Over Multatuli. Jaargang 34. Delen 68-69
(2012)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
‘Dat hebt u gisteravond goed gezegd op de tv’Dames en heren, ik ben uw bestuur dankbaar dat ik hier iets persoonlijks over Hans mag vertellen.
Hans is donderdag 21 oktober 2011 overleden. Hij was al jaren onder behandeling voor een vrij zeldzame vorm van darmkanker. Maar hij hield dat stil, en buiten de directe familie en de artsen wist eigenlijk niemand ervan. Hij vond het vooral lastig, omdat het hem energie kostte. Na een aanvankelijk angstaanjagende, maar gelukkig onjuiste diagnose bleken de tumoren gevoelig voor een - nog half experimentele - behandeling in het Erasmus Universitair Centrum. Deze behandeling had bij bij Hans een bijzonder goed effect. Zijn pijnen verdwenen, evenals zijn vermoeidheid en gebrek aan eetlust. Hij ging, als voor zijn ziekte, weer honderd procent aan de slag en had het altijd druk. Een enkele injectie per maand zou het proces stabiliseren. Dit voorjaar echter kwamen de symptomen terug. Voor een tweede behandeling in Rotterdam kwam hij niet in aanmerking omdat zijn algemene toestand dat niet meer toeliet. Na uitvoerig overleg met de specialisten werd besloten tot een chirurgische ingreep met het doel de schadelijke levermetastasen te elimineren. Deze ingreep mislukte en Hans zijn toestand ging zo snel achteruit dat hij binnen twee weken daarna overleed. Hij was wel met de dood bezig. Nog niet lang geleden hield hij voor zijn dispuut een tafelrede waarin de dood een belangrijk item was. Het ging enigszins satirisch over de voordelen van het dood zijn: bijvoorbeeld het je niet meer hoeven scheren en aankleden en geen tafelspeeches meer te hoeven houden. Voor mij was hij een heel belangrijke broer. Ik zal hem verschrikkelijk missen. | |
[pagina 21]
| |
Ik ga voorbij aan Hans zijn sociale en culturele verdiensten; daaraan is in de media voldoende aandacht besteed. Hij was onder meer een gepassioneerde multatuliaan. Dik heeft daar zonet het belangrijkste al over verteld. Ik heb veel vergaderingen van het Multatuli Genootschap bijgewoond, en weet dat hij zich hier als een vis in het water voelde. Ik voerde nooit het woord, en kon dat zonder probleem aan hem overlaten. Het moge duidelijk zijn dat het van hoogmoed zou getuigen als ik hem binnen ons genootschap zou willen vervangen. Wij hebben hier allemaal van zijn eruditie, humor, welsprekendheid en kennis van zaken genoten. Hans was een familiemens. Hij was uit het tweede huwelijk van onze vader de derde zoon; ik de vijfde. Hij was een vriend van alle familieleden; niet alleen van zijn eigen gezin en kinderen. Hij was ook altijd present op de verjaardagen van zijn kleinkinderen en ook af en toe op die van oomzeggertjes. Om daar, naast de vele sociale verplichtingen, gelegenheid voor te vinden, moest hij economisch met zijn tijd omgaan. Een telefoontje met hem duurde zelden langer dan twee minuten. Op die verjaardagen bleef hij trouwens niet langer dan een halfuurtje en vertrok na het tweede taartje. Dat herinnert mij aan een verhaal dat onze moeder wel eens vertelde: gevraagd naar wat hij later wilde worden zei het toen zes-jarige Hansje zonder aarzeling: ‘Taartjesmevrouw’. Hans was gangmaker en organisator van belangrijke familiefestijnen. Hij schreef tientallen feestliederen en hielp bij het instuderen van voordrachten en sketches. Alhoewel er bij herhaling strubbelingen waren tussen de broers, had Hans daaraan nauwelijks deel. Het was bepaald niet zo dat hij geen standpunten innam, maar hij was daarin politiek en vermeed ruzies. Hij kwam graag met tussenoplossingen. Hans was ook een