Over Multatuli. Jaargang 35. Delen 70-71
(2013)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Van grootste dichter tot rijmelende kwakzalver
| |
[pagina 5]
| |
G.J. Michaëlis/P. Velyn, Willem Bilderdijk op zijn doodsbed. Collectie dbnl
Charles Howard Hodges, Portret van Willem Bilderdijk (1756-1831), 1810.
Collectie Rijksmuseum Nochtans werd Bilderdijk in de negentiende eeuw lang beschouwd als de grootste dichter van zijn tijd. Hij maakte carrière in de tijd van de dichtgenootschappen. De erepenningen die hij kreeg voor ingezonden prijsverzen brachten hem als beginnend auteur literaire roem. Nadien had hij zijn positie verder verstevigd. Toen de Fransen in 1795 over de bevroren rivieren Nederland binnenvielen, werd hij verbannen. Als Oranjeadvocaat weigerde hij de eed af te leggen op het nieuwe bewind. Door zijn vertrek ontsnapte hij niet alleen aan een slecht huwelijk, maar ook aan een stoet van schuldeisers - een mensensoort die ook in Multatuli's leven een onaangename rol zou spelen. Een meer dan tienjarige ballingschap volgde, eerst in Engeland, later in Duitsland. Getroffen door ziekte en verzwakt door een leven op water en brood en verslaafd aan opium sleepte de dichter in Brunswijk zijn bestaan voort. De enige troost was zijn twintig jaar jongere geliefde. In 1806 keerde hij naar Nederland terug. Onder Lodewijk Napoleon groeide hij uit tot een van de meest prominente letterkundigen van Nederland. De vorst benoemde hem tot hofbibliothecaris en taaldocent en verstrekte hem een royaal pensioen. Als lid van het Koninklijk Instituut mocht hij in 1811 Napoleon de hand schudden. Toen een dienaar hem aan de kleine keizer voorstelde, vroeg Napoleon: ‘Êtes vous connu dans la république des lettres?’ (Bent u bekend in de republiek der letteren?). Dat Bilderdijk altijd en overal dichter was, bleek uit het feit dat hij er onbewust een vers in hoorde, want hij antwoordde werktuiglijk: ‘Au moins j'ai fait ce que j'ai dû pour l'être.’ (Ik heb op zijn minst gedaan wat ik moest doen om het te | |
[pagina 6]
| |
zijn).Ga naar eind5 Ook na de terugkeer van Oranje in 1813 bleef Bilderdijk een prominente figuur in het literaire leven van zijn tijd. Het monument bij het graf van Bilderdijk in de Grote Kerk te Haarlem, circa 1842.
Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden Charles Howard Hodges, Portret van Lodewijk Napoleon (1778-1846), 1808. Collectie Frans Hals Museum, Haarlem
Zijn status was onomstreden. Sommigen noemden hem de ‘Tweede Vondel’. Anderen vergeleken hem met Homerus, Dante, Shakespeare en Goethe.Ga naar eind6 Vriend en vijand waren verrukt als Bilderdijk zijn dichtwerken voordroeg. Net als Tollens was hij bij uitstek in staat nationalistische gevoelens op te roepen, met regels als ‘Holland groeit weêr! / Holland bloeit weêr! / Hollands naam is weêr hersteld!’Ga naar eind7 Meestal schreef hij echter over zijn eigen leven. Bilderdijk presenteerde zichzelf als een genie dat in contact stond met hogere sferen en paste daar ook zijn imago bij aan. Hij was een ‘wandelend anachronisme’, alsof hij zo uit de achttiende eeuw was gestapt.Ga naar eind8 Jan Wap zag hem in 1822 door het (latere) Van der Werf-park in Leiden lopen: een ‘strompelend-voortstappenden grijsaard, met driekanten of punthoed, een gekleeden, of staatsierok, een korte broek, lang vest, alles deftig zwart, en met strikschoenen aan de voeten’, leunend op de schouder van zijn zoontje Lodewijk. Bilderdijk was zonder meer een celebrity. Velen vonden het een mythische ervaring om de Grote Dichter te ontmoeten. Wap bezocht hem als zeventienjarige en wachtte gespannen het moment af waarop de ‘Dichterzon’ hem zou ontvan- | |
[pagina 7]
| |
