| |
| |
| |
Het woord is aan de lezer
Multatuli
Ik ben schryver van Ideën en hing laatst levensgroot geafficheerd in de stad myner geboorte. Het is myn gewoonte niet te hangen en zwygzaam toe te zien. Men had my ertoe veroordeeld, maakte veel rumoer, maar begreep me slecht - als gewoonlyk. Voor myn aangezicht had zich een flinke schare toehoorders verzameld met 'n hoog Rammelslag-gehalte, aangevoerd door boeken- en andere hoofden. De Illustere School zette myn 150-jarige Max Havelaar in haar uitstalkast. Ik, Multatuli, die al zo veel gedragen heb, neem nu de pen op.
Als terloops werd vanaf het spreekgestoelte gememoreerd dat ik destyds wel van publicatie had willen afzien om opnieuw, net als in Lebak met-der-daad iets te betekenen voor de mishandelde Javaan. Rammelslag rilde van verontwaardiging, vooral vooraan: ‘Zo'n mooi boek en dat voor 'n baantje! Wist jy dat?’ Een bedenkelyk omen van het illuster kennisgehalte! Toch stond 't in bovenkastletter op myn portret, nota bene als titel van hun tentoonstelling: ‘Het is geen roman, 't is een aanklacht!’
Een aanklacht kan men intrekken, indien aan de eisen is voldaan, zo zal ik hierna meer uitgebreid toelichten. En om letterkundery ging het my al helemaal niet. Dat mag nu weleens tot uw gecanoniseerde culturele bagage behoren, zeker aan 'n il-lus-te-re school. Maar alle beeldenstormers en bybels ten spyt, heeft men in dit land nooit leren lezen, laat staan begrypen, vatten. Wanhopig had ik genoemde titelwoorden geschreven aan die angsthaas van een Van Lennep, toentertyd de nationale letterkruiwagen. Van myn nu zo bewierookte boek wilde hy 'n achttiende-eeuwse brievenroman maken met L... in plaats van Lebak en weglating van eigennamen uit vrees voor ‘diffamatie’, laster dus.
Die publieke verontwaardiging van honderdvyftig jaar later, dát was nog eens lasterlyk! Betrof het geen buiten-issigheid - een woord van my - dan was ik tot le- | |
| |
ven gekomen als 't standbeeld van de commendatore uit Don Giovanni, en zou nagenoeg aldus gesproken hebben:
Hoofden en u allen die hier vergaderd zijt,
Ik groet u!
Wat daarnet werd gezegd, is juist. Desryds kon me dat hele boek inderdaad gestolen worden, mits bestuurders hun plicht maar hadden gedaan en niet Javanen laten mishandelen. Dan had ook die tentoonstelling van u niet gehoeven, zomin als de onvermydelyke praalhansery by zulke zaken. Ga maar myn andere boeken lezen én onderzoek doen! Want daar schort het hier ernstig aan, sinds 't vertrek van Garmt Stuiveling.
Alleen had-i met dat malle esthetisch-editeren van m'n taal moeten afblyven. Dat komt ervan met 'n leeropdracht ‘taal-be-heer-sing’. Myn taal, zomin als de uwe, wil niet beheerst worden. Men moet zo natuurlyk mogelyk schryven en vooral zelf uitzoeken hoe men iemand moet aanspreken om verstaan te worden. - ‘Communicatie’ schynt dat nu te heten: verbinding, contact maken dus.
Zoals ik al schreef in m'n Ideën - veel belangryker dan die hele Havelaar: ‘Ik leg my toe op 't schryven van levend Hollands. Maar ik heb schoolgegaan.’ En voor alle anglo- en francofielen, gemankeerde neerlandici en culturele zelf-haters in dit kikkerland - 't prachtige Vlaanderen is daarentegen trots op onze taal - dan ook maar dit Idee: ‘Tussen ziel en taal ligt de lengte van een trompet. Ik gis - en geloof byna - dat weinig tromperten zo kort zyn als de hollandse.’ Eilieve, zulke dingen schreef ik al in 1862!