uitgesproken optimist. In de hongerwinter werden mijn vier oudere broers ondergebracht bij boerenfamilies in de Wieringerwaard. Daar werden deze stadskinderen al vlug geconfronteerd met de koe die onder de stier moest en de ram die, met een stempelkussen op de buik, tussen de ooien werd losgelaten. De broers verwonderden zich over dit gebeuren. Al vlug kwam de vraag aan de orde of dat bij mensen nu óók zo zou gaan. ‘Welnee’, zei Hans, ‘daar hebben ze natuurlijk allang wat op gevonden’. Hij was in ons gezin de enige absolute alfa. Mijn vaders zonen zijn juristen, artsen, een econoom, een biochemicus, en een aardrijkskundige. Ons zusje is een gebenedijde goudsmid. Bij zijn benoeming tot professor in de cultuurwetenschappen heb ik in een toespraak gezegd dat wat de broers betrof, wij er geen bezwaar tegen hadden dat de cultuur bij hem werd ondergebracht. Hans was een rasonderwijzer en leraar. Zijn leerlingen op het Barlaeus- en het Vondelgymnasium gingen voor hem door het vuur. Een hachelijke periode in die leraarstijd was de verhouding die hij kreeg met Renée, een beeldschone leerlinge | |
[pagina 22]
| |
van hem. Later heeft hij wel es verteld hoe veel moeite het kostte om met haar contact te hebben zonder dat dat al te veel opviel. Dat zou tot zijn ontslag hebben kunnen leiden. Maar hij was vindingrijk. Als toneelrecensent kreeg hij meestal twee vrijkaartjes voor de première van de voorstellingen. Zo geviel het dat, terwijl de leerlingen zijn lokaal binnen kwamen, hij Renée in het voorbijgaan toefluisterde: ‘zeven’. De bedoeling werd haar later duidelijk. Halverwege de les zei Hans en passant ‘jongens luister eens, ik heb een kaartje over voor Antigone in de schouwburg voor morgenavond; is er iemand die zin heeft daarmee naartoe te gaan?’ Iedereen wilde mee. Hans speelde verrassing en zei na enige aarzeling: ‘Nou ja, dan moeten we loten. Ik zal achterop het bord een getal onder de dertig schrijven en wie het goed raadt mag mee. Kees, zeg het maar. Twintig, nee, Edwin, achttien, nee, Renée, zeven. Heel goed, jij wint’, en hij draaide het bord om zodat duidelijk werd dat er geen fraude in het spel was. Ik kon het goed met Hans vinden; hij luisterde naar mij als jonger broertje, wat in onze club van individualisten bijzonder was. Hij luisterde niet lang, maar toch... Hij noemde mij altijd, en tot voor een week nog, ‘mijn jongen’. Iedere broer heeft wel een bijzondere herinnering aan hem. Voor mij schreef hij een jaar lang een wekelijkse periodiek toen ik, als veertienjarige, vanwege penetrante stoutigheid door onze ouders naar een kostschool was verbannen. Later corrigeerde hij mijn artikelen en boekjes op slordigheden en stijlfouten, zonder uitstel kreeg ik die de volgende dag al met veel aanwijzingen terug. Samen zongen we operaduetten uit bijvoorbeeld Don Giovanni. Mijn zangleraar - die het weten kon - en die de duetten hielp instuderen zei: Hans zingt goed en met veel plezier, maar vooral luid. Op meerdere familiefeesten zijn we opgetreden. Samen met Hans genoot ik van een weekje opera's in New York en, bij de tempel in Karnak, in Egypte, van een heel bijzondere uitvoering van Aida. Zo hebben alle broers wel een bijzondere herinnering. Met mijn jongere broer Flip maakte Hans een lange autotocht door Frankrijk op zoek naar een tweede huis voor hem. Uiterlijk schenen Hans en ik wel wat op elkaar te lijken. Daardoor werden we nogal eens door elkaar gehaald. Op straat werd ik soms aangesproken met: ‘Dat hebt u gisteravond goed gezegd op de tv’. Ik knikte dan minzaam... Een paar jaar werkte Hans in Heerlen. Hij reisde daarom vaak in de bekende sneltrein die toen van Zandvoort naar Maastricht reed. Op een keer dat ik moest invallen in een kliniek in Beek geviel het dat ik 's avonds rustig en alleen in een coupé in diezelfde trein een boekje zat te lezen. Tussen twee stations ging de coupédeur open en verscheen er een lieftallig, koffie rondbrengend, meisje. Zij bloosde heftig, keek me verliefd aan en legde een hand op mijn schouder. Ik wist niet goed wat ik zeggen moest toen zij fluisterde: ‘Ha, bent u er weer, zeker weer drie gevulde koeken en twee marsen?’ Albert van den Bergh | |
