Over Multatuli. Jaargang 31. Delen 62-63
(2009)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Gaia Koops-van Bruggen
| |
[pagina 60]
| |
moest zij nu doen? ‘[...] raad vragen helpt ook niet [...] een ieder heeft een ander denkbeeld erover - gelukkig las ik gister in een brief aan Vosmaer, nogwel over de verhouding tot Tine: “bewaar dit om het te gebruiken na mijn dood” [...] uitdrukkelijk wat hy hun gezegd heeft, en wel over deze zaak die hem allernaast aan het hart lag.’Ga naar eind4 Bruinsma's advertentie wekt een stroom van protesten. Op 19 maart 1887 schrijft De Portefeuille: ‘De nieuwst uitgevonden Question Brûlante is de uitgave der brieven van Multatuli.’ Er wordt een Amsterdams dagblad aangehaald: ‘Het verzoek, thans in de couranten, is zacht uitgedrukt, onbegrijpelijk naïef, doch degenen die de eer hadden met Multatuli briefwisseling te voeren, maken ook aanspraak op kieschheid.’ Toch sturen vrienden Mimi alvast brieven op of geven de verzekering dat ze er later over beschikken kan, maar er zijn er ook die dat onbegrijpelijk vinden. Mimi realiseert zich dat, maar ze onderkent de gevaren als ze niets doet. Daarin wordt ze nog gesterkt door de publicatie van haar gewezen vriendin Marie Anderson, die al in 1888 onder het pseudoniem Veritas (Waarheid) in haar brochure Multatuli - Wespen overgaat tot het vermelden van door velen minder gewenste ‘waarheden’.Ga naar eind5 Ook Jan Versluys, een van de correspondenten van Dekker, vindt dat Mimi de aangewezen persoon voor een levensbeschrijving is omdat niemand verder daartoe voldoende bouwstoffen bezit, zoals hij in een artikeltje tegen Maries Wespen schrijft, en als zij het niet doet, doet een ander het.Ga naar eind6 Mimi was er nu van overtuigd dat er iets moest gebeuren en in 1890 begon ze met de uitgave van Dekkers brieven als een vorm van levensbeschrijving. Ze vond in W. Versluys, een broer van Jan Versluys, een uitgever die haar waarschijnlijk meer vrijheid liet dan Robbers gedaan zou hebben, en die haar bovendien een inkomen verschafte. Strikt genomen had haar overleden echtgenoot nog een schuld van f2000 aan Robbers wegens een voorschot uit 1880, maar Mimi was begonnen die te betalen met haar uitgave van Woutertje Pieterse die eveneens in 1890 en in dit geval bij Elsevier verscheen. Het eerste deel brieven dat ze publiceerde bevatte die uit de tijd na Lebak, waarin Max Havelaar werd geschreven. Weliswaar had ze die periode niet zelf meegemaakt, maar brieven daaruit zouden haar publiek het meest aanspreken, meende ze en ze wilde het terrein eerst verkennen. Ze liet het deel voorafgaan door een voorwoord, waarin ze haar bedoeling met de uitgave meedeelde.Ga naar eind7 Wat Mimi voor ogen stond is dit: het laten ontstaan van een soort biografie, zonder al te veel tussenkomst van de samenstelster. De brieven moeten voor zichzelf spreken met hier en daar een verduidelijkend commentaar. Zo voegt ze soms bij wijze van toelichting op een voorafgaande brief een elders geplaatst, verklarend artikel toe of een nadere uitleg van zichzelf, soms geciteerd uit haar dagboek, zodat per deel een min of meer doorlopend geheel ontstaat. Veel van de anekdotes en feitjes uit Dekkers jeugd en de jaren tot Lebak, die we nu in elke latere biografie kunnen vinden, zijn afkomstig uit Mimi's tussenstukjes. Maar Mimi zegt in haar voorwoord brieven te geven die zij ‘daartoe geschikt acht’ en het is deze beslissing die latere | |
[pagina 61]
| |
schrijvers over Multatuli haar zo kwalijk nemen. Dat ze in die tijd niet alles publiceerde is begrijpelijk: een aantal van de correspondenten of hun directe familieleden leefden toen natuurlijk nog. Zo liet ze onder andere de gewoonte van Dekkers broer Jan om glaasjes madera te drinken weg, of al te krasse uitspraken over zijn kinderen. Het voorwoord maakt echter ook duidelijk dat ze niet voor iedere beschreven periode over een gelijke hoeveelheid materiaal beschikte. Ze was immers afhankelijk van wat vrienden en bekenden haar al dan niet tegen betaling toestuurden, en dat van de meeste van die brieven de originelen niet gevonden zijn is vanzelfsprekend: ze moesten over het algemeen terug naar de eigenaars. Na 1910 kwam een groot deel ervan alsnog in het Multatuli Museum terecht, maar