gen.Ga naar eind9 Nicolaas Beets liep als jongen de dichter meermalen een paar straten achterna in zijn geboortestad Haarlem, waar Bilderdijk zijn laatste jaren woonde. Ook hij was gefascineerd: ‘Zijn gelaat was zeer ingevallen, en deed een alleronaangenaamst effect; vooral als hy vriendelijk lachte, wat hy altijd deed als hy den hoed afnam.’Ga naar eind10 Recensenten waren van mening dat het beter was Bilderdijks dichtwerken maar niet meer te bespreken, ‘dewijl onze lofredenen zoo min zijnen roem verhoogen kunnen, als onze berispingen of afkeuringen zijnen luister verdooven’.Ga naar eind11 Willem de Clercq noemde Bilderdijk de ‘Rembrandt der dichters’ en vond hem als kunstenaar onnavolgbaar.Ga naar eind12 Toch was er niet alleen lof. In de jaren twintig van de negentiende eeuw klonk er ook kritiek. Veel tijdgenoten waren verbijsterd door Bilderdijks provocerende religieuze, staatkundige en cultuurkritische standpunten. Een hoogte- of dieptepunt vormde de publicatie van de Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) van zijn discipel Isaäc da Costa. Bilderdijk was de godfather geworden van een partij die men zou gaan aanduiden als het Réveil: een religieuze groepering die de confrontatie aanging met de geest van de Verlichting.Ga naar eind13 Hij wist een groep geestverwanten om zich heen te verzamelen, die hem als hun voorganger, geestelijke vader en meester beschouwden. Da Costa betoonde zich in navolging van zijn leidsman een tegenstander van de democratie en van de grondwet en verdedigde de absolute macht van de vorst. Deze was aan niemand verantwoording schuldig behalve aan God. Verder was hij voorstander van de slavernij. Dat elk mens recht had op onderwijs, vond hij onzinnig. Niet iedereen was immers gelijk geboren. In 1825 speelde de discussie over de koepokinenting. De pokken, waardoor het lichaam met etterende puisten bedekt raakte en de organen werden aangetast, waren een veel voorkomende epidemische aandoening. Da Costa was er als kind door getroffen; zijn gelaat zat vol littekens. Bilderdijk liet zich wederom van zijn reactionaire zijde zien. De inenting vond hij een wanproduct van de Verlichting. Als God een kind liet sterven, was dit Zijn wil. De mens mocht zich hiertegen niet verzetten. In zijn pamflet Bestrijding der vaccine (1825) toonde Abraham Capadose zich duidelijk leerling van Bilderdijk. Desondanks bleef de reputatie van Bilderdijk als dichter intact. Dat hij zich soms zo weinig genuanceerd uitliet over allerlei niet-letterkundige kwesties nam men voor lief. Zelfs zijn aartsvijand Matthijs Siegenbeek - door Bilderdijk vanwege zijn ‘mofsche’ spelling jarenlang hevig bekritiseerdGa naar eind14 - moest toegeven dat zijn rivaal een groot man was: de ‘Nestor der vaderlandsche dichteren en taalgeleerden’.Ga naar eind15 Aan het einde van zijn leven, in 1830, ontving Bilderdijk van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een gouden erepenning. Hiermee werd hij gelau- | |
[pagina 8]
| |
werd als de grootste dichter van zijn eeuw.Ga naar eind16 Het ereteken was representatief voor de rang die Bilderdijk als letterkundige bekleedde. Isaäc da Costa, Bezwaren tegen den geest der eeuw. Leiden 1823. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden
De dichter overleed op 18 december 1831. Ook na zijn dood bleven velen zijn talent bewonderen. In 1833 verscheen een Gedenkzuil voor W. Bilderdijk: een boek vol lof, geschreven door discipelen en bewonderaars, onder wie Willem de Clercq en Jacob van Lennep. Bovendien spande Isaäc da Costa, wel spottend de aap van Bilderdijk genoemd, zich in om de aandacht voor zijn leermeester levend te houden. Zijn boek De mensch en de dichter Willem Bilderdijk (1859) is veeleer een hagiografie dan een biografie.Ga naar eind17 Maar ook auteurs die minder dicht bij Bilderdijk stonden, lieten zich positief over hem uit, zoals Aernout Drost en R.C. Bakhuizen van den Brink.Ga naar eind18 Zelfs De Gids, het tijdschrift dat in 1837 door E.J. Potgieter werd opgericht als kritischer concurrent voor de te milde Vaderlandsche Letteroefeningen, zette Bilderdijk op een voetstuk. Hoewel de redactie ook oog had voor zijn gebreken, zoals zijn melancholie, beschouwde men hem als ‘een der belangrijkste verschijnselen aan onzen letterkundigen hemel, ja, misschien aan dien der geheele Westersche Letterkunde’.Ga naar eind19 In 1849 schreef een anonieme criticus in De Gids: ‘wie is waardig, wie is in | |
[pagina 9]
| |
staat in het licht te stellen, wat onze taal hem verschuldigd is? De wedergeboorte der Hollandsche Dichtkunst dagteekent van zijne verschijning, de Hollandsche proza schittert van den weerschijn van haren glans.’Ga naar eind20 J.G. Schwartze/ D.J. Sluyter, Portret van Isaäc da Costa (1798-1860).