En dan nog iets. Had men de burgemeester en diens vrouw niet even welkom kunnen heten? Het getuigt immers van hogen moed dat het de hoogste gezagdrager dezer stad - de enige plek in dit onromantisch-platte land waar het niet ‘petite-ville’ is - heeft behaagd hier aanwezig te zyn en hy u straks zal onderhouden over ‘klewang-wettende krygszangen’ en ‘wettigen weg van geweld’.
Dat is wat anders dan die Van Lennep met z'n eeuwige angst voor oproer. Omdat 't Jordaangrauw natuurlyk z'n grachtenramen kon ingooien en terecht zou aandringen op eerlyk-delen. Dar had ik waarlyk wel kunnen hanteren, net als te Menado. Het Volk - zeker uit de Jordaan, want daar is geest - zou my de leiding over het land hebben opgedragen en vooral natuurlyk over Insulinde.
Maar van nog oneindig veel meer moed getuigt hier de aanwezigheid van 's burgemeesters vrouw in haar duwwagentje, zoals dat in myn tyd heette. Als neerlandica heeft zy wel vaker interesse voor my betoond. Dat stel ik op hogen prys! Juist voor mensen die het lot slaat, schreef ik m'n boek. Ook dezulken komt dus myn pseudoniem roe.
Ik groet u allen zeer.
| |
| |
Dat het ‘academisch’ wanbegrip wyd verbreid is, bleek onlangs uit een prestigieuze li-te-ra-tuur-ge-schie-de-nis van de 19e eeuw, uitgegeven door ‘De Nederlandse Taalunie’, dus mede vanwege een regering die Havelaar al anderhalve eeuw recht is verschuldigd! Onder de nota bene van my gestolen titel Alles is taal geworden (2009) reanimeert men letterleuteraars en uitgebrande kraters, terwyl wat uitsteekt wordt teruggeknoeid. Alsof gemaaktheid, opgedrongen deftigheid, mislukte verheffing, brommende leegte en conventioneel schryversfatsoen iets te maken hebben met poëzie, dat is waarheid. 't Zaakje riekt vooral naar verschraald farobier, dat weeïge drankje van die tamelyk onaesthetische herberggasten, tussen wie ik in Brussel aan een waggelend, smerig tafeltje zat te werken aan m'n debuut. En nu bevind ik me tussen het ‘eerherstel voor middelmatigen’, zoals een recensent die letterboel niet onaardig kenschetste. En dan my verwyten dat ik koketteer met schryvers van de tweede-rang. Wel heb ik van m'n leven! Men begrypt er niets van. Juist uit minder hoogdravende lectuur - romans voorop - leerde ik veel over zeden: een bron van ziel- en maatschappystudie. Iets wat nu zo modieus ‘mentaliteitsgeschiedenis’ heet. Dat is dan het enige voordeel van deze inventarisatie. Men kan nu zien tegen welke battery van laagheid ik my heb moeten invechten. Maar een betere titel ware: Alles is vaal geworden.
Het bewuste boek is meegefabriekt door nota bene 'n opvolger van die goede Garmt, terwyl diens belangrykste studies over my ongebruikt bleven. Wie zó weinig boodschap heeft aan de wysheid van z'n voorganger, mag er niet op rekenen zelf school te maken. Ook ontbreekt Du Perron, die toch de basis legde voor de moderne Multatuli-studie. Populariserende boekjes werden verkozen boven een exquise studie van myn parabelpraxis, nota bene bekroond door de Belgische Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Waar hebt ge die Taalunie eigenlyk voor? En er mankeert waarachtig wel meer, al was 't maar dat het tydschrift dat my hier zo welwillend onderdak verleent, niet dateert van 1963, maar van vijftien jaar later. Och, als men lezen én rekenen kon! Tot overmaat van ergernis staat er over de eventuele ruil die het illuster Rammelslagpubliek zo deed rillen, ronduit pasteibakkerig: ‘Er kwam uiteindelijk niets van, maar erg verheffend en principieel kan men Multatuli's overweging om zijn boek als ruilmiddel te gebruiken voor een maatschappelijk aantrekkelyke positie niet noemen...’ Over diffamatie gesproken!