[pagina 23]
| |
De man met het boekjeEen hele rij sprekers en schrijvers heeft al een heleboel goede eigenschappen en bekwaamheden van Hans gememoreerd, veelal aan de hand van mooie verhalen. Een Annet Horsman van nu zou met gemak een bundel Anekdoten over Hans van den Bergh kunnen maken. Zelf ben ik nog altijd onder de indruk van zijn grote tegenwoordigheid van geest en snelheid van handelen, zoals die naar voren kwamen bij de crematie van Garmt Stuiveling in 1985. Natuurlijk was het bestuur van het Multatuli Genootschap, met Hans als voorzitter, bij de plechtigheid aanwezig. Gelukkig kwamen we zelfs als eersten langs ‘onze krans’: de krans die wij gestuurd hadden. Alle bestuursleden zagen tegelijkertijd dat aan die krans een lint was bevestigd met daarop het woorden: ‘Multatuk-genootschap’. Allen schrokken, allen op een na verstijfden. Toen zijn bestuursleden begonnen te beseffen welk schandaal dreigde, was Hans er al op afgestapt, had hij het verschrikkelijke lint in één korte beweging een heel klein beetje omgevouwen en daarmee die belachelijke k aan het zicht onttrokken. Via het bestuur raakte ik in de jaren tachtig bij heel wat activiteiten van Hans betrokken. Daarbij speelde een kleine helper van hem vaak een beslissende rol: een miniem aantekenboekje, dat Hans voor zover ik weet altijd bij zich droeg. Hij had er in een prieg-priegelig schrift adressen en telefoonnummers in geschreven van iedereen die misschien een bijdrage zou kunnen leveren bij de uitvoering van zijn goede plannen. Of het nu ging om de Multatuli-encyclopedie, het Multatuli-standbeeld of de schoolbloemlezing Multatuli!, altijd wist Hans door in zijn boekje te bladeren kandidaat-medewerkers en/of -sponsoren te vinden, altijd meer dan nodig waren. Dat moest ook wel, want zijn methode was: meteen opbellen, zodat er af en toe iemand afviel die toevallig niet thuis was. Maar wie de telefoon opnam en naar Hans ging luisteren, willigde zijn verzoek vrijwel altijd in. Wij vergaderden dan verder, totdat we opnieuw iemand of iets nodig hadden en Hans weer ging telefoneren. Laat dit boekje niet verloren gaan! Multatuli!, ingeleid door Geert van Oorschot, was een uitgave van de cpnb en haalde waarschijnlijk de hoogste oplage van alle Multatuli-boeken. De voorbereiding liep vlot, mede dankzij Sander Blom, ook iemand die door Hans gebeld was. Een klein steentje op ons pad vormde de grote liefde die Hans koesterde voor Multatuli's Vorstenschool. Vurig pleitte hij voor opname van veel fragmenten uit Multatuli's grote toneelstuk. Met beperkt succes, maar Hans was geen dwarsligger en was over Multatuli! uiteindelijk echt tevreden. Hij vond later dat het boek herdrukt moest worden en is altijd bij die mening gebleven. Na 77 jaar Multatuli Genootschap wist voorzitter Hans Amsterdam eindelijk | |
[pagina 24]
| |
