Over Multatuli. Jaargang 33. Delen 66-67
(2011)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| ||||||
Max Havelaar, le Hollandais de Sumatra.
| ||||||
[pagina 84]
| ||||||
ne schrijver, die zich in zijn toon, vorm en stijl bevrijd heeft van de literaire traditie, en de enige grote romanticus van de Nederlandse literatuur. Ook de auteur van het voorwoord, Guy Toebosch, plaatst de ideologische dimensie van het werk nadrukkelijk op het tweede plan. Toch zijn er redenen om aan te nemen dat ook vandaag de dag Max Havelaar in Frankrijk nauwelijks voor zijn literaire kwaliteiten ter hand genomen wordt. De voornaamste oorzaak daarvan is het gelijknamige, van oorsprong Nederlandse keurmerk, dat sinds 1992 ook op de Franse markt actief is en de laatste jaren kan bogen op groeiende interesse van de consument. Als deze uit nieuwsgierigheid op de Franse website van de organisatie op zoek gaat naar de oorsprong van de naam, moet hij het vandaag de dag doen met een summiere vermelding van het boek waarbij zelfs de naam van Multatuli niet meer genoemd wordt.Ga naar eind2 Tot voor kort echter, zoals ik in een eerder artikel schreef (Andringa 2007: 39-50), werd Max Havelaar er omschreven als een soort Robin Hood, strijdend tegen een onrechtvaardig handelsapparaat, en werd bovendien verwezen naar de uitgave van de roman bij uitgeverij Actes Sud. Deze informatie werd frequent in de pers overgenomen, maar zonder dat de journalisten daarbij verder aandacht besteedden aan de inhoud van het boek. De Franse uitgever had goed begrepen dat het (bescheiden) succes van de vertaling voor een belangrijk deel te danken was aan de huidige interesse voor het altermondialisme en gaf de tweede editie (2003) een op het keurmerk geïnspireerd omslag mee. Wat me in 2007 in dit verband ontgaan was, is dat de belangstelling voor Fair Trade ook geleid heeft tot een toneelbewerking van Max Havelaar, van de hand van een Zwitserse auteur, Jean Naguel: Max Havelaar, Le Hollandais de Sumatra. Het stuk is in 2002 en 2003 door de Compagnie de la Marelle opgevoerd in Zwitserland en Frankrijk. Na de Nederlandse is de Zwitserse tak van Max Havelaar een van de meest succesvolle, en Jean Naguel schreef zijn bewerking ter gelegenheid van het tienjarig bestaan ervan. Hij maakt Max Havelaar tot een strijder voor een op gelijkwaardigheid berustende verhouding tussen kolonisator en gekoloniseerden en bovenal voor rechtvaardige handel. De titel klinkt wat bevreemdend, te meer omdat Sumatra, dat in de roman al verre van centraal staat, ook in het stuk maar tweemaal terloops genoemd wordt. Eerst als Havelaar zijn voorgeschiedenis samenvat in een repliek die verder het eind van de tirade in hoofdstuk zes letterlijk overneemt: ‘Hy had schipbreuk geleden, meer dan eens. Hy had brand, oproer, sluikmoord, oorlog, duëllen, weelde, armoede, honger, cholera, liefde en “liefden” in zyn dagboek staan. Hy had vele landen bezocht, en omgang gehad met lieden van allerlei ras en stand, zeden, vooroordeelen, godsdienst en gelaatskleur’ (Multatuli 1992: 60). De toneel-Havelaar vervolgt hier: ‘jusqu'au jour où j'ai été engagé comme administrateur colonial par la | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