De lezer lette vooral ook op de professorale puntjes. Zo van: we hebben hier van doen met een ernstige zaak. Dat myn Max primair was bedoeld als actiemiddel - gelyk trouwens myn meeste schryvery - en niet als kunstwerk, wordt uit hooggeleerd gemak genegeerd. Myn oogmerk was echter één- en andermaal het stoppen van de Javaan-mishandeling, wat ook en juist bereikt had kunnen worden door myn gedrag als ambtenaar te sanctioneren, met terugwerkende kracht. Dat zou
| |
| |
nog eens effect hebben gesorteerd in het kleine clubje binnenlandse bestuurders! Met een paar honderd Hollanders regeerden we namelyk in ‘onze Oost’ via de Indische Hoofden over maar liefst dertig miljoen inlanders! Dus als je die Hoofden een beetje mores kon leren én vooral om zich aan de wet te houden, dan was je al 'n heel eind. Zou zoiets snél kunnen via Van Lennep en Rochussen, de minister van Koloniën, des te beter. In de krant stond immers dat et op Java hongeropstanden waren uitgebroken. Vooral dáárom ben ik aan m'n boek begonnen. Bovendien ben ik veel gezagsgetrouwer dan men doorgaans meent, mits het maar goed gezag is. Daar gaat myn boek nu juist over Werkte de regering niet mee, dan was et altyd nog de mogelykheid van 'n appèl op ‘het Volk’. Zie het slot van myn boek. Maar wat is honger nog in luiletterland? Aan al zulke zaken hebben zy die jonge doctores plegen te herinneren aan ‘de verplichtingen jegens wetenschap en samenleving’ evident weinig boodschap. Die formule debiteert men godbetert in dezelfde schooluimte waar ik geafficheerd hing en Rammelslag vergaderd zat. Evenmin hebben dat soort lieden oog voor het feit dat myn gezin en ik toen al drie jaar aan het zwerven waren geraakt, en de armoede najaar 1859 een treurig dieptepunt had bereikt. Ik was ten einde raad. Dan maar iets proberen met myn pen. Maar voor de inkt moest ik wel eerst 'n dubbeltje lenen. Deze lengde ik daarenboven aan, omdat ik anders niet uitkwam by het in-net-copiëren van myn Max. Hetzelfde ding dat nu met veel entourage werd uitgestald, zonder vermelding van deze zaken. Bah, om misselyk van te worden! Trouwens, die uitstallers wisten onlangs myn haarscherpe handschrift grauwsluierig te facsimileren. Daguerre leverde nog beter werk! En dan de kopers maar wys maken dat het lag aan myn
armoedige inktverdunning. Dat is mooi makkelyk, als ik toch in myn urn zit. By deze dus rechtgezet.
Blykbaar heerste er ook by de Taalunie inktschaarste. Want de eerder genoemde feiten en omstandigheden rond de totstandkoming van myn boek - destyds al erkend als eminent - ontbreken ook in genoemde ‘literatuurgeschiedenis’. Ronduit een gotspe! Juist, omdat men zodoende geraakt tot schandelyke diffamatie. Het is nog erger dan geschiedvervalsing: het is geschied-amputatie! Zo kan ik iemand ook ‘buiten de norm’ verklaren. Dit gezwatel zélf is norm- en zedeloos! Hoe ‘wetenschappelyk’ zullen dan wel niet de middelmatigen in ere zyn hersteld? Gelukkig maar dat de herstellers doctores in litteris zyn, en niet in medicinis. Ze zouden snel uit hun ambt zyn ontzet. Overigens voorzag de Taalunie tot toezicht in een corona van professoren - alsof de koper dan kwaliteit krygt! Dat Havelaar nog steeds geen recht is gedaan, is tot daaraantoe. Maar dat diezelfde regering wel hoog handgeld betaalt voor dergelyk gepruts, is een schande voor haarzelf, de natie èn de wetenschap. En dat wordt studenten dan nog voorgezet ook!