ook zijn Multatuli-standbeeld te bezorgen. Dat ging zo makkelijk, dat je je afvraagt waarom 't niet eerder was gedaan. De overtuigingskracht van Hans werd voor deze schone zaak nog versterkt door die van Van Oorschot. Zij wisten niet alleen het stadsbestuur en het staatshoofd enthousiast te krijgen maar ook zoveel geld bijeen te brengen dat we bleven zitten met een groot overschot. De uitgave van K. ter Laans encyclopedie was helemaal een zaak van Hans zelf. Hij had in 1983 Ter Laans kistjes met kaartjes in de kelder van het museum aangetroffen en snel de mogelijkheden ervan ingezien. Natuurlijk, ze waren slecht leesbaar, Ter Laans informatie was onvolledig, verouderd en dikwijls onjuist. Hans wist dit alles beter dan de tegenstanders van zijn plan, maar hij wist ook dat die gebreken weggewerkt konden worden. Werk was er inderdaad volop te doen. Het boekje van Hans bracht jarenlang ook voor dit plan veel mensen en veel geld bijeen, maar begin jaren negentig dreigde het project alsnog vast te lopen. Dankzij Hans is dat niet gebeurd. Ter Laan kreeg een herstart en bij de publicatie in 1995 bleek dat Hans gelijk had gehad: de ‘warboel’ uit de kelder was een mooi naslagwerk geworden. Behalve een goede regelaar was Hans ook een echte geleerde, die de grootheid van Multatuli kon inzien omdat hij ook de andere grote schrijvers kende. Hij was een goede spreker en moet ook een sterk docent geweest zijn. Hij werd dan ook hoogleraar. Maar dat hij nu juist werd aangesteld aan de Open Universiteit, de correspondentie-universiteit zonder hoorcolleges, is noodlotsironie. Het heeft Hans overigens niet belemmerd in dit werk. Hij begaf zich enthousiast in de Heerlense wereld van cursusteams en disciplineleidingen, en bezorgde zichzelf de titel van programmaleider. Die paste hem. Hij vertelde me dat hij daar over een open telefoonlijn beschikte, destijds aan een universiteit een bijzonderheid. Zijn boekje bewees opnieuw goede diensten. De studieboeken (‘dossiers’) die de o.u. dankzij programmaleider Hans aanbood, zouden op menige universiteit het onderwijs hebben versterkt. Ik ben 't eens met degenen die gezegd hebben dat diepe treurnis om zijn dood niet in de geest van Hans zou zijn. Het natuurlijke verschijnsel van de dood moet het leven niet bederven. Laat alle vrolijke verhalen verteld worden. Maar nu Hans dood is, herinner ik me ook hoe mooi hij over zijn vader kon vertellen, met een mengeling van distantie en genegenheid. Voor een beetje droefheid mag soms ook wat ruimte zijn.
Eep Francken | |
[pagina 25]
| |
‘Ik ben daar mijn eigen powerpoint’In 1992 werd ik door Hans van den Bergh benaderd met de vraag of ik erin geïnteresseerd was de laatste hand te leggen aan een Multatuli Encyclopedie. Hij had mijn scriptie over ‘Multatuli en de typografische conventies van zijn tijd’ en het daaruit voortgekomen artikel in Over Multatuli nr. 30 gelezen en wist dat ik na mijn afstuderen een dag per week op het Multatuli Museum werkzaam was als vrijwilligster. In 1983 had Hans als kersverse voorzitter van het Multatuli Genootschap in de kelder van het museum een tweedelig houten kastje aangetroffen. Dit bleek de kopij te bevatten voor een Multatuli Encyclopedie, gemaakt door de socialistische burgemeester van Zaandam, Kornelis ter Laan (1871-1963). Ter Laan, die naast zijn loopbaan diverse woordenboeken en naslagwerken publiceerde, was een groot bewonderaar van Multatuli en had jarenlang op kladblaadjes, blocnotevelletjes en afgescheurde enveloppen materiaal verzameld voor een Multatuli Encyclopedie. Helaas heeft hij zijn werk - circa 10.000 fiches - niet kunnen voltooien; na zijn overlijden werd het kastje aan het Multatuli Genootschap geschonken. Hans zag direct de waarde van het materiaal en ging op zoek naar fondsen, uitgever en krachten om het het geheel persklaar te maken. In 1987 leek het bijna zover, getuige een dummy van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar.