Compagnie des Indes, qui m'a envoyé à Sumatra...’ Een tweede maal vermeldt Havelaar en passant dat men hem in Sumatra niet meer wilde. Het scenario besteedt verder uitsluitend aandacht aan de Lebak-episode, de keuze voor een ondertitel variërend op Du Perron was dus logischer geweest - ware het niet dat Lebak bovendien bij Naguel in Lepang verandert. Ook andere namen veranderen, om een onduidelijke reden: Slotering wordt Soltering en Duclari Dulcari. Uit het persbericht dat voor de tournee is opgesteld, komt door het gebruik van de dubbelzinnige term ‘histoire’ (geschiedenis) enigzins het beeld naar voren van Havelaar als een historische persoon. ‘Telle est l'histoire passionnante du personnage qui a donné un nom au commerce équitable’,Ga naar eind3 heet het, maar daaruit valt niet op te maken dat Max Havelaar in de eerste plaats een boek is, en, ondanks alles, fictie. Multatuli wordt niet genoemd; misschien wordt hij slechts beschouwd als een soort ghostwriter of biograaf, zoals dat ook blijkt uit een wat verward betoog over slavernij van dominee Théo Buss, die het stuk gezien heeft. ‘Le Hollandais Max Havelaar fut administrateur colonial à Java et Sumatra au xixe siècle,’ schrijft hij, en licht in een voetnoot toe: ‘De son vrai nom Eduard Douwes Dekker (1820-1887), cf. Multatuli: Max Havelaar, ou les Ventes de café de la compagnie commerciale des Pays-Bas, Actes Sud, Arles, 1991’ (Buss 2003). Het zou in dat geval kunnen dat Naguel door het veranderen van de namen alles fictiever heeft willen maken - als een soort Van Lennep de Tweede. Een andere aanwijzing in deze richting is het uiterlijk van het personage Max Havelaar, gespeeld door acteur André Cortessis, dat duidelijk gebaseerd is op dat van Multatuli, zoals te zien is op de omslagillustratie van het scenario en in een kort videofragment op internet.Ga naar eind4 Hieruit blijkt weliswaar dat Naguel, of regisseur Gil Pidoux, zich er rekenschap van geeft dat Max Havelaar en Multatuli in feite één en dezelfde persoon zijn, maar niet uit te sluiten valt dat zij Multatuli beschouwen als een pseudoniem van Max Havelaar. Deze verwarring tussen feit en fictie spreekt zeker ook uit het videofragment, waarin André Cortessis Havelaar aanvankelijk een ‘personnage romanesque’ noemt. De term ‘romanesque’ is al even ambigu als ‘histoire’ en laat zich evengoed vertalen met ‘op de roman betrekking hebbend’ als met ‘avontuurlijk, romantisch’. De tweede betekenis weegt hier naar mijn mening evenwel zwaarder, niet alleen omdat een romanpersonage doorgaans wordt aangeduid met het courantere ‘personnage de roman’, maar vooral ook omdat Cortessis verderop antwoordt op de vraag hoe men in de huid van Havelaar kruipt: On essaie [...] d'éprouver les sentiments qu'a pu éprouver cet homme qui était un petit peu un précurseur. C'était à son époque quelqu'un de résolûment d'avant-garde. [...] C'est après sa mort que finalement son oeuvre va perdurer et va susciter beaucoup de choses à travers le monde grâce au livre qui aura été écrit. | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
Hier wordt Havelaar duidelijk als een historische figuur beschreven, overlijden incluis. Interessant is de passieve formulering waar het citaat mee besluit: het boek is geschreven, maar door wie, dat blijft hier een mysterie. Aan het eind van het toneelstuk wordt dit door Jean Naguel wel onomwonden uiteengezet. Dominee van Dam, een door Naguel toegevoegd personage, zegt er tegen Havelaar dat hij de plicht heeft een boek te schrijven. Havelaar sputtert tegen: ‘Mais je ne suis pas romancier, moi. Je ne sais pas écrire.’ Van Dam antwoordt: ‘Ce n'est pas de la littérature qu'on vous demande. C'est simplement de raconter votre vie pour que les hommes n'oublient jamais de chercher la justice.’ Havelaar laat zich hierdoor kennelijk overtuigen, want voor hij zijn cabine opzoekt, vraagt hij Van Dam om een potlood.