| |
| |
Over myn vermeend laakbare opstelling werd al decennia geleden klare wyn geschonken door ene W.F. Hermans - iemand die ook in schryvery deed. Meer aardse en dus minder buiten-issige bezigheden waren hem onmogelyk gemaakt, dankzy - uiteraard, zou ik haast zeggen - ‘hooggeleerden’ met meer hoogte dan geleerdheid onder hun baret. De man schreef 't niet onverdienstelyke De raadselachtige Multatuli (1976), waarvan tien jaar later een 2e herziene druk verscheen. De lectuur was de Taaluniegeleerden kennelyk te zwaar, want ze lieten het by een miniem literatuurverwyzinkje, wel slechts naar de ie druk. Kortom, eerste-klas wetenschap! Hoe dan ook, deze Hermans besteedt uitvoerig aandacht aan de ruilkwestie en besluit:
Zeker, hij was bereid van schrijversroem af te zien voor een hoge positie in Indië. Verraad van de Javaan? Grote onzin. Wou hij op korte termijn iets voor de Javaan bereiken, dan zou hij daar gemakkelijker en sneller in slagen als bestuurder dan als schrijver, laat staan als profeer of boetprediker. Dat moet hij toen al hebben ingezien - en zijn verdere leven heeft bewezen dat profeten en boetpredikers altijd weer in de woestijn terechtkomen.
Die ‘hij’ ben ik dus. Hermans betwyfelt trouwens terecht of ik daar al aan dacht by het schryven: 'n opsomming van schanddaden en schenders had dan volstaan. Die overweging klopt met 't feit dat 't boek me haast is overkomen. In de couranten las ik over hongeropstanden op Java, waarvoor ik al zo vaak had gewaarschuwd. Tegelykertyd deed m'n eigen armoe en de schandelyke schoffering van Tine door haar familie - die zo wandelden met de Heer - me de gal overlopen. Grote delen ontstonden haast in trance. By het copiëren in net kwam de Saïdjah&Adinda-vertelling me zelfs als nieuw voor en kreeg ik er alsnog tranen by in de oogen. Tegenover Van Lennep merkte ik daarom ook op dat ik niet schrijf wat ik wil (toen schreef ik nog ‘ij’) en geleid word door ik weet niet wat. En, voegde ik er nog naief taal-beheer-se-rig aan toe: ‘Wordt dat beter door oefening? Of is 't een organieke fout?’
Inzake de ruildiscussie werd tenslotte de meest klare wyn al honderdvyftig jaar geleden geschonken door - als gewoonlyk - myzelf. Maar ja, dan moet men my wel willen èn kunnen lezen. Dus óók de brieven aan myn vrouw uit die dagen. Waar zyn al die dure, wetenschappelyke edities van mijn pennevruchten anders voor? Juist in ellendige tyden moest ik er by Tine de moed inhouden, dat is waar. (Ook Hermans constateert dat.) Zy had het immers zwaar met my te stellen. Niet voor niks heb ik myn Max opgedragen aan haar die in Indië werkelyk was myn beste vriend. Desalniettemin ben ik heel helder geweest in myn intenties, toen ik Tine op ii november 1859 schreef:
| |
| |
Maar nu het delicate punt. Als men komt met een boek met de vraag ‘Wil je dat afkopen?’ dat is chantage, afzetterij. Dat is dus de bedoeling niet. Ik heb mijn boek geschreven met een dubbel doel: namelijk verberering van de boel in Indië en herstel van mijne positie. De zaak is dus niet dat ik zeg: geef mij zooveel of zooveel, dan zwijg ik, want ik meen wat ik op het slot zeg. Ik zal strijden voor die arme verdrukten, ik heb mij dat nu voor mijne roeping gekozen. De vromen zouden zeggen dat de Heer mij daartoe dringt, daar hij mij alle andere uitwegen afsloot.
Doch dat dubbele doel kan bereikt worden door zamengaande maatregelen, namelijk een hoogst-eervolle benoeming van mij met een gepubliceerde considerans dat Z.M. mijn wijze van handelen approuveert, en die van het toenmalig bestuur desavoueert. Dat is eene zedelijke triomf van 't principe en eene materieele zegepraal voor mij, die ik, god weet het, noodig heb.
Op die ‘gepubliceerde considerans’ doelde ik hiervoor reeds. Myn mede-bestuursambtenaren zouden zodoende het door my beoogde signaal krygen, namelyk: Allemaal dienen zoals ik te Lebak diende en anders niet! Dat punt moge nu wel duidelykzyn.
