Over Multatuli. Jaargang 33. Delen 66-67
(2011)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| ||||||||||||||||
Mogen we vrijuit spreken?
| ||||||||||||||||
De werkelijkheid zit in het oog van wie kijktOp elk niveau van communicatie - foto's, teksten, films, advertenties, gebaren zelfs - zijn we ondergedompeld in een wereld die betekenis draagt en die we op elk moment moeten interpreteren. Een gegeven werkelijkheid die eens en voor altijd een bepaalde unieke betekenis heeft, bestaat niet. Wat ons omringt, wordt bepaald door onze manier van kijken, die op haar beurt afhankelijk is van onze verwachtingen en voorgaande kennis en ervaringen. Historische, socioculturele en geogra- | ||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||
fische contexten zijn dus essentieel om onze interpretatie van de wereld te interpreteren. Wat we als ‘natuurlijk’ of ‘normaal’ beschouwen, is vaak een product van een ideologische constructie. De kritiek van representatie bekijkt hoe teksten de invloed van de sociale en politieke context ondergaan en hoe ze tegelijkertijd aan de constructie van die tekst bijdragen. De focus ligt dus bij de creërende macht van de tekst, gezien als een cultureel middel waardoor de lezer een bepaalde interpretatie van de wereld krijgt en doorgeeft. Een tekst kan niet alleen onze visie maar ook onze handeling determineren. Bij de bestudering van dit fenomeen is de inbreng van de semiologie van groot belang geweest.Ga naar eind2 Volgens de tekenleer, de wetenschap die tekens bestudeert, is een teken ideologisch als het niet alleen onze waarneming van een werkelijkheid maar ook onze daden mee bepaalt. Daarom is ideologie een teken dat een praktisch antwoord vereist en het gedrag van de mensen stuurt (Brillenburg Wurth 2006: 276-77). Literaire teksten, als dragers van ideologie, hebben dus een feitelijke macht over onze werkelijkheid. Een voorbeeld daarvan is de fundamentele rol die koloniale teksten hebben gespeeld in de beschrijving van anderen als ondergeschikten die de Europese overheid niet alleen zouden moeten verdragen, maar zelfs waarderen. Op dit gebied is het werk van Edward Said baanbrekend geweest. In zijn essay Orientalism (1978) bekijkt hij hoe oriëntalisme als academische discipline een grote invloed op het Westerse idee van ‘de Oriënt’ heeft gehad. De Oriënt werd daarin als een tegenpartij van het westen voorgesteld, als een ‘Ander’ die kan en moet worden bekeken of zelfs bestudeerd. Op die wijze wordt de Oriënt het object van de Westerse blik en verliest hij elke mogelijkheid om voor zichzelf te spreken. Koloniale teksten zouden dus aan het oriëntalistische discours deelnemen als tekens die de Oriënt beschrijven zonder hem een stem te geven. De kritiek van representatie gebruikt ontmaskerende leesstrategieën om de vanzelfsprekendheid van de voorstellingen in twijfel te trekken. In het Nederlandse taalgebied is vooral het handboek van Maaike Meijer In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie (1996) belangrijk geweest om dit soort onderzoek in te leiden. Zij bestudeert hierin hoe sekse en etniciteit binnen (vooral Westerse) culturen hiërarchieën impliciteren of suggereren. Verschillende voorbeelden van systematische tekstanalyse laten zien hoe een tekst nader kan worden bekeken om een grammatica van verschil te identificeren. Het verschil dat in zulke teksten geconstrueerd wordt, is tussen blank en zwart maar ook vaak tussen man en vrouw. De kritiek van representatie combineert dan ook in haar ontmaskerende leesstrategie de resultaten van de feministische én van de postkoloniale theorieën. In het koloniale en in het patriarchale discours worden respectievelijk zwarten en vrouwen op een vergelijkbare manier als ondergeschikten gerepresenteerd door een stem die ze wil beheersen. Beide groepen worden met behulp van vaste categorieën van representatie be- | ||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