Particuliere collectie In het jaar van Bilderdijks honderdste geboortedag voerde Nicolaas Beets in de bundel Verpoozingen op letterkundig gebied (1856) argumenten aan om drie stellingen te bewijzen: de poëzie van Bilderdijk is poëzie in de ware zin van het woord, zijn poëzie draagt getuigenis van de hoogste kunst en zijn poëzie stelt de Nederlandse taal in al haar kracht en schoonheid voor. Beets besloot: ‘Daarom rekenen wy op aller goedkeuring, indien wy, voor zijnen goeden en trouwen arbeid in dit opzicht, nevens de dichterlijke lauwerkroon een krans van eikenbladeren nederleggen op het graf van willem bilderdijk’.Ga naar eind21 Bilderdijk gold in de eerste helft van de negentiende eeuw dus als het prototype van de dichter. Vergeleken bij hem waren anderen slechts rijmelaars. | |
Bilderdijk bashing!Eduard Douwes Dekker werd geboren op 2 maart 1820 te Amsterdam. Hij groeide dus op in een tijd dat Bilderdijk gezien werd als een voorbeeld voor nieuwe genera- | |
[pagina 10]
| |
ties. Toen Bilderdijk in 1831 overleed, schreef Gerrit van de Linde, De Schoolmeester, aan Jacob van Lennep: ‘Ach God Van Lennep wat slag heeft ons getroffen! 't Is mij nog als een droom en 't mij voorstellen vermag ik niet dat de grijze zanger ons ontrukt is. (...) Mocht nu toch 't vaderland toonen dat dankbaarheid ons nog geen ijdele klank is geworden, en 's mans nagedachtenis op een hem waardige wijze vereeren en in zegening houden.’Ga naar eind22 Multatuli was dertien toen in Leiden de ontgroening plaatsvond van Nicolaas Beets. Van ouderejaars Van de Linde kreeg hij de opdracht een vers op Bilderdijk te schrijven, met opgegeven rijmwoorden. Beets' beginregel is kenmerkend: ‘Dat al wie roem bejaagt aan Bilderdijk zich spiegel’.Ga naar eind23 Van de Linde zou zijn verdere leven - dat hij voor een belangrijk deel in ballingschap zou slijten - een groot bewonderaar van Bilderdijk blijven. Een generatiegenoot van Multatuli, de letterkundige Carel Vosmaer (geboren in 1826), herinnerde zich later: ‘Van de dagen mijner kindschheid ben ik opgevoed met de lange boekenreeksen van Bilderdijks oude uitgaaf, die eigenaardige kartonnen banden, met dat stugge papier en die ouderwetsche letter, maar ook met dat stoere karakter en sedert dien tijd is er geen jaar voorbijgegaan, dat ik niet een of meer deelen doorlas, vaak afgestooten, telkens gewonnen.’Ga naar eind24 Dat zal voor Multatuli niet anders zijn geweest; hij typeerde de dichter als de Amsterdamse Ossian en als een ware feniks, zij het ironisch.Ga naar eind25 Het is bekend dat Douwes Dekker als kind in aanraking kwam met Bilderdijks werk. Zijn oudere broer Pieter declameerde regelmatig uit diens oeuvre. En toen Eduard toetrad tot de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, afdeling Waterland, hoorde hij medeleden meer dan eens gedichten van Bilderdijk reciteren.Ga naar eind26 In genootschapskringen waren Bilderdijks verzen geliefd. Multatuli zal in de Amsterdamse leesbibliotheek diens werken zijn tegengekomen en op de Latijnse school aan het Singel werd vast wel eens een vers van Bilderdijk behandeld, al was het maar in de grammaticales. Of hij toen een liefhebber was, is onbekend. Getuigenissen ontbreken. We weten evenmin of Multatuli in Batavia, waar hij in 1839 arriveerde, of later in Nederlands-Indië werken van hem heeft gelezen. In De geschiedenis van Woutertje Pieterse krijgt het personage een werk van de dichter in handen. Is het Multatuli zelf zo vergaan? Het betreft het toneelstuk Floris de Vijfde, waarmee meester Pennewip de ‘hongerige ziel’ van zijn leerling wil spijzen: ‘Die man behoorde gedurende zeer langen tyd onder de voornaamste voorgangers van 't Nederlandsche volk. Tydgenooten en zelfs mededingers noemden hem: de meester. Hoe hoog hy aangeschreven stond, blykt niet het onduidelykst uit de tegenwerking die hy ontmoette. Hy werd vervolgd en gesmaad, uitgestoten, afgesneden, veroordeeld - of gedwongen althans - tot ballingschap en gebrek-lyden. Wat wil men meer?’Ga naar eind27 Eep Francken heeft er op gewezen dat Multa- | |
[pagina 11]
| |