De verontwaardiging onder universitaire Gaafzuigers en satrapen, of 't onwetenschappelyk belerende toontje van letterlui: het zegt allemaal meer over dezulken die zo reageren dan over my. Nog steeds lukt het ze niet om in Max Havelaar iets meer te zien dan een mooi of byzonder ‘kunstprodukt’, zoals dat heet in het huidige, kreupele kunstgeklets. Alleen die term al: hè bah! Kunst is waarheid in het kleed van de leugen, zeg ik de oude Aristoteles na. Waar is, dat er toen mensen werden mishandeld - en nog steeds. Wie ‘hoog’ meent te staan, dient 'n Hoge Moraal te hebben. Noblesse - s'il y en a - oblige. Indien Max Havelaar érgens over gaat, is het wel de moraal van bestuurders of liever de lacuneusheid ervan: schipperen, onrecht gedogen, door de vingers zien. Kennelyk is het na 150 jaar nog steeds niet duidelyk dat 't my niet ging om de vorm, om het verhaaltje, om het middel, ondanks alle affiches, opsmuk en tentoonstellingen. En misschien wel juist dáárom!
Iemand dreigt te verzuipen en schreeuwt om hulp: tjee, wat kan-i mooi schteeuwen! Mijnheer, myn kind is ziek: ach, wat heeft ze 'n mooi jurkje aan! Allemaal mooivindery, illustratie boven inhoud. Het begon al met myn eigen broer Jan. Toen ik Tine het handschrift had gestuurd, berichtte ze opgetogen dat hy 't zo mooi vond, net als zy. Myn pen kraste van woede, toen ik haar op 14 november 1859 antwoordde:
| |
| |
Juist die bijval met mijn boek (niet van u) maakt mij woedend! Hoe, men leest dat, men is er door getroffen, men vindt het schoon, en men laat mij aan mijn lot over? Dat is schandelijk! En langer zoo lijden wil ik niet.
Ik heb verdriet van mijn boek, juist door de ingenomenheid er mede (niet van u) maar van Jan. Dat is een ware bespotting. Ik pleit voor mijn leven, voor vrouw en kind, ik wacht in de angst van mijn hart of het mij wat geholpen heeft, en men antwoordt mij: ‘wat schrijf je mooij!’ Dat is bitter, dat is eene wreede sarcasme. Het is of men tot een drenkeling die zijn laatste krachten inspant voor hij te gronde gaat een compliment maakt over zijne wijze van zwemmen, in plaats van hem te helpen.
Myn latere vriend Vosmaer had het redelyk door, toen hy opmerkte dat ik artist was, maar 't niet wilde zyn. Liever handelen, optreden en ook praktische zaken zoals tuinieren, timmeren - aan my is een ambachtsman verloren gegaan! - kippen-broeien of vliegeren. Ja, ja, een vlieger in de lucht houden is moeilyker dan 'n boek schryven. En verder steeds de waarheid op de hielen zitten: Niets poëtischer dan de waarheid! Dat ik me in myn jonge jaren heb bezondigd aan verzensmedery is al erg genoeg. Verbeelding: goed, goed, alles goed. Maar ook waarheid en gezond verstand. Daarom was ik hoogst verbaasd, toen deze beide op dat illustere-schoolfeest onder myn portret werden gedesavoueerd. De professorale spreekster - ik kende haar ergens van - bestond het daarenboven om in Minerva's huis Droogstoppel te transsexualiseren en vervolgens enkele dames de mantel uittevagen. Heel myn Scottiaans ridderlyk gemoed kwam in opstand. Maar juist omdat 't ook een dame betrof, moest ik me weer inhouden. De aanvechting om donderend uit myn portret te breken - m'n ogen schoten al vuur - was echter andermaal groot. Wederom, zou ik nagenoeg aldus gesproken hebben:
Christenzielen, waar haalt-ze de gemeenigheid vandaan! En dan dat ‘Batava Drooglip’... U dacht bij ‘stoppel’ vast aan baard, iets rond de mond dus. Hup, dan nemen we voor de vrouwversie: lip. Maar, gy zult niet aan myn creaties komen! Droogstoppel heeft niets van doen met ongeschoren. Die arme Job, met wie ik me zéér verwant voel, klaagde ooit dat-i door Jaweh werd opgedreven ‘als eenen drogen stoppel’. Voor de minder agrarisch onderlegden: dat is 'n nietswaardig stukje stro dat zelfs de arenlezers laten liggen. Snapt ge nu waarom ik die naam koos? Een makelaar is 'n nietsnut, verbouwt, plukt of brandt geen koffie. Kortom, hy verricht geen voortbrengende arbeid - net als letterprofessors. Toch profiteert men 't meest van andermans werk, gelyk die bonusjagers van u. Dat noem ik nu on-zedelyk!