schreven, die vaste (en doorgaans negatieve) eigenschappen vertonen. Beide groepen worden als iets ‘anders’ gezien, iets wat de dominante groep op afstand wil houden. Beide groepen worden uiteindelijk objecten die pas subjecten zouden kunnen worden door een perspectiefverwisseling. Dit kritisch kader heb ik bij de analyse van Max Havelaar gebruikt en mijn bevindingen getoetst aan die van de Hongaarse neerlandica Judit Gera. In haar boek Van een afstand. Multatuli's Max Havelaar tegendraads gelezen (2001) herleest ze de Max Havelaar op basis van postkoloniale en feministische literatuurkritiek om tot een gloednieuwe interpretatie van de roman te komen. Ik heb mijn betoog toegespitst op twee vragen: is er in het boek een grammatica van verschil die Europeanen en inlanders apart houdt? En kan een auteur überhaupt uit het denkkader van zijn/haar tijd treden? | ||||||||||||||||
Een veelzeggende structuurDe structuur van Max Havelaar lijkt op het eerste gezicht ingewikkeld en bijzonder chaotisch, maar is in werkelijkheid goed doordacht. Volgens de traditionele interpretatie van A.L. Sötemann dient elk aspect van de roman om de lezer te overtuigen van de rechtschapenheid van Havelaar en dus van de man achter de auteur. Elk element is functioneel aan de algemene constructie van de roman, aan de identificatie met Max Havelaar en aan de aanvaarding van de beschreven gebeurtenissen, hoe vreemd die ook mogen zijn. Sötemann schenkt bijzondere aandacht aan de tekenen die de aanwezigheid van Eduard Douwes Dekker achter de personages van Havelaar en Sjaalman laten doorschemeren. Hij legt de nadruk op de autobiografische kenmerken van de roman en op het spel tussen de schrijver en de lezer die alle tekenen moet ontdekken en goed interpreteren. Zijn doel is vooral hermeneutisch: hij ziet een duidelijke en precieze boodschap in de woorden van de auteur en hij wil die achterhalen. Volgens Sötemann is de opportunistische Droogstoppel een tegenpartij van Max Havelaar, de romantische held van het verhaal. Max is idealistisch en nobel terwijl Droogstoppel een berekenend, materialistisch en vooral schijnheilig persoon is. De postkoloniale interpretatie van Judit Gera zet de structurele eigenschappen van de roman in een heel ander licht. Volgens haar is er tussen de twee narratologische kaders een verhouding van synonymie. Droogstoppel en zijn wereld zouden dus niet als tegenhangers van Max Havelaar moeten worden beschouwd: beiden zijn blanke Europeanen die niet-Europeanen uitbuiten. De tegenstelling is dus niet tussen hier en daar of tussen de twee verschillende houdingen van de hoofdpersonages, maar tussen kolonisatoren en gekoloniseerden (Gera 2006). In principe zijn beide interpretaties mogelijk. De auteur maakt Droogstoppel ronduit belachelijk en brengt de lezer ertoe om bijna automatisch de kant van | ||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||
Stern en dus van Havelaar te kiezen. Om dit effect op te wekken wordt de representatie van de burgerlijke ideologie sterk overdreven. Door deze overdrijving wordt de lezer in een kritische positie gemanoeuvreerd: terwijl Droogstoppel zijn uitspraken als vanzelfsprekend beschouwt, zou de lezer dat zeker niet doen. Die zal zich nooit met zo'n personage willen identificeren of met zijn wereldbeeld instemmen. De burgerlijke omgeving waarin Droogstoppel leeft, wordt in de eerste vier hoofdstukken geïntroduceerd. Met een tamelijk langzame aanhef, creëert Droogstoppel de premisse, een narratief kader dat het primaire verhaal inleidt. Hij is een homodiëgetische verteller, praat in de eerste persoon en verwijst naar de tijd waarin hij leeft. Hij beschrijft de wereld van hier en nu, terwijl de tweede verteller, Stern, een heel nieuw universum schildert: de koloniën, wereld van daar en toen, blijken een heel vreemde en exotische plaats te zijn. In het geval van Stern hebben we met een stem te maken die zichzelf als vrij van elke ideologische connotatie waant: hij beschouwt zichzelf dan ook in staat om de werkelijkheid weer te geven zoals die is. Stern, en Sjaalman met hem, stelt zich achter de inlanders op maar probeert ook de rechtvaardigingen die de ideologie onderhouden, bloot te leggen. Vaak wordt de traditionele representatie van de ‘Ander’ in twijfel getrokken. Maar is het echt zo? Is Sterns kijk op de werkelijkheid inderdaad neutraal? Kan iemand aan een ideologisch schema van representatie überhaupt ontkomen? De Europeanen beschrijven en herschrijven een exotische wereld die daardoor een object van representatie wordt. De inlanders zijn geen subjecten, geen actieve personages maar passieve objecten die door iemand anders beschreven en bepaald worden. Een interessant voorbeeld daarvan is de