tuli met deze karakterisering tegelijkertijd een zelfportret schetste.Ga naar eind28 Maar dat kon of wilde hij zelf toen vermoedelijk niet weten. In tegenstelling tot Beets wenste Multatuli zich namelijk niet te houden aan het adagium ‘Dat al wie roem bejaagt aan Bilderdijk zich spiegel’. Wie zijn werk al bladerend doorloopt, ontdekt dat het veel kritiek op zijn voorganger bevat. Daarmee stond Multatuli niet alleen. In een kritiek uit 1860 had Cd. Busken Huet reeds de vloer met de dichter aangeveegd. Tussen 1856 en 1859 gaf Da Costa zijn vijftiendelige editie van Bilderdijks Dichtwerken uit. Na lezing ervan typeerde Huet Bilderdijks oeuvre als ‘kikkergrom uit de nederlandsche moddersloot’. De meeste intekenaren hadden de dichtwerken volgens hem ongelezen in de kast gezet. Dat lag aan ‘de gebreken van diens poëzie, aan de gebreken ook van het karakter dat uit die poëzie ons toespreekt. Bijna grenzeloos ijdel, hartstogtelijk zonder teederheid, scherp maar grof, log en laborieus van humor, een onvermoeibaar versifex, een bezinger van het onbezingbare, onkiesch, smakeloos, duister, onnaauwkeurig, breedsprakig’. Stap voor stap fileerde hij het werk.Ga naar eind29 Veel was volgens Huet vergelijkbaar met de taal van een slechthorende: ‘Doove menschen praten somtijds in gezelschap overluid en zeggen dan, meenende binnensmonds te spreken, allerlei koddige impertinenties aan gastheer of medegasten.’Ga naar eind30 Daar had Bilderdijk ook last van. Hoewel deze kritiek niet mild was, gaf Huet al met al een genuanceerd oordeel. Een groot deel van Bilderdijks werk vond hij onleesbaar. Tegelijkertijd bestempelde hij hem als een oorspronkelijk genie en bewonderde hij beslist bepaalde delen van diens meet dan driehonderdduizend versregels tellende oeuvre. Toch kan Huets aanval worden gezien als begin van het einde van Bilderdijks reputatie.Ga naar eind31 De aanvallen van Multatuli op Bilderdijk waren eveneens fel van toon, maar minder genuanceerd. Huet was nauw betrokken bij de uitgave van Bilderdijks Dichtwerken. Hij was belast met de correctie van het Grieks en had dus alle tijd gehad om het gehele werk tot zich te nemen.Ga naar eind32 Zijn kritiek was dan wel afbrekend, zowel wat betreft Bilderdijks karakter als diens werk, maar gaf tevens blijk van kennis van zaken. Met andere woorden: Busken Huet kraakte de dichter dan wel tot de grond toe af, maar deed dit op basis van gedegen studie. Multatuli had veel minder van de dichter gelezen. In zijn boekenkast stonden dan wel de dertiendelige Geschiedenis des Vaderlands en de vijfdelige uitgave van de Brieven, maat zijn verzamelde gedichten bezat hij waarschijnlijk niet.Ga naar eind33 Uit Multatuli's Volledig Werk blijkt nergens dat hij zich grondig in Bilderdijks oeuvre heeft verdiept. Behalve met het toneelstuk Floris de Vijfde - dat verderop nog aan de orde zal komen - heeft Douwes Dekker zich nooit echt met Bilderdijk beziggehouden. Wel kende hij de volumineuze selectie van de hoogleraar Johannes van Vloten: Bloemlezing uit de dichtwerken van mr. Willem Bilderdijk (1868-1869). | |
[pagina 12]
| |
Die bevatte vrijwel alle hoogtepunten uit het oeuvre van de dichter. Douwes Dekker had er weinig waardering voor en laakte de ‘professor die z'n studenten wysmaakte dat Bilderdyk zo'n byzonder grote dichter was’, en het ‘prul Floris V’ opnam.Ga naar eind34 Multatuli heeft verder nooit veel zinnigs over Bilderdijk opgemerkt, noch in zijn werk, noch in zijn correspondentie. Hoewel hij dus niet bepaald als een kenner van het werk van Bilderdijk gold, liet hij zich te pas en te onpas over hem uit. Als hij ergens in het land een voordracht hield, was Bilderdijk steevast één van zijn stokpaardjes. Zo beweerde hij in 1870 dat er in Nederland zelden iets gepubliceerd werd dat het ‘verslinden’ waard was. In één van zijn Ideën schamperde hij dat de Nederlander hoog opgaf over auteurs en zelfs standbeelden oprichtte, terwijl hij literair gezien niet meer dan een ‘schraal ontbyt’ gebruikte. Daarbij dacht hij aan Johannes Nomsz, Arend Fokke Simonsz, P.G. Witsen Geysbeek en... Bilderdijk. Vondel was de enige die nog te pruimen was. Hij leverde het souper van de vorige dag: ‘Dat was de laatste eigenlyke maaltyd. Lang daarna dus moest men zich behelpen met kost van minder soort, 'n voedsel-penurie’.Ga naar eind35 Drie jaar eerder schreef hij dat de armoede bij Nederlandse auteurs een constante was in de literatuurgeschiedenis. Vondel moest volgens hem als kassier werken, Nomsz stierf in het hospitaal, Fokke Simonsz was arm en ook Bilderdijk leefde onder kommervolle omstandigheden. Multatuli voegde hieraan toe: ‘By 't noemen der namen van enigen die my te binnen schieten, wil ik niet geacht worden die mannen juist zo byzonder hoog te stellen.’Ga naar eind36 Er zijn meer uitvallen tegen Bilderdijk te vinden. In een brief aan Busken Huet van 31 mei 1867 schreef Multatuli: ‘Hoe Bilderdyk aan renommée [reputatie] gekomen is, behoort weêr onder de vele dingen die ik niet begryp. Naar den allergewoonsten maatstaf zelfs, vind ik zyn verzen slecht.’Ga naar eind37 Ook op veel andere plaatsen liet hij zich laatdunkend uit over Bilderdijks dichttalent: ‘Zoo'n Bilderdyk kon makkelyker wat verzen lymen, dan zich jaren oefenen tot het schryven van één waar woord.’Ga naar eind38 Er lijkt in de loop der tijd weinig ontwikkeling te zijn in de