Er zijn wat opmerkelijke verschillen met het boek, die niet alleen aan de materiële beperkingen van een toneelopvoering en de bescheiden omvang van de toneelgroep inherent zijn. De personages zijn tot een viertal gereduceerd: de eerste is Havelaar zelf, wiens gezin in deze variant in Europa is gebleven, en die een stuk ouder is gemaakt (53), wellicht wegens de leeftijd van André Cortessis, de acteur die hem zou gaan spelen. Vervolgens is er Anna Soltering, weduwe van zijn voorganger, hier noch inlandse, noch zwanger, en met wie Havelaar een liaison heeft. Verder zijn er nog de in dit stuk behoudende en onbetrouwbare commandant Dulcari en een weifelmoedige dominee, Van Dam. De veranderde c.q. nieuwe rol van de weduwe en de dominee zullen hieronder uit een korte samenvatting van de verschillende scènes duidelijk worden. In Max Havelaar van Naguel geen Droogstoppel, geen Stern, geen Sjaalman zelfs, want Havelaar is op het moment van handeling nog niet terug in Nederland. Het stuk heeft namelijk de vorm van een raamvertelling, waarvan het kader (scènes i & ii) op het schip speelt dat Havelaar na zijn ontslag terugbrengt naar Nederland. In het nachtelijk duister stort hij aan dek bij een medepassagier zijn hart uit. In de ingebedde scènes draagt Havelaar aan Dulcari zijn rapport over de koloniale administratie van het district over. Dulcari zoekt vervolgens Havelaar op in zijn kantoor en probeert hem ervan af te brengen het rapport naar de gouverneur te sturen - wat Havelaar al gedaan heeft. Havelaar zet de perversiteit van het Cultuurstelsel uiteen. Voor dit gesprek (scène 3) heeft Jean Naguel veel ontleend aan het vijfde hoofdstuk van de roman, waar hij geregeld zinsneden uit overneemt. Dulcari probeert Havelaars negatieve schildering van de situatie te relativeren et wijst hem erop dat terugtrekking van de troepen en opgave van de kolonie de Nederlandse economie zou ruïneren. Als hij Havelaar beveelt zich van zijn rapport te distantiëren weigert deze. Dulcari gaat dan bij dominee Van Dam langs. Deze neemt het voor Havelaar | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
op. Dulcari verklaart daarop dat het handhaven van de orde de enige manier is om bij te dragen aan een duurzame ontwikkeling en jaagt Van Dam schrik aan met de oprukkende islam. Naguel maakt hiervoor gebruik van de passage uit hoofdstuk 14 van de Havelaar over Sutan Adam die oproept de christenhonden op Sumatra om te brengen. Van Dam heeft Havelaar een preek beloofd over Deuteronomium 15, die aansluit bij diens strijd voor gerechtigheid. Onder invloed van Dulcari houdt hij nu een preek over Jozua 10 waarin hij concludeert dat de Javanen alleen door hard werken hun zonden kunnen afkopen. Volgens van Dam ontleent hij deze preek aan een christelijke prekenbundel voor de zending uit 1812, van de hand van ene Stuiveling... Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden dat deze titel echt bestaat. Naguel zal de naam van Stuiveling tijdens zijn voorbereidend werk tegengekomen zijn en genoteerd hebben. Deze preek is uiteraard nauw verwant met die van Wawelaar zoals Droogstoppel die samenvat in hoofdstuk 9 van de roman. Hoewel hij uitgaat van een andere bijbeltekst krijgt hij dezelfde titel mee (De liefde Gods, blykbaar uit Zyn toorn tegen ongeloovigen), en is in zijn geheel een parafrase van de samenvatting die Droogstoppel geeft, inclusief een deel van het lijstje plichten waaraan de gelovigen in de kolonie dienen te voldoen. Ik kom hier verderop nog op terug. Na de kerkdienst komt Havelaar Van Dam verwijten maken en later spreekt hij met Anna over Van Dam en Dulcari. Havelaar wil de machtsstrijd in zijn voordeel beslissen door Dulcari door de gouverneur te laten repatriëren. Mee-lijden met de inlanders is voor hem niet genoeg: hij wil iets opbouwen: een rechtvaardig handelssysteem zonder privileges. Als hij daarom ontslagen wordt, heeft hij in ieder geval de zekerheid zijn plicht gedaan te hebben. Anna worstelt met haar overspelige liefde voor Max. Ze heeft zich door hem laten overtuigen dat leven en principes onderscheiden zaken zijn, dat onze opvoeding religie verwart met moraal, en respect