wijze waarop de inlanders beschouwd worden met betrekking tot de uitbuiting die ze ondergaan. Volgens Gera is het Javaanse volk verantwoordelijk voor zijn eigen uitbuiting als gevolg van zijn onderdanige aard. Zo zou de Europeaan in deze context optreden als diegene die de inlander tegen zichzelf moet beschermen, als een gerechtvaardigde voorvechter die het recht/de plicht heeft om de ‘arme Javanen’ te redden (Gera 2001: 32 e.v.). Volgens mij is het veelzeggend dat Multatuli de verantwoordelijkheid voor de misdaden van de Javaanse regenten aan de Europeanen toeschrijft. De regenten zijn de eersten die onrecht plegen, maar de Nederlanders hebben een grotere verantwoordelijkheid want ze laten de Javaanse regenten in onhoudbare omstandigheden leven. De keuzen van de inlanders worden niet ingegeven door hun gevoel van moraliteit maar worden bepaald door die van de Europeanen. Ze hebben geen verantwoordelijkheid voor hun handelingen en dus geen echte controle over hun leven. De ‘Ander’ wordt in beide gevallen voorgesteld als iemand die niet voor zichzelf kan spreken maar die onder voogdij van de Europeaan moet staan. | ||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
Leesstrategieën: hoe zal de lezer ideologische beschrijvingen ontmaskeren?De kritiek van representatie bewerkt de klassieke criteria van de literaire analyse door de ontwikkeling van alternatieve leesstrategieën. De belangstelling ligt vooral bij de rol van de vertellers, de stereotype rolverdeling tussen personages, de focalisatie, de karakterisering en functie van de ruimte en de binaire opposities waarmee de ‘Ander’ doorgaans beschreven wordt. De rol van de vertellers heb ik gedeeltelijk geanalyseerd in de voorafgaande paragraaf maar ik zal die in verband met focalisatie verder uitdiepen. Met het woord focalisatie bedoelen we ‘het bewustzijn (het oogpunt of subject) van waaruit de verhaalwereld wordt waargenomen’ (Rigney 2006: 184). In koloniale teksten is het vaak de Europeaan die focaliseert en de ‘Ander’ van bovenaf bekijkt. Zodoende kan het westerse personage bepaalde eigenschappen aan de inlanders toekennen en dit meestal met een precies doel: de ‘essentie’ van de ‘Ander’ vangen vanuit een schijnbaar objectief gezichtspunt om hem daarna op een afstand te houden. De ‘Ander’ wordt als iets totaal vreemds, definitief aparts en ‘lagers’ beschouwd. Hij is het negatief van een positief. De ‘Ander’ blijkt alle negatieve eigenschappen te hebben, terwijl het Zelf als totaal positief wordt beschouwd. Om dit effect op te wekken wordt de inlander vaak geïdentificeerd met de kleur van zijn huid en met zijn naaktheid, gezien als een embleem van de natuur als tegenovergestelde van de cultuur, de typische eigenschap van de Europeaan. In Max Havelaar zijn de twee intradiëgetische vertellers belangrijke focalisatoren. Batavus Droogstoppel hecht geen belang aan de lokale cultuur en beschrijft de inlandse bevolking als een vormeloze massa van heidenen. Zoals te verwachten is, legt hij de nadruk op de fysieke eigenschappen van de anderen die onmiddellijk met de culturele verschillen worden verbonden. De volgende passage is hiervan een duidelijk voorbeeld: Dáár kruipen zy rond in de walgelyke slangenholen van heidense onkunde, daar buigen zy het zwarte kroesharige hoofd onder het juk van eigenbelangzuchtige priesters! Daar aanbidden zy God onder aanroeping van een valsen profeet, die een gruwel is voor de ogen des Heren! En, geliefden, zelfs zyn er die, als ware het niet genoeg een valsen profeet te gehoorzamen, zelfs zyn er die een anderen God, wat zeg ik, die goden aanbidden, goden van hout of steen, die zyzelf gemaakt hebben naar hun beeld, zwart, afschuwelyk, met platte neuzen en duivelachtig! (vw i: 127) [cursivering van mij]. De aard van de inlander wordt als een verpersoonlijking van het kwade voorgesteld. De zwarte kleur van de huid wordt met een ‘zwartheid van geest’ verbonden | ||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