Zulke zaken stonden - net als de invloed van Walter Scott - al zo'n tien jaar
| |
| |
terug in dit prachttydschrift. Och, als men lezen kon! Aren lezen misschien, hoewel men zich daarvoor wel te goed zal voelen. Daarentegen heb ik nog op m'n 46e rauwe tuinboonen moeten stelen in 't veld. En in maanden heb ik toen geen gekookt eten gehad, soms brood met vleesch, soms enkel brood. Lees het maar in de brieven aan myn vrouw. Allemaal, omdat Nederland geen recht wilde doen aan Havelaar. En nu een beetje dansen rond myn handschrift! Is het niet om moê te worden van walg?
Overigens, ik heb my altyd vol vuur ingezet voor vrouwenemancipatie. Geeft het dan pas om - uitgerekend op myn feestje - uw sexegenoten te honen die er na 150 jaar eindelyk in slagen haantjes opzy te dringen? Zeker niet, als een van hen juist en raak formuleert dat het by de verrekyk louter draait om de plaatjes. Die dame is een topvrouw! Van haar onderzoeks- en interviewmethode - ineens weet ik waarvan ik u ken! - kan men hier nog heel wat leren. Bovenal zoekt zij waarheid en siert haar een zeer gezond verstand. Wis en waarachtig deugden!
Trouwens, ik dacht dat dit 'n land van beeldenstormers was. Waarom laat men zich dan elke avond chloroformiseren door beweegbeelden van gymnasten, zeepromans, zangtheater-wedstryden en duurbetaalde kakelkonten die druipen van ydelheid? En tussendoor maar schreeuwen als de vogel Rock dat de dadels van Hassan driemaal groter zyn dan ze zyn. Bah!
Wat meer inhoud alstublieft. Aan een illustere school al helemaal. Geen poppenkast of virtuele ‘academie’ met de allerleuterigste leut die men ooit heeft gelezen: ‘Heb je dat stuk in de krant gelezen? Goed hè?’ Of ik van muziek houd? Volgt er geneuzel, fut om met Wouter te spreken. In ieder geval niet van deze wanklanken! En onder de direkt-betrokken studenten nul neerlandici. Heere-kristes, zoiets ook nog vernoemen naar myn Max. Hoe durft men! Uw zeer-ver-snelde-gemeenschap is bepaald niet altyd een zegen. Myn kroontjespen en waterige inkt deden dan nog beter dienst.
Allemaal illustratie boven school. In ‘academisch’ Nederland schynt de show nu sowieso te prevaleren: een toneelspeler als hoogleraar Havelaarkunde! Van geesteswetenschappen naar feesteswetenschappen. In het alphabet ligt het inderdaad naast elkaar. En die studenten moeten later de culturele canon onderwyzen? Regering, tel uit uw onderwyswinst!
Het grieks-latijnse schola betekent: vrye tijd voor studie. Dat wil zeggen: vry van werken op het land. Wat anders lezen dan aren dus. En vooral nadenken over het gelezene. Kortom, vrye studie, zoals ik reeds in 1868 de Delfse studenten voorhield: het onbelemmerd streven naar waarheid. Studenten willen echt wel degelijke kost. Kennis, onderscheid en inzicht zyn vormen van genot, en genot is deugd. Gy hooggemutsten zoudt een hoog voorbeeld moeten geven.
| |
| |
Daarby kan die verbeelding van u gerust een graadje minder. Want daarvan is
hier toch al teveel.