Door het opraken van de financiële middelen en het vertrek van medewerkers kwam het project stil te liggen. In 1992 slaagde Hans er opnieuw in geld te vinden en optimistisch schetste hij mij een beeld van de werkzaamheden. Ik stemde direct toe - aangestoken door zijn enthousiasme en het aanlokkelijke vooruitzicht dagelijks Multatuli's werken en brieven te gaan lezen. In 1995 was het dan echt zover en werd het eerste exemplaar van de door de sdu uitgegeven K. ter Laan's Multatuli Encyclopedie uitgereikt aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Jan Pronk. Hans had de belangstelling voor dit werk in 1983 goed ingeschat: het boek werd in alle landelijke dagbladen besproken, haalde Nova en was na drie dagen door zijn eerste oplage heen. | |
[pagina 26]
| |
In 2010 was ik degene die contact met Hans zocht met het verzoek of hij als spreker wilde optreden in de lezingentoernee ‘Anders dienen dan ik te Lebak diende, kan ik niet: Max Havelaar trekt de bibliotheken in’. Hans bood direct zijn diensten aan en vond het geen enkel bezwaar om met auto of openbaar vervoer af te reizen naar de afgelegen locaties - daar hadden wij, drukbezette bestuurleden met carrières en jonge kinderen - geen tijd voor, meende hij. Ook maakte het voor hem niet uit of er tien of honderd mensen in de zaal zaten: hij vond het fantastisch dat het bestuur zo actief was in het jubileumjaar.
De mailwisselingen herinneren mij aan het prettige contact dat wij hadden. Op 21 juni had Hans contact gelegd met de openbare bibliotheek in Giessen en mailde hij me dat ik geen zaken als computer en beamer voor hem hoefde te regelen: ‘Ik ben daar mijn eigen powerpoint. Dus je hoeft je nergens zorgen over te maken.’ Na afloop bracht hij me op de hoogte van het verloop: ‘Gisteren heb ik dan mijn Schuldigkeit getan in het heerlijk oord Giessen. Er waren wel veertig man/vrouw en men was enthousiast. Zelf was ik niet helemaal tevreden, ik had te weinig tijd doordat de officials teveel babbels hadden voordat het begon. Hoe is nu eigenlijk de zakelijke kant geregeld?’ Dit was Hans ten voeten uit: een inspirerende en enthousiaste ambassadeur voor Multatuli en het Multatuli Genootschap.
Chantal Keijsper | |
[pagina 27]
| |
‘Het moet zo bedoeld zijn’We stonden - het zal in 1998 geweest zijn - voor de deur van de ingang van de kapel van de Lutherse Diaconessen in de Van Eeghenstraat. Hans van den Bergh en ik hadden elk exact hetzelfde attachékoffertje in de hand. In het mijne het manuscript van mijn boek over de zaak van Lebak. In dat van hem - een geschenk van zijn kinderen - aantekeningen in hetzelfde stuk. Zonder Hans was het door mij verzamelde rechtshistorisch materiaal nooit gepubliceerd. We hadden afgesproken in de bibliotheek van de stichting tot bevordering der notariële wetenschap, die in de kapel gehuisvest is. Ik wist dat de conservator, mevrouw Van der Mark, ons zeer zeldzame wiegedrukken, incunabelen, zou laten zien. Ik heb me altijd zeer verplicht gevoeld aan Hans. Zijn hulp was belangeloos; hij las de oerversie van Het gelijk van Multatuli die honderd pagina's langer was dan het uiteindelijke resultaat, hij gaf raad, corrigeerde mijn Nederlands en hij zorgde voor ‘fonds’. Ik wilde graag iets terugdoen en had daarom onder meer het uitje georganiseerd. Samen waren we al eens in de Koninklijke Bibliotheek geweest, waar ik hem enkele van mijn vondsten in het archief aldaar had getoond. Dat was jaren na ons eerste contact, in het Multatuli Museum, toen ik hem had benaderd in zijn functie van voorzitter van het Genootschap. Ik had de stoute schoenen aangetrokken en hem geschreven over ‘iets dat wellicht zijn interesse had, dat het ontstaan van Max Havelaar mogelijk nader zou verklaren’. Na mijn uitleg sloeg hij met vlakke hand op de tafel en zei: ‘Dat moet gepubliceerd worden! Ik help je wel.’ Toen we in de hal stonden van de Lutherse kapel, deden we onze jassen uit en hingen die in de garderobe. Hans draaide zich om en zijn mond viel open van verbazing. Hij stamelde, wijzende op een groot portret dat de hal domineerde: ‘Ja..., maar dat is mijn váder!’ Hans dacht dat ik hem daarom had meegelokt naar deze bibliotheek. Het portret van George van den Bergh, groot staatsrechtgeleerde, was voor mij echter ook een verrassing. Hans stond oog in oog met zijn vader. Hij wist niet dat dit schilderij ooit van zijn vader was gemaakt en stond er enige tijd ademloos naar te kijken. Na het bezoek aan de archieven van de stichting dronken we bij Café Lexington een kop koffie. Hij dankte mij heel vriendelijk en mompelde iets als ‘Ik weet niet waaraan ik dit te danken heb. Het moet zo bedoeld zijn’.