waaraan niet te ontkomen valt. De meeste huidige lezers zijn het onmiddellijk oneens met de beweringen van Droogstoppel die apert racistisch zijn en zijn geneigd om de voorkeur te geven aan de stem van Stern/Sjaalman. Als verteller verzet deze zich tegen de vermeende hiërarchie die de blanke als superieur aan alle anderen ziet. Hij bekritiseert het gebruik van het woord ‘liplap’, gezien ‘als een bewijs hoe ver de niet-liplap, de blanke, dikwerf van ware beschaving verwijderd is’.Ga naar eind3 Hij beweert dat de inlanders moeten worden beoordeeld naar hun individuele kenmerken die onafhankelijk zijn van de etnische groep. Hij ziet dat de vooroordelen tussen etnische groepen, die in Indië ook tussen sociale classen onderling bestaan - wederzijds zijn en zowel de blanken als de zwarten betreffen. Dit is wel een verwisseling van focalisatie, maar de beschrijving van de inlanders blijft ‘essentialistisch’. Talrijke zinnen beginnen met de woorden ‘de Javaan is’, vaak gevolgd door ‘van aard’.Ga naar eind4 Een dergelijke karakterisering werkt zogezegde binaire opposities in de hand. De eigenschappen van de inlanders worden als onveranderlijk, universeel en dus onontkoombaar beschouwd. De Europese focalisator wil de essentie van de ‘Ander’ bereiken en erkent niet zijn/haar persoonlijkheid als individu. Verder worden de ‘arme Javanen’ beschreven als onzekere, milde wezens die door de Europeanen tot opstand zijn gedwongen. Zelfs hun mensheid wordt door de blanken bedreigd: moeders moeten hun kinderen verkopen of zelfs opeten vanwege politieke maatregelen die de bevolking uithongeren. De inlanders worden als geheel passief voorgesteld en zijn dus het tegenovergestelde van de actieve Europeaan. In dit geval is de bedoeling van een dergelijke representatie wel duidelijk de inlanders te beschrijven als absoluut onschuldig, maar de auteur lijkt daarbij te vergeten dat het gebrek aan schuld vaak ook een gebrek aan verantwoordelijkheid is voor het eigen handelen. In dit verband is het verhaal van Saïdjah en Adinda van groot belang. Deze melancholieke liefdesgeschiedenis is de enige uitzondering op de Eurocentrische focalisatie van de rest van het boek. Het beroemde verhaal is kennelijk bedoeld om medelijden bij de lezer op te wekken, mits er genoeg meevoelende lezers bestaan die bereid zijn de inlanders als ‘echte mensen’ te beschouwen. Desondanks zijn er ook hier vormen van marginaliserende representatie te vinden. Ten eerste is de auctoriale vertelling in de derde persoon kenmerkend voor wat Toni Morrison ‘paternalistische vertelling’Ga naar eind5 noemt. De stem van de inlander is nooit helemaal zelfstandig maar wordt door de blanke verteller begeleid. Ook wanneer de focalisatie naar de ‘Ander’ verschuift, blijft zij een uitvinding van de blanke auteur die vrije toegang tot de gedachten van de inlander blijkt te hebben. In Max Havelaar is de intimiteit van de ‘Ander’ zelfs uit het niets gecreeerd en de auteur heeft er totale controle op. Ook de plot is volgens een traditione- | ||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||
le rolverdeling tussen actieve en passieve personages geconstrueerd. Saïdjah kiest er wel voor actie te ondernemen maar deze zal op het einde door de blanke kolonisatoren worden verhinderd. De jongen is niet lui of ongemotiveerd maar toch kan hij niets doen tegen de macht van de blanken. Verder is de ambitie van Saïdjah heel bescheiden, zeker in vergelijking met die van Max Havelaar: hij wil boer zijn en een rustig leven met zijn vrouw delen. De horizon en de mogelijkheden van de inlander zijn beperkt tot een huiselijk domein van dagelijkse taferelen (de jongen die met zijn buffel werkt, de tijd die aan de hand van de maan geteld wordt). Het beeld dat de auteur voorstelt, is exotisch en wekt de fantasie op: de wereld van de ‘Ander’ wordt als zuiver, eenvoudig en natuurlijk gezien, volgens het klassieke model van de ‘edele wilde’. De karakterisering van de ‘Ander’ benadrukt het onderscheid tussen de gewoonten en de gevoelens van de inlanders en beschrijft de ene als helemaal verschillende, die andere als hoofdzakelijk gelijk. De gevoelige kant van Saïdjah wordt ook benadrukt door zijn taal, die eenvoudig maar tegelijkertijd ‘goddelijk’ en dus ‘niet menselijk’ blijkt te zijn. De rol van de taal is een aspect dat tot nu toe gedeeltelijk verwaarloosd is geweest maar dat tot interessante bevindingen kan leiden. Zoals we hebben gezien wordt de taal van Saïdjah als een soort ‘natuurlijke taal’ gezien die bijna vanzelfsprekend een tegenovergestelde van de rationele en doelmatige taal van de Europeaan is. De taal is voor de Europeaan een middel waardoor hij de wereld kan