voor de ander met respect voor tradities. Nu zijzelf het slachtoffer wordt van zijn compromisloze opstelling, verwijt ze Max dat hij in zijn werk meer oprechtheid aan de dag legt dan in zijn privéleven. Desondanks blijft ze hem steunen. Deze scène is Naguel ongetwijfeld geïnspireerd door wat hij over het leven van Douwes Dekker heeft kunnen lezen. Het komt tot een krachtmeting tussen Havelaar en Dulcari. Deze heeft een brief van de gouverneur die Havelaar enige maanden Europees verlof oplegt. Havelaar weigert en biedt de gouverneur per brief zijn ontslag aan - dus zonder dat deze hem daaraan voorafgaand overplaatsing heeft aangeboden. De inhoud van dit schrijven ontleent Naguel deels aan de brieven aan de Gouverneur-Generaal van 29 maart en 23 mei 1856, in het bijzonder de zinsnede ‘dat ik myn plicht heb gedaan, geheel-en-al myn plicht (Multatuli 1992: 234). In de voorlaatste scène pakt Havelaar zijn koffers, en onthult Anna hem dat zij | ||||||
[pagina 88]
| ||||||
de Gouverneur heeft gevraagd hem te repatriëren, om hem het lot te besparen van haar vergiftigde echtgenoot. Zij zal, op haar manier, de strijd voortzetten. In de slotscène, die weer deel uitmaakt van het kaderverhaal, ontdekt Havelaar dat zijn gesprekspartner op de boot Van Dam is, die hem heimelijk gevolgd is en hem aanmoedigt een boek te schrijven, opdat men zich hem zal herinneren en - wie weet - in latere tijden zijn naam zal geven aan een project voor eerlijke handel.
Een van de dingen die dit stuk interessant maken is de protestantse achtergrond van zowel auteur als toneelgezelschap. Jean Naguel (pseudoniem van Jean Chollet) heeft theologie gestudeerd en vervolgens een toneelschool doorlopen. De Compagnie de la Marelle, in 1982 mede door Naguel opgezet, komt voort uit het kerktheater en wordt beschreven als: ‘une compagnie de théatre suisse dont les créations veulent faire ressentir la présence de Dieu dans la vie de ses personnages, leurs chemins de foi, leurs chemins de doute, leur désespoir ou leur confiance.’Ga naar eind5 In een aankondiging van Max Havelaar in Le Messager chrétien (veel van de publiciteit rond de opvoeringen komt uit de bladen van diverse kerkgemeenten) worden voor het stuk de volgende thema's aangegeven: ‘Les thèmes abordés dans la pièce sont la justice sociale, bien entendu, mais également la tolérance religieuse [...], la loyauté à des convictions fortes, sinon populaires, les choix d'une foi “au-delà” de l'éthique habituelle.’Ga naar eind6 Voor wie weet hoe fel Multatuli van leer kon trekken tegen het christendom in het algemeen en de ‘protestantse gelovery’ (Idee 898, Multatuli vw iv: 634-635) in het bijzonder is dit een vrij opmerkelijke associatie. Nadere lezing van het stuk levert dan ook een aantal punten op waarop Multatuli het zeker niet zou hebben gelaten te reageren. Om met Havelaar zelf te beginnen: als hij Dulcari erop wijst dat de Nederlanders schuld hebben aan het verhongeren van de Javaanse kindertjes, antwoordt deze hem: ‘Ça, c'est votre côté protestant... il faut toujours être coupable de quelque chose! Il serait insupportable que nous n'ayons apporté que du bien dans ces îles...’ Havelaar antwoordt hierop weliswaar: ‘Vous vous trompez! je n'ai aucun penchant pour la culpabilité’, en permitteert zich ook elders wel kritische opmerkingen over het protestantisme, maar even later erkent hij dat zijn onomwonden manier van spreken wellicht voortkomt uit zijn protestantse opvoeding. Al kon Multatuli erg gebeten zijn op protestants Nederland, hij was zelf wel opgegroeid in een doopsgezind gezin: ‘Mensen’, zoals W.F. Hermans het formuleerde, ‘die de godsdienst zeer ernstig nemen, en vooral de persoonlijke verantwoordelijkheid’ (De Vree 1987, mijn cursivering). Zo beschouwd heeft Jean Naguel Havelaar en zijn houding tegenover het geloof eigenlijk heel juist getroffen. Deze houding wordt duidelijker in de scène waarin hij reageert op de pro-koloniale preek van Van Dam. Hij distantieert zich zowel van deze onverbiddelijke en auto- | ||||||
[pagina 89]
| ||||||
ritaire manier van geloven die hij als manicheïstisch kenschetst, als van een medelijdend christendom.