Hans was een goede vriend geworden, ook al zagen we elkaar onregelmatig. Hij had te weinig tijd om iedereen even veel aandacht te schenken. Op een van de bijeenkomsten van het Multatuli Genootschap introduceerde ik mijn vader, juist ook om hem met Hans in contact te brengen. Zij hebben elkaar nog enkele malen ontmoet. Hans raadpleegde mij ook wel eens voor iets persoonlijks. En ik bezocht | |
[pagina 28]
| |
Hans en Renée in hun gezellige woning met prachtige tuin aan de Schellingwouderdijk. Hans van den Bergh en Beer Phijffer
Achterin de tuin had Hans een huisje - je moest eerst een steile trap afdalen, de tuin met hoog opgroeiende planten in felle kleuren door en dan zat je heerlijk rustig, alsof je ver buiten Amsterdam op het platteland verbleef. Hans vond na zijn emeritaat tijd voor nieuwe projecten, zoals zijn laatste boek over de toneelkunst. Hij zei dat hij het nog nooit zo druk had gehad. Toeval wilde dat we enkele jaren later heel dicht bij elkaar in de buurt kwamen te wonen, in Amsterdam-Zuid. Af en toe gingen we bij elkaar langs. En we speelden een correspondentieschaakpartij. Dat was buitengewoon multatuliaans. Met gretigheid aanvaardde hij mijn uitnodiging. Het was zijn eerste partij in brieven. Zetten werden per fax verstuurd en we wisten van elkaar niet of we goed of slecht speelden. Het was in de tijd van de Tweede Golfoorlog. De partij stond bij mij op het bord in de woonkamer aan de straatzijde. De aanhef van de brieven was steevast Mon cher of Cher Maître. We probeerden elkaar met spitsvondigheden uit de tent te lokken. Hij gunde mij de witte stukken. Ik waarschuwde voor mat in 35 zetten. Bij Hans stonden de stukken ook thuis opgesteld. Dan schreef hij bijvoorbeeld dat zijn broer hem ongevraagd van adviezen voorzag, terwijl we secondanten verboden hadden. En zo vertelde hij verder dat hij een keer met Renée een ijsje zat te eten op het terrasje tegenover mijn woning. Dan schreef hij dat hij me had zitten bespioneren. Het schaakbord had hij helaas niet kunnen ontwaren. ‘Niemand schrijft elkaar | |
[pagina 29]
| |
nog brieven in deze tijd van computers’, zei Hans eens. ‘Wij zijn de laatsten die dat doen’, schertste hij. Al schakende werd de actualiteit besproken. Toen ik weer eens iets puntigs had geponeerd volgde deze anekdote: ‘Het doet mij denken aan een verhaal dat mijn vader - een verwoed schaker... van wie ik nooit heb kunnen winnen -placht te vertellen: een schaakrubriek in een krant had eens de vaste openingsopstelling op de rijen 1, 2, 7 en 8 afgedrukt met daaronder als commentaar: “Een interessante stelling”’
Mijn ouders waren intussen bevriend geraakt met Hans en Renée, net als zij grote muziekliefhebbers. Met zijn vieren gingen ze naar een concert van Renée Fleming in het Concertgebouw, waarna werd gedineerd. Hans hield, net als Renée overigens, van lekker (en veel) eten! Eind 2010 verzorgden mijn vrouw en ik een etentje voor ze. Mijn ouders kwamen over. Hans werd al enige tijd behandeld. Het leek goed te gaan. Hans genoot van de Engelse specialiteiten van Kathleen, en vooral van haar parsnips. Ik genoot ook, als altijd, van het unieke samenzijn. Ik zal me alles blijven herinneren.
Tom Phijffer |
|