bezitten en herscheppen (een voorbeeld hiervan is de naam die aan de koloniën is gegeven - Nederlands-Indië' - die Multatuli trouwens sterk bekritiseert). Maar de taal is ook een middel om de ‘Ander’, in dit geval de anderstalige, uit te sluiten. De beheersing van het Nederlands was een prerogatief van de hogere klassen en de liplappen die een benaderende kennis van de ‘dominante taal’ hadden worden vaak als een ‘kladversie’ van de Europeaan beschouwd. Als verteller schrijft Stern deze gewoonte aan de onwetendheid van de kolonisatoren toe, die onbekend zijn met de eigenschappen van de Javaanse taal en zijn klanken. In dit geval wordt de Europeaan bekritiseerd maar dat is niet zo als het verhaal over de zwarten, en niet over de ‘liplappen’, gaat. Een interessant voorbeeld daarvan is de beschrijving van Verbrugge die onder een pendopo op Max Havelaar, de nieuwe assistent-resident, wacht. De Regent van Lebak zelf is daar en toch heeft hij hem bijna niets te zeggen. Kort daarna komt Duclari en begint Verbrugge onmiddellijk in het Nederlands te praten. Verder wordt de Regent opzettelijk buiten de conversatie gehouden: - Zou de Regent ons verstaan? | ||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||
De Regent bevindt zich hier in een staat van ondergeschiktheid (in een ondergeschikte positie): hij weet alleen wat de Europeanen willen dat hij weet. Deze daad van linguïstische afzondering krijgt geen enkele weerlegging in de tekst maar wordt integendeel voorgesteld door Stern, de ‘positieve verteller’, met wie de lezer instemt. Het is een voorbeeld van de ideologische visie die de tekst ondersteunt. Vele aspecten zijn daarentegen ambivalent en worden op verschillende manieren belicht zodat de roman kan bijdragen aan de deconstructie van bepaalde conventionele beoordelingen. Dit zien we bijvoorbeeld bij het ethisch-religieuze motief, met de beschrijving van de koloniale ruimte en met de karakterisering van de blanken. Wat de godsdienst betreft is er duidelijk een sterke contrapositie tussen de utilitaristische houding van Droogstoppel die deze gebruikt als rechtvaardiging voor de koloniale uitbuiting en het echte morele engagement van Havelaar. Verder wordt ook het gezichtspunt van de inlanders in aanmerking genomen. Naast het mystieke gevoel van Saïdjah met betrekking tot de natuur, vinden we de berekende houding van Jang di Pertoean, het hoofd van Batak, die een religieus excuus gebruikt om een opstand tegen de ‘christelijke honden’ van Mandailing te organiseren. Multatuli vergelijkt de Europeanen en de inlanders in een beschrijving die dezelfde eigenschappen aan beiden toeschrijft en daardoor maakt hij de grens tussen wij en zij zwakker. Een ander motief dat het categorische verschil tussen Europeaan een inlanders ter discussie stelt is de beschrijving van de koloniale ruimte. De eerste ontmoeting tussen de Europese lezer voor wie het verhaal bedoeld is en de koloniale wereld, vindt plaats in een straat in Lebak, aan het begin van hoofdstuk v. Deze straat voldoet niet aan de verwachtingen van de lezers en benadrukt het verschil tussen hier en daar. Maar de houding van de Europeaan in die omstandigheid is wel verbazingwekkend. Hij heeft geen controle op de ruimte die hij beheerst maar is onvoorbereid, houterig, niet in staat om zich aan te passen aan een onbekende situatie. En de Javanen kunnen om hem lachen. De blanke man wordt dus niet altijd als de dominante macht gezien, maar ook niet altijd als een vijand. De held van de roman wordt als het enige echt eerlijke blanke personage gezien, dus als uitzonderlijk gepresenteerd. Het Nederlandse leger dat het dorpje waar Adinda naartoe gevlucht is heeft vernietigd, wordt als gewelddadig beschreven. De Nederlandse ambtenaren worden als lafaards beschouwd omdat ze voor de lieve vrede hun plichten verzaken. Enkelen van hen, zoals Verbrugge of Slotering, worden alleen van nalatigheid beschuldigd: ze kennen hun plichten en willen ze wel uitvoeren maar ze zijn bang. De deconstructie is gedeeltelijk: de auteur houdt rekening met de verschillen maar geeft een algemene karaktertekening die alleen Havelaar uitsluit. Dergelijke representatieve variëteit is niet te vinden in de beschrijving van de inlanders van wie de karakterisering min- | ||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||