Het geheel nieuwe personage van dominee Van Dam dient vooral om deze vormen van protestantisme te belichamen. Waar Multatuli alleen het zeer negatieve personage van Wawelaar gebruikt als vertegenwoordiger van het christelijke geloof, is Van Dam veel ambivalenter. Hij toont zich zwak en beïnvloedbaar. Van Dam valt van het ene uiterste (passief medelijden) in het andere (apologie van de onderdrukking), behalve waar hij door Havelaar wordt opgewekt tot handelen. Hij heeft Havelaar geholpen zijn rapport op te stellen en hem erop gewezen dat zijn dorst naar rechtvaardigheid zwart op wit in de Bijbel staat, in Deuteronomium 15. Dit bijbelhoofdstuk schrijft voor dat in het zevende jaar de schulden moeten worden kwijtgescholden, de armen bijgestaan en dienstknechten en -maagden vrijgelaten. Hij heeft beloofd daarover te zullen spreken, maar bezwijkt voor Dulcari als die hem het schrikbeeld van de islamisering voorhoudt. In zijn Stuivelingpreek verklaart hij vervolgens dat men Gods vijanden moet bestrijden en hun land bezetten. Het koloniale commerciële systeem is derhalve opgezet om de Javanen door werken tot God te brengen. De vraag die zich aandient is natuurlijk waarom Jean Naguel, die Van Dam over hetzelfde onderwerp laat preken als Wawelaar, hem daarvoor laat uitgaan van een andere bijbelpassage: de eerste kiest Jozua 10 en de tweede Samuel 15. Samuel 15 beschrijft hoe Saul God teleurstelt als hij zich barmhartig toont tegenover de Amalekieten in plaats van ze tot de laatste man te doden, kinderen en veestapel inbegrepen, zoals hem is opgedragen. De hoogste deugd die aan de christen wordt voorgehouden is hier zonder enige twijfel gehoorzaamheid. Jozua 10 biedt voornamelijk een opsomming van de steden in Kanaän die door Israel met Gods hulp worden veroverd en waarvan de bevolking wordt gedood. Tegen de vijanden Gods moet men strijden, en zo moet ook de Javaanse bevolking gekastijd worden om door het geloof gered te worden. In zijn Idee 911 spreekt Multatuli over de ‘militair-God’ als uitvinding van het ‘onnozel godsgeloof’, voortvloeiend uit het Oude Testament: Het Oude Testament, de grondslag van ons tegenwoordig verstandsbederf, is één doorgaande vechtpreek, één roffel des geloofs. God-dienen en vechten wordt in die handleiding ter zaligheid zo onuitpluisbaar dooreengemengd, dat we waarachtig wel 'n nieuwen God nodig zouden hebben om die twee elementen behoorlyk te ontwarren (vw iv: 652). | ||||||
[pagina 90]
| ||||||
Hiervan uitgaande mogen we wel concluderen dat Multatuli in Saul ongetwijfeld juist diens ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’ waardeerde en niet voor niets een tekst heeft gekozen waarin het optreden van de Heer der heerscharen, de latere nieuwtestamentische waarden van barmhartigheid en vergiffenis indachtig, als onredelijk gezien kan worden. Een God bovendien, die aan het eind van het hoofdstuk spijt heeft dat hij Saul tot koning van Israel heeft gemaakt, en die dus minder onfeilbaar lijkt te zijn dan gedacht. Aangezien Naguel het werk en denken van Multatuli met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nauwelijks kent, heeft hij deze omkering van waarden door Multatuli niet kunnen aanvoelen. Uitgaande van de oorspronkelijke betekenis van Samuel 15 heeft hij