wijze waarop Douwes Dekker Bilderdijk beschouwde. Hij bleef zijn voorganger minachtend aanduiden als ‘verzenmaker’ en ‘rijmelaar’ - die vanuit zijn Leidse rijmatelier onzin, wartaal, leugens en laaghartigheid had verspreid.Ga naar eind39 Bilderdijks dichtende echtgenote Katharina Wilhelmina Schweickhardt (1776-1830), die in haar leven vrijwel al haar kinderen verloor, moest het eveneens ontgelden. Haar bekendste werk is de bundel Gedichten voor kinderen (1813). In haar eigen tijd was ze een auteur met status. Multatuli had echter geen goed woord voor haar over. Hij was van mening dat ‘Vrouwe van Heusden’ met de ‘graaf van Teisrerbant’ (zoals hij ze naar analogie van Bilderdijk spottend aanduidde) ‘geheel unisono en à s'y méprendre, om 't hardst rymelde’.Ga naar eind40 Elders merkte hij, met weinig inlevingsvermogen, over hen op: ‘Zoodra er een kind dood was, dan hadden ze | |
[pagina 13]
| |
beiden plotseling behoefte dit aan de buitenwereld mee te deelen, dat ze daar leed van hadden, dat het hen speet, dat dat kind was gestorven. Fluksch zat elk aan een kant van de wieg, en dan begon het - dan was het weer alles haarklein vertellen aan een publiek dat er zich niets over interesseerde, dat zij het in 't hart voelden en dat ze er smart van hadden. Natuurlijk, hart, smart, smart, hart van 't begin tot 't einde en dan tot slot, dat wat God deed, wélgedaan was. Nu, als 't goed is dat 't kind dood is, dan had dat vets achterwege kunnen blijven. Maar kunt gij U voorstellen, dat ouders, bij 't overlijden van hun kind, in staat zijn en zich geschikt voelen om zulke prullen over zoo'n onderwerp te leveren en dan nog vertellen dat ze er behoefte aan hebben dit te doen? En zoo hebben ze er bij kolommen vol van zamen-geraapt.’Ga naar eind41 P. Velyn, Portret van Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt (1776-1830).
Collectie dbnl | |
De aanval op Floris VMultatuli was, zoals bekend, vooral gebeten op het treurspel Floris de Vijfde (1808). Bilderdijk schreef het na zijn terugkeer in Nederland. Op dat moment woonde hij in Katwijk aan den Rijn. Hier had hij zich gevestigd omdat hij het in Den Haag, waar koning Lodewijk Napoleon woonde, niet meer uithield. Het ging niet goed met hem. Sinds zijn terugkeer voelde hij zich een ‘doodeeter’, een parasiet, die teerde op zijn weldoeners. Toen hij Duitsland verliet, was het nooit zijn bedoeling | |
[pagina 14]
| |
geweest om een werkloos bestaan te leiden en het ‘brood der luiheid’ te zoeken. Maar toen hij het vaderland betrad, had hij al spoedig gemerkt dat de tuinen reeds beplant waren en er voor hem niets meer te zaaien viel. Zijn grootste verlangen, een professoraat, het onderwijzen aan de academie en het drukken van een stempel op het nageslacht, bleef zo onvervuld. Bilderdijk was van mening dat het in Nederland slecht gesteld was met de kwaliteit van het toneel. Hoewel hij vond dat degene die een stuk schreef net zo goed voor de hottentotten kon werken, publiceerde hij in 1808 het treurspel Floris de Vijfde. Ook eerder, tijdens de patriottentijd, had Bilderdijk een lofdicht op ‘Flotis de Vijfde’ (1788) gepubliceerd. Het was voor tijdgenoten niet moeilijk een relatie te leggen met de eigen tijd: de opstandelingen die Floris V hadden gedood waren geïncarneerd in de patriotten. Het treurspel van 1808 schreef Bilderdijk in drie dagen. Het zou datzelfde jaar in de Amsterdamse Schouwburg voor de koning worden opgevoerd, maar dat ging niet door. Acht dagen later voltooide hij Willem van Holland (1808). Beide stukken, met een vaderlands onderwerp en in Vondels stijl, moesten de toneelsmaak verbeteren. Die opdracht had de koning hem gegeven. Floris V (1254-1296) was graaf van Holland en Zeeland. Zijn dood maakte diepe indruk; hij werd ontvoerd door Gijsbrecht van Amstel, Gerard van Velzen en Herman van Woerden. Op de vlucht voor boze boeren werd de graaf op laffe wijze vermoord. Het lot van Floris V was, tot in de twintigste eeuw, een inspiratiebron voor literatoren.Ga naar eind42 Bilderdijk presenteerde zich als verdediger van Floris V; hij zag in hem de ideale vorst weerspiegeld.Ga naar eind43 Het lijdt geen twijfel dat de dichter met deze weinig verhulde koningsgezindheid Lodewijk Napoleon gunstig wilde stemmen. In de contemporaine kritiek wetd het treurspel welwillend ontvangen. Het onderwerp vond men belangrijk. Over het stuk zelf oordeelden recensenten eveneens positief. De anonieme criticus van de Vaderlandsche Letteroefeningen roemde ‘het aestetisch schoone, dat het hart roert: dit alles, wat, door de kunst bijeengevoegd, het Treurspel tot de tijden der beste Grieken terugvoert, geeft aan dit stuk alle die innerlijke waarde, welke alleen van de hand eens Meesters te