der heterogeen is. Ook in dit geval is de aandacht op de Europeanen gericht, die de echte hoofdpersonages blijken te zijn. | ||||||||||||||||
Het ‘zwakke’ geslachtDe verhouding tussen mannen en vrouwen, nog een sterke binaire oppositie, is een ander aspect van de representatie waar ik nog aandacht aan wil besteden. Max Havelaar is immers een negentiende-eeuwse roman gebaseerd op de burgerij waarin de patriarchale ideologie aanwezig en levendig is. Ten eerste bekijk ik de figuur van Tine, de trouwe vrouw van Max Havelaar. Aan haar worden duidelijk buitengewone eigenschappen toegeschreven, ze wordt zeer gewaardeerd door haar man en is de enige die hem volledig kan begrijpen. Maar haar verdiensten zijn eigenlijk alleen verbonden aan haar rol van moeder en echtgenote die op een ideologische manier aan haar worden toegekend. Het is een duidelijk geromantiseerde voorstelling van het vrouwelijke personage. Tine werkt als model van een ‘echte vrouw’ die zich alleen volledig kan ontwikkelen in haar eigen domein. Zij is geen onafhankelijk personage en ze leeft ten bate van haar man. Iets dergelijks geldt ook voor Adinda, het Javaanse meisje. Haar rol is in wezen het object van de liefde van Saïdjah te zijn. Hij gaat tot actie over terwijl zij geduldig op hem wacht. Als het verhaal bijna tot een goed einde komt, wordt Adinda door haar vader weggevoerd. Verder is haar lot een gewelddadige dood die haar elke eer ontneemt terwijl Saïdhja heldhaftig zelfmoord pleegt door tegen de Nederlandse bajonetten in te lopen. Het meisje heeft geen controle op haar leven en is afhankelijk van de wil van de mannen. Ze wordt bekeken, bedacht en begeerd door de mannelijke blik en wordt dus als object van representatie gezien. Kenmerkend is dat ze in twee liefdesgezangen wordt geprezen, zoals typisch is voor de Europese idee van de man-vrouw relatie. Een geïdealiseerde visie van de vrouw wordt in de beschrijving van de vrouwen van Arles weergegeven. De volkomenheid van die vrouwen schuilt in hun ‘onmenselijkheid’ en hun uiterlijke kant. Ze waren zo schoon dat ze hun neus niet konden snuiten. De schone vrouwen van Arles worden zelfs één ideale vrouw met wie het eigenlijk onmogelijk is een relatie aan te gaan. De vrouw is geen individu maar een geestelijke essentie waarnaar de man kan kijken om zelf beter te worden: Want zó edel waren de trekken, dat men iets als schaamte voelde, slechts een mens te wezen, en niet een vonk:... een straal - neen, dat waar stof! - een gedachte! (vw i:142 e.v.) Weer eens is de man het werkende personage terwijl de vrouw alleen invloed op de wereld kan hebben door haar uitetlijk, als object van de mannelijke blik. Droog- | ||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||
stoppel daarentegen idealiseert de vrouw niet. De Nederlandse meisjes van de burgerlijke klasse zijn geen engelen maar frivole wezens die gemakkelijk zonder reden geroerd of enthousiast worden. Zijn vrouw en dochter hebben een secundaire rol en hij beschouwt hen als een verlengstuk van zijn maatschappelijke positie. Hij is getrouwd want dat hoort zo maar hij beschouwt zijn huwelijk als een goede verbinding, zoals blijkt uit zijn woorden: Niemand kan zeggen dat ik niet goed leef met myn vrouw - zy is een dochter van Last & Co., makelaars in koffie - niemand kan iets op ons huwelyk aanmerken. Ik ben lid van Artis, zij heeft een sjaallong van tweeënnegentig gulden [...] (vw i: 16). Dit is duidelijk een verstandshuwelijk dat gebaseerd is op maatschappelijk aanzien en stoffelijke goederen. Verder bekritiseert Droogstoppel de vrouw van Sjaalman, van wie gesuggereerd wordt dat ze de vrouw van Havelaar is. Tine is voor hem een ontaarde moeder en vrouw die niet weet hoe ze zich moet gedragen: Ik was bly dat ik Frits niet gezonden had, want haar kleding kwam me zeer onkies voor, en het vreemde daarvan werd nog verhoogd door de losheid waarmee ze zich bewoog, als vond ze zich heel goed zo. Ze scheen volstrekt niet te weten dat ze er niet uitzag als andere vrouwen. Ook kwam het me voor, dat ze volstrekt niet verlegen was over myn komst. Ze verborg niets onder de tafel, verschoof de stoelen niet... in één woord, ze deed niets van wat toch het gebruik is, als er een vreemdeling komt van een deftig voorkomen (vw i: 50 e.V.). Zij heeft geen eerbied voor de conventies en is dus geen goede