naar ik vermoed tegenover de passieve gehoorzaamheid uit deze passage de actieve strijd willen plaatsen zoals die naar voren komt in Jozua 10. Buiten dat bezit deze passage mijns inziens weinig toegevoegde waarde die zijn keus zou kunnen verklaren. Van Dam schaamt zich achteraf voor zijn preek, en rechtvaardigt zich door te zeggen dat hij niet politiek stelling kon nemen binnen de gemeenschap. Havelaar veroordeelt een dergelijk passief zwart-witprotestantisme in dienst van de machthebbers en kiest voor een constructief, handelend optreden. Of hij daarbij definitief afrekent met de Kerk, wordt niet duidelijk. Uiteindelijk maakt Van Dam de juiste keuze door niet langer alleen mee te lijden, maar Havelaar te volgen.
Centraal in het toneelstuk staat echter niet het geloof, maar de eerlijke handel, Fair Trade. Het stuk is zoals gezegd geschreven en opgevoerd ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Zwitserse afdeling van Max Havelaar, en het scenario wordt in het boekje omlijst door reclames voor Fair Trade-organisaties. Ook het nawoord van de regisseur plaatst het stuk nadrukkelijk in dit licht, met een pleidooi voor sociale gerechtigheid en een waarschuwing tegen mondialisering als hedendaags kolonialisme. In de tekst zelf beperkt de kritiek op het koloniaal beleid zich tot het landbouwsysteem, het monopolie van de Handel-maatschappij en de ‘humanitaire ramp’ die daaruit voortvloeit: hongersnood. De replieken waarin Havelaar tegenover Dulcari het functioneren en de tekortkomingen van het Cultuurstelsel uiteenzet, zijn grotendeels, al dan niet samengevat of uitgedund, overgenomen uit de vertaling van Philippe Noble. Een aantal titels die op deze misstanden betrokken kunnen worden, gemodelleerd naar die uit het pak van Sjaalman, duiken voorts op als aantekeningen van de overleden Soltering. De thematiek van de Fair Trade wordt verder voorbereid door de vervanging van de parabel van de Japanse Steenhouwer door een andere, die Havelaar van zijn inlandse tuinman heeft gehoord en doorvertelt. Hierin zoekt een oude koning een | ||||||
[pagina 91]
| ||||||
opvolger en deelt aan alle kinderen bloemenzaad uit. Wie de mooiste bloem kweekt, zal hem opvolgen. Als de tijd daar is, brengt alleen de kleine Karim een lege pot mee. Hem wijst de koning aan als opvolger: het uitgedeelde zaad was vooraf gekookt; Karim is de enige die eerlijk is geweest. De moraal van macht en tevredenheid van de Japanse Steenhouwer wordt dus vervangen door de boodschap dat eerlijkheid beloond wordt. Bovendien wordt er in het toneelstuk de nadruk op gelegd dat het verhaal afkomstig is van een analfabete inlandse tuinman en dat zijn kennis evenveel waard is als om het even welke filosofische verhandeling. Naguel relativiseert hiermee het westerse superioriteitsgevoel. Eerlijkheid zou dan ook moeten leiden tot gelijkheid, ook in de handel, hoewel daar op dit moment in het stuk (de parabel wordt al in de tweede scène, de eerste dus op diëgetisch niveau, verteld) nog geen sprake van is. De tuinman is niet de enige die er zo gunstig vanaf komt. Indirect geldt dat ook voor de inlandse machthebbers. Afgezien van de passage waarin Havelaar de werking van het Cultuurstelsel uitlegt en vermeldt hoe de plaatselijke hoofden delen in de