wachten is’. Hij had groot respect voor Bilderdijk en kon niets anders doen dan de pen neerleggen, ‘in stille overpeinzing van eigen te kort schieten’. Bij zoveel ‘echte’ kunst achtte hij het ongepast om geringe fouten te noemen.Ga naar eind44 Bij Multatuli was het tegenovergestelde het geval. De kritiek was volgens hem vastgeroest in het ophemelen van Bilderdijk. Hij wilde thans, in de vijfde bundel Ldeën (1873), Bilderdijks Floris de Vijfde naar de slachtbank leiden. Zoals de ‘profeten van Baäl’ op bevel van Elia doof de Israëlieten ter executie werden afgevoerd, zo wenste Multatuli Bilderdijk als een valse profeet neer te halen, ‘omdat ik dit voor m'n plicht houd omtrent het door hem en de zynen bedrogen volk’. Daar was | |
[pagina 15]
| |
slechts één reden voor: ‘Hy is tot belhamel gekozen, en moet de lasten dragen van de bate zyner beroemdheid.’Ga naar eind45 Achteraf zou Eduard Douwes Dekker zijn doelstelling aldus samenvatten: ‘Ik had niet te bewyzen dat ook zelfs de grote Bilderdyk wel eens 'n foutje maakt. Ik moest aantonen dat de schryver Bilderdyk een knoeier is van de eerste soort’.Ga naar eind46 Het liefste zag hij dat het vaderland zich zo snel mogelijk van deze kwakzalver zou ontdoen.Ga naar eind47 Zijn biograaf Dik van der Meulen karakteriseerde Multatuli's aanval op zijn voorganger aldus: ‘In 101 bladzijden (Volledig Werk) werd Floris V tegen het licht gehouden, uiteengerafeld, aan stukken gehakt, vermalen en voorgoed naar de literaire vuilnisbelt verwezen.’Ga naar eind48 Eigenlijk was er niets dat deugde aan het stuk. Van taal, versificatie en historische voorstelling tot ontwikkeling van de karakters, ontknoping en strekking: hij vond alles even gebrekkig. Multatuli beklaagde zijn lezende landgenoten: ‘met zulke vodden hebt ge u gevoed, o Nederlanders’. Daarna volgde een omstandige uiteenzetting van alle feilen en onjuistheden, of om met Multatuli te spreken: een ‘pleiade van beroerdheid’. Bilderdijk had het gemoed van de burger bedorven met zijn ‘ongezonde’ literatuur. In het behandelde treurspel lagen de ‘zotternyen’ voor het oprapen.Ga naar eind49 Het gaat hier te ver om alle stijl-, taal- en inhoudelijke fouten die Multatuli aanwees tot in detail te bespreken. Vooral nam hij het de dichter kwalijk dat hij zijn vak niet verstond: ‘By elke gelegenheid zien we dat onze door en door verboekte schryver 't métier...wel volstrekt niet verstaat, maar dat-i over 't métier een-en-ander gelezen heeft.’ Dat men Bilderdijk op een voetstuk plaatste, vond hij onbegrijpelijk. Men had hem wel bekritiseerd om zijn ‘côterie-geest en partyzucht’, maar had hem als dichter onaangetast gelaten: ‘Voor allen was hy de Meester, de prins der dichteren, de grootvorst van de Nederlandse Letterkunde, de heros in verzenmakery en... poëzie, zaken die vry lynrecht tegenover elkander staan, en die men dus voor 't zelfde hield. Hy ook. Want zelfs waar-i in malle geestdrift zich aanstelt als 'n voorvechter van 't ware dichterschap (...) zelfs dáár geeft juist hyzelf blyk dat-i wel degelyk behoort onder de velen die “van hier!” moeten gejaagd worden. Bilderdyk was een kwakzalver. En te verachtelyker naarmate hy luider schreeuwde. Een onware dichter staat beneden andere falsarissen omdat-i zich meer aanmatigt.’Ga naar eind50 Dat Bilderdijk Jan Wagenaar aanviel, was Multatuli eveneens een doorn in het oog. De achttiende-eeuwse historicus kon tenminste schrijven. Daar was Bilderdijk niet op te betrappen. Diens taal was ellendig: ‘Hy was hierin geen meester niet alleen, maar staat zelfs ver beneden 't gewone peil van verzenmakers.’ De Floris de Vijfde, een slordig prul, wemelde volgens hem van de stoplappen en stereotiepe eindrijmen: ‘Vóór smart en hart zet de vindingryke kunstenaar: ik voel... en: in myn... klaar is het vers! (...) En heel veel anders toch doet zo'n Bilderdyk niet. Hoe | |
[pagina 16]
| |
is 't in godsnaam mogelyk, dat die man met z'n walgelijke armoed van geest drie geslachten heeft kunnen foppen! (...) Niemand zou'n stuk brood willen eten, waarin zó weinig meel was als er geestelyk voedsel zit in zulk geknoei. Dat onze “Dichtervorst” zekere handigheid had - hy bluft er op - in 't maken van verzen, is heel natuurlyk. Men kan zich 't krompraten aanwennen, als 't gapen of scheelzien. Z'n verzen zyn slecht. Daar bluft-i niet op. Het eeuwige gejingel met maat en rym is een tic, niets meer.’Ga naar eind51 Om dat te illustreren maakte Multatuli een parodie op Bilderdijks dichttrant, waarbij vooral diens rijmdwang het moest ontgelden. Zo liet hij Floris V tot Machteld spreken, gebruikmakend van semi-Bilderdijkiaanse rijmwoorden: O, eeuwigdierbre vrouw... vergun my dat ik zwym
Van wondring ovet uwe kuisheid en uw rym!
