijn improviseren bleek te zijn ingenomen. Het thema legde hij eveneens liever niet van tevoren vast. Soms maakte hij er een spelletje van door een vriendin een dag of halve dag vóór zijn lezing het on- | |
[pagina 38]
| |
derwerp te laten bepalen. In zijn voordracht volgde dan een stortvloed van denkbeelden en associaties waar de meeste toehoorders ondanks Multatuli's astmatische stem ademloos naar luistetden.Ga naar eind2 Misschien raakten zij nog wel extra in zijn ban door de eenvoud die hem omgaf. ‘Hij was niet als spreker gekleed: zonder rok, zonder witte das, niet in 't zwart’, meldde een verslaggever van de Provinciale Drentsche en Asscher Courant op 27 februari 1878. ‘Hij droeg een grijze pantalon, zwarte gekleede korte jas en zwarte lange das. Hij stond ook niet voor een katheder, noch vóór een tafel; naast hem stond een nietig tafeltje; met een onbeduidend lessenaartje, waarop hij nu en dan leunde; overigens liep hij voortdurend heen en weêr op de estrade en praatte zeet ongekunsteld, onvermoeid en indrukwekkend.’ Later maakten het tafeltje en het lessenaartje plaats voor een stoel. ‘Alleen een stoel’, schreef Dekker op 23 februari 1880 aan Mimi, ‘niet om te zitten, maar om de hand'n plaats te geven.’
Voor de Max Havelaar Academie is Jaap de Jong, hoogleraar Journalistiek en nieuwe media en retoricaspecialist aan de Universiteit Leiden, geen onbekende. Maar men hoeft geen Multatuli-fan te zijn om zijn boekje Spreken als Max Havelaar. Hoe houd je een vlammende toespraak? met plezier te lezen. Nederlanders staan niet bekend om hun memorabele toespraken en speechkwaliteiten, heet het in de inleiding. De Jong somt een paar mogelijke oorzaken daarvan op en geeft al meteen een staaltje van ‘wat bijblijft’ door als laatste mogelijkheid te opperen: ‘Of is die vlakke spreekcultuur, zoals journalist Henk Hofland ooit zei, te wijten aan de afwezigheid van grote balkons in ons land?’ Het zijn de niet of niet al te zeer platgetreden paden die beklijven. Bezoekers van Multatuli's voordrachten konden de inhoud na afloop niet reproduceren, maar ongetwijfeld stonden bepaalde opmerkingen van de spreker en de manier waarop ze werden gebracht op hun netvlies gegrift. De Jongs boekje is een spoedcursus retorica. Het appelleert aan de huidige belangstelling voor goed spreken, die overigens al vruchten lijkt af te werpen. ‘Het beschrijft de ongeschreven regels van het spel’, aldus de hoogleraar, ‘en wie die regels goed kent kan ermee spelen.’ Multatuli past daar in zoverre in dat ‘talrijke nuttige en verrassende inzichten en afraders’ uit zijn toespraken, brieven en Ideën. De Jongs betoog treffend illustreren. Als beroemdste voordracht in de Nederlandse taal noemt hij de Toespraak tot de Hoofden van Lebak door Max Havelaar: ‘Hij verleidt zijn luisteraars en lezers met adembenemende beeldspraak, slimme vleierij en scherpe argumenten. Zijn timing en stem passen precies bij de ontwikkeling van zijn verhaal [...]. Zijn retorische technieken steken in het Nederlandse land- | |
[pagina 39]
| |
schap van de welsprekendheid overal met kop en schouders boven uit. Hij legt knap contact met zijn publiek. Hij geeft aan bekende zaken een nieuwe kleur...’ De Jongs boekje biedt een handleiding tot de ontwikkeling van die bekwaamheden. Wie zich in het geheim van Multatuli's overtuigingskracht verdiept kan volgens hem niet om de retorica heen. Maar wat mij betreft dan wel, alle ongeschreven en geschreven regels ten spijt, met het accent op passie en authenticiteit.
Jaap de Jong, Spreken als Max Havelaar. Hoe houd je een vlammende toespraak? Nieuw Amsterdam: Amsterdam 2012.