Ik groet u nogmaals zeer.
Nooit is Havelaar recht gedaan. Terwyl die plichtverzakende Duymaer van Twist met z'n byeengegraaide pensioenmiljoenen neerstreek in z'n Deventers privé-paleis. Daar ter stede bevond zich trouwens die andere illustere school. Lange tyd trok lettergeleerde Johannes van Vloten er ten stryde tegen de halfslachtige, moderne theologen. We raakten in vriendschappelyke betrekking. Maar myn letterkundig succes wekte zyn afgunst en hy drong zich op aan m'n vrouw. Waarna hy het publiek trakteerde op kwajongensachtige insolenties. Hoewel ik graag had willen duelleren, hielden anderen me tegen en traden voor my in het kryt. Mede door het gekrakeel verging my de lust tot scheppen. Zodoende zit u nog altyd met 'n onvoltooide Wouter. Dat ik de pen neerlegde, kwam ook, omdat voor my - ik herhaal het maar - schryven gold als actiemiddel. Och, als men lezen kon! Nog steeds komen ‘letterprefessers’ my de maat nemen. Ze zouden er beter aan doen zichzelf eens langs hun eigen morele meetlatje te leggen. Snel zal dan blyken dat de maatvoering moet worden aangepast.
Wat Insulinde betreft, haalde al het geschryf by myn leven echter niets uit. En uiteindelyk zou die gordel van smaragd toch voor het vaderland verloren gaan. Had ik dan maar minder politiek-geëngageerde aspiraties moeten hebben? Gewoon mooie schryfkunst moeten ‘produceren’ in een genootschapje of romantisch in m'n eentje? Ja, de meetlatters weten het wel. Lezen kunnen ze echter nog steeds niet: ‘Het is geen roman, 't is een aanklacht!’ Zonder myn betrokkenheid by de Javaan geen Max Havelaar. En al helemaal geen tentoonstellingen, professorale prietpraatjes en inauguratiefeestjes. Zonder myn geëngageerdheid überhaupt geen geschryf. In dat teken zoudt ge eindelyk eens myn werk moeten leren lezen.
Ook m'n waarschuwen tegen 't 19e-eeuws nationalistisch geronk byvoorbeeld werd nooit begrepen. Nationalisme is vuiligheid, en boven Vaderland staat Menschheid, zo schreef ik al 'n honderdveertig jaar terug. Waarachtig dat uw 20e eeuw de verwoestende gevolgen liet zien van natiebluf. Een ander voorbeeld is de ongeremde technologische ‘vooruitgang’ en daarmee samenhangende arbeidsdeling. Waar vooruitgang is, waarschuwde ik, moet achteruitgang zyn, in casu vervreemding en vervuiling. Ja, ik had waarachtig hart voor de publieke zaak, maar men liet my verteren van ergernis. Ook al had ik niet op alles 'n antwoord, 't juist stellen van de vraag is gewoonlyk een goed begin. Heel uw wetenschaps‘bedrijf’ - daar heb je weer zo'n term! - draait erop. Evenals op 't aantonen van leugens. Want het volk - ook het studentenvolk - wordt bedrogen en laat zich bedriegen. De goeden niet te na gesproken. Want dit ben ik wel zo vry te geloven, dat m'n geschriften enige tyd
| |
| |
heilzame beweging hebben uitgewerkt op zedelyk en godsdienstig... laat me liever zeggen op intellektueel gebied. Van vele zyden ontving ik blyken dat ik menigeen tot denken heb gebracht, wat nog altyd kan. Een letterprofessor heeft my ooit als schryver'n knak bezorgd. Ge zoudt niet moeten toestaan dat diens erfopvolgers dat ook uithalen met u als lezer. Want ik wil èn zal gelezen worden! Gelukkig is aan u nog altyd het laatste woord.
Multatuli's bijdrage is opgetekend in diens geest en uit diens werk door Tom Böhm m.m.v. Dik van der Meulen en Philip Vermoortel.
Handtekening Multatuli, jaren tachtig.
Handtekening Douwes Dekker, jaren vijftig.
|
|