Hoe keurig weet je'n woord, ten spyt van vitzuchtszotten,
In letterstaatskunststyl te lengen, te beknotten!Ga naar eind52
Verderop eindigt Flotis V zijn tekst met het woord ‘historisch’. Dan schrijft Multatuli: ‘Denk om je rym- en steekwoord, Machteld’. Waarop zij antwoordt met: ‘Kwakzal...florisch!’Ga naar eind53 De wijze waarop Multatuli Bilderdijks taal- en stijl ridiculiseerde, doet overigens denken aan hoe Bilderdijk zeventig jaar eerder, in 1807, een dichtstuk over de ramp van Leiden van Robert Hendrik Arntzenius met de grond gelijkmaakte.Ga naar eind54 Door Bilderdijks werk aan de kaak te stellen, en een vernietigend oordeel te vellen, wilde Multatuli diens laagheid van ziel illustreren. Behalve dat hij niet kon schrijven, vond Douwes Dekker het vooral onvergeeflijk dat Bilderdijk oneerlijk was tegenover de lezer: ‘In al z'n werken heerst de eigenaardige toon van iemand die meent iets belangryks te zeggen, van 'n wegwyzer, van 'n leraar, van 'n Ziener.’ Hij beschuldigde de dichter dan ook van valsheid, omdat hij eigenlijk niets zinnigs te melden had. Bovendien vond hij het onvergeeflijk dat Bilderdijk door zich een voorstander van Floris V te betonen de toenmalige vorst, Lodewijk Napoleon, vleide. Et was wel kritiek geuit op zijn spelling en op zijn historische, juridische en religieuze denkbeelden, maar niet op deze ongegeneerde pluimstrijkerij: ‘Gedurende de vyf-en-zestig jaren die er sedert de verschyning van z'n prachtstuk verliepen, heeft niemand hem z'n laagheid voor de voeten geworpen.’ Multatuli deinsde hier vanzelfsprekend niet voor terug. Hij beschuldigde Bilderdijk van lafheid, baatzucht en opportunisme, door zijn werk ongegeneerd op zijn mecenas af te stemmen. Na de terugkeer van Oranje in 1813 had hij er vanzelfsprekend geen moeite mee zijn lofzangen op Lodewijk te vervangen door poëzie voor de nieuwe koning. Wederom deinsde de karakterloze dichter er niet voor terug om de drukpers te bevuilen.Ga naar eind55 | |
[pagina 17]
| |
Zinnebeeldige prent naar aanleiding van het overlijden van Bilderdijk, uit: Willem de Clercq [e.a.], Gedenkzuil voor W Bilderdijk. Amsterdam 1833.
Particuliere collectie Tot slot beschuldigde Multatuli zijn voorganger van het verspreiden van leugens. De dichter bezat volgens hem weinig of zelfs helemaal geen waarheidsgevoel. Dat bleek hieruit dat hij in zijn treurspel graaf Floris V een protestantse signatuur had gegeven: ‘Ware hy inderdaad Dichter geweest, en doordrongen van z'n onderwerp, we hadden 'n graaf uit de middeleeuwen te zien gekregen, óf in 't karakter-costuum van 'n plompen vechtman die om God noch gebod gaf, óf als 'n volslagen katholiek, of (...) als 'n vry barok mengsel van die beide hoofdtrekken’. In plaats daarvan presenteerde de dichter de Hollandse graaf als een protestant die geloofde in de predestinatie van de mens. Voor de door Bilderdijk gepredikte zedelijkheid en deugdzaamheid kon Multatuli, afkerig als hij was van de protestantse cultuur in het algemeen, evenmin enig begrip opbrengen.Ga naar eind56 | |
[pagina 18]
| |
Vadermoord of zielsverwantKritiek kon niet uitblijven. Vrijwel iedereen nam het Multatuli kwalijk dat zijn aanval geen recht deed aan Bilderdijks dichttalent. Een criticus vroeg zich terecht af of de auteur zo naïef was om te menen dat de lezer zijn conclusie niet zelf kon trekken: ‘Ik weet niet, of ooit een verstandig man den Floris V bijzonder bewonderd heeft, en zeker heeft dit treurspel nooit als Bilderdijks meesterstuk gegolden. Dat Bilderdijk wel eens prullen geschreven heeft, zal zeker niemand tegenspreken, maar dat kan van ieder eenigszins vruchtbaar dichter gezegd worden.’ Als Multatuli wilde aantonen dat zijn voorganger een prulpoëet was, moest hij dat doen door diens beste werk kritisch onder de loep te nemen.Ga naar eind57 Zelfs zijn vriend, de Amsterdamse uitgever G.L. Funke, was deze mening toegedaan. Hoewel hij Multatuli's studie interessant, amusant en vol rake opmerkingen noemde, zag hij de gerichtheid op één stuk als zwak: ‘Publiek zal direct toestemmen dat B. 