In de masterscriptie van M.J. Elsinga staat, zoals de titel al aangeeft, de vraag centraal hoe het genieconcept van Multatuli zich verhoudt tot de geniecultus in de romantiek. Elsinga splitste haar onderzoek op in drie delen: een theoretisch kader over de geniecultus in de romantiek, een casusgedeelte over Multatuli en het genie en een vergelijking waarin de bevindingen uit het theoretisch kader in verband worden gebracht met het genieconcept van Multatuli. In het kort schets ik de delen. Een bespreking is niet mijn bedoeling; het enthousiasme dat uit deze sctiptie naar voren komt, spreekt mij aan, evenals het door de schrijfster ervan gesignaleerde spelelement. In het eerste deel beschrijft Elsinga het ontstaan van de romantiek en het romantische kunstenaarsbeeld. Zoals bekend, kwam er aan het einde van de achttiende eeuw een kentering in de opvattingen over de kunst en de kunstenaar. Oorspronkelijkheid en verbeelding deden opgeld, de kunstenaar werd van ambachtsman tot schepper. Veel filosofen, vooral in Duitsland, legden ieder op hun eigen manier de nadruk op het belang van genialiteit van de kunstenaar. In dit deel van haar scriptie, schrijft Elsinga, belicht zij filosofieën die een interessante vergelijking bieden met het genieconcept van Multatuli. Niet alleen Duitse filosofen komen aan bod, zij staat ook stil bij onder meer Mill en Rousseau. In het derde deel vergelijkt Elsinga het genieconcept van Multatuli, zoals dat in het tweede deel naar voren komt, met de denkbeelden van de in het eerste deel besproken filosofen en plaatst hem zo in een internationaal kader. Het tweede deel is toegespitst op de Ideeën, waarvoor tot nu toe volgens Elsinga ‘nog bijzonder weinig aandacht [is] geweest’. In de veelheid van denkbeelden schuilt geen basis waarop de lezer kan bouwen. Hij is op zichzelf aangewezen en draagt een grote verantwoordelijkheid. Als voorbeeld haalt Elsinga Idee 1087 aan, waarin Multatuli zich expliciet uitlaat over zijn behandeling van het woord genie: | |
[pagina 40]
| |
Wie tegenspraak meent te ontdekken tusschen de wyze waarop ik nu-en-dan 't woord ‘genie’ gebruik, en de betuiging dat ik niet weet wat daaronder verstaan wordt (1002, 1003, 1004) bedenke dat de taal arm is (13, 486) en dat alleen zeer oppervlakkige denkers altyd met volkomen juistheid kunnen uitdrukken wat ze bedoelen. Van anderen is nier meer te vorderen dan dat zy er naar trachten. En dit doe ik. De lezer moet van goeden wille zyn. Multatuli daagt de lezer dus uit. Elsinga pakte de uitdaging op. Zij kwam 65 Ideën tegen waarin de woorden ‘genie’ of ‘geniaal’ voorkwamen en merkte dat die, voor zover zij werkelijk het door haar onderzochte begrip ‘genie’ dekten, in een aantal thema's waren onder te brengen. Zij poogde daar structuur in aan te brengen. Een voortdurend en voor het geniebegrip van Multatuli zeer belangrijk terugkerend thema is individualiteit. ... En zo zijn we weer terug bij authenticiteit en passie. ‘Door het spel met de lezer zijn de Ideën een lastig onderzoeksobject’, schrijft Elsinga in haar conclusie. ‘Dit werk van Multatuli verdient het echter door een groter publiek gelezen, geïnterpreteerd en onderzocht te worden. Ook over het onderwerp van deze scriptie is nog niet alles gezegd; moge het de lezer uitnodigen tot nader onderzoek. Ik hoop hiervoor een mooie basis gelegd te hebben.’
M.J. Elsinga, ‘“De lezer moet van goeden wille zyn”. Het geniebegrip van Multatuli in verhouding tot de geniecultus in de romantiek’. Masterscriptie Nederlandse Literatuur. uu aug. 2012. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2012-0905-200728/UUindex.html.
Tot slot een spelletje met de toekomst van de vrijdenker H.C. Muller, over wie -om de cirkel rond te maken - P.J. Meertens in 1967 een korte biografie publiceerde in het Mededelingenblad van de Sociaal Historische Studiekring. Ik citeer de Goessche Courantvan 30 november 1882: Naar men ons mededeelt, werd de eerste openbare vergadering, welke de vereeniging ‘De Dageraad’ Zaterdag te Amsterdam hield, door ruim 500 personen, waaronder vele dames, bijgewoond. De zaal van Odéon bleek nog veel te klein te zijn. [...] Na de pauze sprak dr. H.C. Muller naar aanleiding van zijn onderwerp: ‘Een woord over Multatuli’. Daarbij verplaatste spreker zich in het jaar 1982 en voerde een gesprek in zijn voordracht russchen een meisje en haar leermeester over de letterkunde. Multatuli's werken werden een der hoofdwerken genoemd, terwijl de pers van vóor 100 jaren om haar dood-zwijg-tactiek van | |
[pagina 41]
| |
dien thans beroemd geworden man, naar waarde meesral werd gehekeld. De woorden godsdienst, liberaal enz., als verouderde begrippen, werden slechts vluchtig besproken, terwijl ‘De Dageraad’ reeds sedert geruimen tijd tot het verledene behoorde, wijl alle menschen hare beginselen waren toegedaan. Herhaalde toejuichingen en het toetreden van vele aanwezigen als lid en abonné - 135 nieuwe leden en abonnés zijn dien avond vór de lezingen aangenomen! - was de welverdiende hulde, aan 's heeren Mullers lezing gebracht.Ga naar eind3 Wat Multatuli betreft heeft Muller in elk geval gelijk gehad!
Francisca van Vloten |
|