winst, wordt er op geen enkel moment meer gesproken over de rol die zij spelen in de corruptie en de uitbuiting. Zo geeft het toneelstuk een heel wat zwartwitter beeld dan de roman: de slechte Westerlingen tegenover de inlandse slachtoffers. Ook deze tegenstelling moet gezien worden in het licht van de verdediging van het Fair Trade-ideaal. Dat Naguel de negatieve rol van de hoofden willens en wetens minimiseert, moge blijken uit de zinsnede die hij tussen streepjes toevoegt aan wat verder een parafrase van Max Havelaar is. De oorspronkelijke romanpassage luidt: Doch daar kwamen vreemdelingen uit het Westen, die zich heer maakten van het land. Zy wenschten voordeel te doen met de vruchtbaarheid van den bodem, en gelastten den bewoner een gedeelte van zyn arbeid en van zyn tyd toetewyden aan het voortbrengen van andere zaken, die meer winst zouden afwerpen op de markten van Europa. Om den geringen man hiertoe te bewegen, was niet meer dan een zeer eenvoudige staatkunde noodig. Hy gehoorzaamt zyn hoofden, men had dus slechts deze hoofden te winnen door hun een gedeelte van de winst toetezeggen, en... het gelukte volkomen (Multatuli 1992: 45). In het toneelstuk van Jean Naguel wordt het einde: Mais comment convaincre le paysan de ce changement? La réponse est simple. Sur ces îles, la vie sociale est très hiérarchisée. Il existe des ‘princes’ locaux qui ont un pouvoir immense sur la population. Il suffit donc de promettre à ces princes une toute pe- | ||||||
[pagina 92]
| ||||||
tite part des bénéfices envisagés - très modeste, évidemment, mais ils ne sont pas censés le savoir - et le tour est joué! Tot twee keer toe benadrukt Naguel dat de inlandse hoofden maar een heel klein deel van de winst krijgen: ‘une toute petite part’, ‘très modeste’. Eigenlijk worden zij haast evenzeer uitgebuit als de landbouwers die omkomen van honger. Na Dulcari al te hebben laten spreken over ‘développement durable’, duurzame ontwikkeling, maakt Naguel vervolgens de overgang van de negentiende-eeuwse koloniale exploitatie naar de liberaal-kapitalistische wereldhandel van vandaag door de ambities en de woordkeus die hij Havelaar in de mond legt. Als het streven van Havelaar zou mislukken, dan, zo zegt deze in zijn gesprek met Anna Soltering, ‘les indigènes continueront à travailler pour nous comme des esclaves, et nos marchands continueront à s'en mettre plein les poches. Rien ne changera jamais.’ Maar de uitspraken die Havelaar het duidelijkst verankeren in een eenentwintigste-eeuwse altermondialistische context zijn ongetwijfeld de volgende: ‘pour créer une relation équitable entre Hollandais et Indigènes, il faut des hommes de bonne volonté, honnêtes et généreux. Pas des mercenaires à la botte des puissants’ en ‘Je veux construire un commerce plus juste.’
Het hoge woord is eruit: ‘une relation équitable’, ‘un commerce plus juste’: de ‘commerce équitable’, zoals Fair Trade in het Frans genoemd wordt, dat is waar het deze vrijgevochten protestantse Zwitserse Havelaar om gaat. Wat Multatuli van dit alles gedacht zou hebben, hij die verklaarde dat het pauperisme een pestbuil van het geloof was (Idee 1260a, Multatuli vw vii: 546), dat is een ander verhaal. | ||||||
Literatuur
| ||||||
Internetbronnen
| ||||||
[pagina 93]
| ||||||
|
|