vrouw. Natuurlijk, aangezien Droogstoppel de verteller is, kunnen we ervan uitgaan dat deze visie op de vrouw en het huwelijk wordt afgewezen door de auteur die de burgerlijke mentaliteit wil bekritiseren. Tegelijkertijd is hijzelf gebonden aan de ideologische conventies voor de representatie van vrouwen en etniciteit. De verhouding tussen Tine en de Javaanse vrouwen is bijvoorbeeld geconditioneerd door een bepaalde graad van hiërarchie. Mevrouw Slotering zal nooit echt goed gezelschap zijn voor de vrouw van Max die het een opoffering zal vinden haar tijd met haar door te brengen. Verder wordt Tine in zekere zin vergeleken met Si Oepi Keteh, een jong meisje dat in 1842 met Havelaar in een kano voer. Zij is niet alleen totaal ondergeschikt aan Max en aan haar vader maar ook minder gelukkig dan Tine, de Europese vrouw. Volgens de analyse van Duco van Oostrum in Male Authors, Female Subjects (1995) is Oepi als vrouw de gelijke van Tine maar is zij als inlandse aan haar ondergeschikt. Tine heeft een hogere maatschappelijke positie en kan zich dus uit- | ||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||
drukken, of zelf tegen haar man ingaan, terwijl Oepi alleen mag spreken als iemand haar iets vraagt Volgens Gera heeft de kolonisatie de patriarchale ideologie ondersteund omdat de vrouwen in een koloniale context ondergeschikt blijven aan hun man. Verder zijn de vrouwen verdeeld vanwege het etnische verschil en kunnen ze niet samenwerken om de onderdrukking die ze beiden ondergaan te ontlopen. De kolonie zelf wordt vaak gezien als een vrouwelijke figuur die de man kan en zal beheersen. Een voorbeeld daarvan is het motto van de roman, waarin de geschiedenis van Lothario en Barbertje wordt verteld. De man zegt dat hij dit vrouwtje heeft gekleed en gevoed. Hij heeft voor haar gezorgd als een ouder met zijn kind zou doen. Haar naam zelfs, Barbertje, oproept het idee van vreemdheid want de oude Grieken noemden de vreemdelingen ‘barbaren’, die niet in staat waren Grieks te spreken, of zelfs überhaupt te spreken. Zij is zwak en moet door hem beschermd geworden. Zij is dus een personificatie van de kolonie zelf en werkt, aldus Gera, als symbool van de mannelijke wil tot beheersing en tegelijkertijd van zijn vrees voor het onbekende. Zoals we hebben gezien, wordt de verhouding tussen mannen en vrouwen niet helemaal op een traditionele wijze vastgesteld. Multatuli staat weliswaar dicht bij de feministische zaak maar hij blijkt de vrouw alleen te beschouwen in de context van het huwelijk. Op dezelfde manier waarop hij zich niet verzet tegen het kolonialisme maar tegen een oneerlijke overheersing, is hij voor een man-vrouwrelatie die op gerechtigheid gebaseerd is. Mannen en vrouwen zouden equal but different zijn: volgens Multatuli zouden ze zich naar hun eigen aard moeten gedragen, maar de ene categorie zou de andere niet mogen onderdrukken. Volgens Van Oostrum zou ook het verhaal van de Japanse steenhouwer, dat Max Havelaar aan Oepi vertelt, een metafoor zijn van de voorgestelde houding: de persoonlijke vervulling zal gezocht worden binnen de rol die iedereen door het leven toegewezen krijgt, volgens de dichotomieën man/vrouw en kolonisator/gekoloniseerde (Van Oostrum 1995: 57). | ||||||||||||||||
Ter afsluitingEr is geen enkele twijfel mogelijk over de bedoeling van Multatuli als auteur. De wijdvermaarde laatste bladzijden van zijn boek verklaren zijn doel zonder er doekjes om te winden: Dit boek is een inleiding... | ||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||
Het boek is alleen de eerste stap, een middel waarmee zijn auteur een doel zal nastreven. De literatuur is het wapen waarmee hij zich wil uitdrukken om een zo groot mogelijk publiek te bereiken en te beïnvloeden. Hij wil de werkelijkheid van de koloniale wereld veranderen door de klassieke Europese kijk erop te veranderen. Hiervoor moet hij onvermijdelijk de ideologische rechtvaardiging van deze Europese kijk weerleggen. Dat kan hij omdat hij weet dat hij zich in een ideologische context bevindt en omdat hij ook heeft strategieën om deze te bestrijden. Het fragment waarin hij het meest over de waarde en de macht van de literatuur nadenkt is het verhaal van Saïdjah en Adinda. De auteur, met de stem van Stern, bekent dat het verhaal eigenlijk fictief is, maar toch zeer