's Floris V een prul is, maar gelooft daarom nog niet dat al wat B. leverde prullig mag heeten. Ik vrees dus dat Ge met Uwen aanval toch niet volkomen doel zult treffen.’Ga naar eind58 Andere critici sloten zich bij dit oordeel aan. Zij benadrukten dat Multatuli tegen een niet bestaande, onzichtbare vijand streed. Het treurspel Floris de Vijfde werd inmiddels door niemand meer mooi gevonden. Multatuli maakte zich meer dan honderd bladzijden dan ook druk om een standpunt te bewijzen dat iedereen reeds huldigde.Ga naar eind59 Jan ten Brink, later hoogleraar te Leiden, noemde Bilderdijks dramatische werk zwak. Zijn grootste verdienste lag op het gebied van de lyriek, met regels als ‘Befloersde trom / Noch rouwgebrom / Ga romm'lend om / Voor mijn gebeente’. Als men Bilderdijk als dichter wilde beoordelen, moest men zulke verzen centraal stellen.Ga naar eind60 Ook Johannes van Vloten publiceerde een uitvoerig stuk ter verdediging van de dichter.Ga naar eind61 Alleen W.F. Hermans koos later partij voor Multatuli en zijn ‘terecht vernietigende ontleding’ van Bilderdijk.Ga naar eind62 Multatuli zou Multatuli niet zijn als hij zich niet verweerde. Achteraf legde hij uit: ‘Dat ik den Floris aanviel was toevallig. Ik greep het voor de hand weg, en neem aan 't zelfde te doen, niet alleen met z'n theaterwerk maar met elken bundel dien hy geschreven heeft. Bilderdyk KÓN niets goeds voortbrengen, want hy was een slecht mensch!Ga naar eind63’ Nadien heeft hij nooit meer een werk van Bilderdijk kritisch onder de loep genomen. Multatuli was een polemicus, geen criticus die een weloverwogen oordeel wilde geven. Eduard Douwes Dekker was niet de eerste die Bilderdijk afkraakte en hij zou ook niet de laatste zijn. Na hem zouden onder meer Albert Verwey en H.A. Gomperts hem als dichter bekritiseren.Ga naar eind64 Het is echter de vraag hoe Multatuli's aanval op en afkeer van Bilderdijk geïnterpreteerd moet worden. In de eerste plaats vertoont zijn poging tot ‘slachting’ de tekenen van een literaire vadermoord. Het is een terugkerend element in de literatuurgeschiedenis dat auteurs van de nieuwe | |
[pagina 19]
| |
generatie zich afzetten tegen hun vootgangers. Er is sprake van een constante strijd tussen opeenvolgende generaties. Na verloop van tijd gaan de nieuwkomers zelf de gevestigde orde vormen en kan de literaire kringloop opnieuw beginnen. Bilderdijk werd in de vroege negentiende eeuw gezien als het prototype van de dichter. Nu wilde Mulratuli zelf die positie als auteur gaan innemen. Deze verklaring lijkt de aanval van Multatuli op Bilderdijk echter niet helemaal te dekken. Een tijdgenoot merkte al in 1873 op dat er meer aan de hand was: ‘Te pronk zitten - te poseeren als men 't noemt - was in 't algemeen steeds zijn zwak, en in dat opzicht mag men zeggen, dat hij wel iets van onzen Ideeën-schrijver zelf had, die ook nog al gaarne te koop pleegt te loopen met zijn ongevallen en ergernissen. In 't geheel mag men 't er voor houden, dat et tusschen beide groote geesten vrij wat zielverwantschap bestaat, en, zoo bij Douwes Dekker als Bilderdijk, hun eigen dierbaar ik steeds een belangrijke rol pleegt te spelen.’ De tweede was gericht op het verspreiden van het christendom, terwijl Multatuli altijd voor waarheid en rechtvaardigheid streed.Ga naar eind65 Het is een aantrekkelijke gedachte Multatuli's haat te verklaren door te wijzen op hun overeenkomsten: hun grootheidswaan, hun onvermogen om met geld om te gaan, hun hypochondrie, de neiging tot verslaving (opium bij Bilderdijk, opium en gokken bij Multatuli), hun rol van stoorzender en de moeizame verhouding met de wereld om zich heen. Net als Bilderdijk verliet Multatuli zijn vrouw. Het is zoals Jan te Winkel opmerkte: ‘De eenmaal zoo gevierde Odilde, Bilderdijks eerste vrouw, is een droevig pendant van de ongelukkige Tine, Multatuli's eenmaal zo verheerlijkte eerste echtgenoote.’Ga naar eind66 Multatuli had een afkeer van Bilderdijk omdat de man hem aan zichzelf deed denken. Door de aanval op Bilderdijks gebreken maskeerde hij zijn eigen onvolkomenheden. |
|