belangrijk. Het is geloofwaardig en beschrijft de mishandeling die de inlanders in de werkelijke wereld ondergaan. De schrijver maakt et geen geheim van dat het verhaal een literaire constructie is en stelt de boodschap in het midden van de belangstelling: het lijden van de Javaanse bevolking is er niet minder waar om, ook al is het verhaal fictief. Multatuli vergelijkt Max Havelaar met Uncle Tom's Cabin (1852) van de Amerikaanse schrijfster Harriet Beecher-Stowe, en verdedigt zijn keuze als de enige mogelijkheid om de lezer te overtuigen van de wreedheid en de bruutheid van de Europese overheersing. Net zoals Beecher-Stowe weet hij dat een lijst van feiten en cijfers nooit zo ontroerend zal zijn als een geloofwaardige geschiedenis. Ook de Amerikaanse schrijfster wilde gelezen worden om haar lezers emotioneel te betrekken door een beroep te doen op hun gevoel van moraliteit. Door haar roman werd ze deelnemer in het debat over de slavernij, ook al was zij een vrouw en dus uitgesloten van de publieke sfeer. Vanwege de stilistische keuzen wordt haar boek toch gerekend tot de vrouwelijke literatuur (Van Oostrum 1995: 63), een literatuur namelijk waarin de esthetiek en de aandacht voor de gevoelsfeer, die van oudsher aan vrouwen toegekend wordt, centraal staan. Volgens Van Oostrum is Multatuli ook afhankelijk van een vrouwelijke literaire strategie, gebaseerd op zogenaamde ‘vrouwelijke’ waarden als spiritualiteit, medelijden, empathie en moraliteit. Maar de bepaling zelf van een zogenoemd ‘vrouwelijk genre’ is eigenlijk een gevolg van een gestereotypeerde visie van het begrip gender, een visie die alleen aan de vrouw emotionele eigenschappen toeschrijft. De keuze om zich op gevoeligheid te concentreren zal dus onontkoombaar zijn voor de ‘minderwaardige’ schrijver, zowel voor de vrouw als voor de gekoloniseerde. Multatuli is noch de ene noch de andere maar krijgt toch meer macht wanneer hij kiest voor de rol die conventioneel de zwakste is. De beschrijving die Droogstoppel van de sentimental novel geeft is niet toevallig heel kritisch. Hij beschouwt elk menselijk werk dat door de verbeeldingskracht geïnspireerd is als een reeks domheden en onwaarheden. Het idee van Droogstoppel is | ||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||
dat men den zin voor waarheid bederft bij het volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke zedelykheid ondermynt, door het te gewennen iets toe te juichen op het toneel, wat door elk fatsoenlyk makelaar of koopman voor een bespottelyke krankzinnigheid wordt gehouden in de wereld (vw i: 18). De mening van Stern is natuurlijk helemaal anders: ‘wat verdichtsel is in 't byzonder, waarheid wordt in 't algemeen’ (vw i: 255). Dat geldt in het bijzonder voor het verhaal van Saïdjah en Adinda waarin de auteur een ideologie die algemeen als waarheid wordt beschouwd vervangt door een verhaal dat weliswaar apert verzonnen is maar dat een alternatieve visie van de werkelijkheid biedt. De literatuur is dus voor Multatuli een middel om aan de conventionele interpretatie van de wereld te ontsnappen door de schepping van een ander universum gemaakt van woorden. Ook Roland Barthes meent dat de literatuur een dergelijke macht heeft: de unieke stem van de auteur zal volgens hem zijn eigen interpretatieve code aan zijn schepping kunnen toekennen. Als enige instantie die controle heeft over het boek zal de auteur zo nieuwe regels kunnen opleggen (Barthes 1972). Andere studies, zoals die van Louis Althusser, hebben de definitieve onmogelijkheid om aan de ideologie te ontsnappen vastgesteld: de auteur creërt zijn persoonlijke universum op basis van de conventionele codes die hij met zijn publiek gemeen heeft en die fundamenteel zijn voor de begrijpelijkheid van de boodschap (Althusser 1971). Hoe kun je daaraan ontsnappen? Misschien door een werk te scheppen dat tegelijkertijd begrijpelijk en buitengewoon zal zijn. Zo beschrijft Multatuli een geheel vreemde wereld met behulp van verwijzingen die dicht bij zijn Europese publiek staan. Gewone ervaringen worden opnieuw voorgelegd in een totaal verschillend kader qua geschiedenis, samenleving en politiek leven. Op die wijze kan de literatuur een middel zijn om, ten minste gedeeltelijk, aan de ideologie te ontsnappen. | ||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|