lang niet alles. Soms hebben de correspondenten zelf aangegeven wat ze niet opgenomen wensten te zien, zoals Vosmaer, die zijn verhouding met zijn schoonzusje Jeanne Clant van de Mijll-Piepers (de schrijfster Holda) eruit knipte en die daarmee ook de achterkant van de brief onbegrijpelijk maakte. Dik van der Meulen laat zien hoe Mimi daarbij Vosmaer, van wie ze veel hield, een handje hielp door een passage die hij vergeten had alsnog te veranderen.Ga naar eind8 Het is ook Van der Meulen, die als een van de weinige moderne biografen van Multatuli een lans breekt voor Mimi's werk. Doordat zij de brieven begon te verzamelen zijn er vele bewaard gebleven die anders ongetwijfeld verloren gegaan zouden zijn, zoals de voor Multatuli's ontwikkeling zo belangrijke ‘Verlovingsbrieven’. Dekker zelf vond het in ieder geval zo belangrijk juist die brieven in zijn bezit te krijgen, dat hij jarenlang gedeelten ervan terugkocht van de huisbazin Willème uit Brussel, die ze vasthield als onderpand van Tines huurschuld uit 1866. Mimi wist dit heel goed: toen ze eind 1879 van Jan Zürcher een groot bedrag kregen voor de aanschaf van een landhuis in Nieder-Ingelheim, stuurde Dekker haar met een deel van het geld naar Brussel om nu de resterende schuld af te kopen en met de brieven terug te komen. Het ging nog om een enorm bedrag. De totale schuld was waarschijnlijk ongeveer f 3000 geweest.Ga naar eind9 Zonder haar inzet zouden de Volledige Werken ongetwijfeld heel wat minder ‘Volledig’ zijn geweest en het Multatuli Museum ook. Wie was zij nu eigenlijk, deze zo vaak verguisde Mimi? Om haar beter te leren kennen, zou het een goed begin kunnen zijn eens naar haar afkomst te kijken en naar het gezin waarin ze opgroeide. | |
Johannes Christiaan Pieter Hamminck SchepelMimi's vader werd geboren in Den Haag op 28 september 1808. Hij was de oudste zoon van Johannes Schepel, die daar als tweede luitenant de functie van klerk bij de Raad der Amerikaansche Coloniën en Bezittingen vervulde en van Elisabeth Schaap, met wie deze in 1802 getrouwd was.Ga naar eind10 Op 5 oktober wordt hij gedoopt, waarbij hij de voornamen Johannes Christiaan Pieter Hamminck krijgt. Hij wordt vermoedelijk Pieter genoemd.Ga naar eind11 De laatste twee namen zijn die van zijn vaders broer Pieter Hammink. Mimi's overgrootvader Pieter Somberg Schepel, in 1766 bierbrouwer en gildebroeder van het koopman- en kra- | |
[pagina 62]
| |
mersgilde van Groningen, had zijn tweede zoon de extra voornaam Hammink gegeven omdat de achternaam van Schepels schoonmoeder Marchien Hammin(c)k zou uitsterven.Ga naar eind12 Mimi's vader zal in zijn beginjaren Schepel heten, maar later trekt hij zijn laatste voornaam bij zijn achternaam en noemt zich dan Hamminck Schepel. Een akte van naamswisseling is echter niet gevonden.Ga naar eind13 Pieter Schepel groeide vanaf zijn zesde jaar op in de noordelijke vestingstad Delfzijl. Mimi's grootvader was daar sinds de overgave van de vesting op 23 mei 1814 door de Fransen plaatsmajoor derde klasse geworden. Het was een moeilijk leven; de voorraden waren na de Franse bezetting uitgeput en levensmiddelen dus verschrikkelijk duur. Het inkomen van een militair, zelfs van een officier was bovendien maar karig. Pieter nam dus meteen na zijn schooltijd dienst. Hij meldde zich op 29 september 1821 bij de achtste afdeling infanterie, net dertien jaar geworden. Hij tekende meteen voor acht jaar en werd als ‘pijper’ aangenomen, aangezien hij natuurlijk nog niet voldoende lengte had.Ga naar eind14 Toch heeft hij steeds dienst gedaan als vol soldaat. Zijn carrière verloopt voorspoedig: van soldaat in 1823 tot fourier in 1826. In 1829 wordt hij overgeplaatst naar de in Den Haag gelegerde achttiende afdeling infanterie. Ook daar gaat het snel: hij wordt sergeant in 1829 en in 1830 wordt hij tweede luitenant, als hij tijdens de Belgische opstand deel neemt aan het beleg van Namen. Dit wordt gevolgd door een benoeming tot eerste luitenant op 10 september 1836. Tijd voor een gezin. | |
Maria VolckPieter Schepel trouwt in 1838 op 20 juli in Den Haag met een van de meisjes Volck, Maria. Zijn vriend Joost Hendrik Burlage, die in Utrecht rechten had gestudeerd, maar makelaar in effecten werd met een eigen kantoor in Amsterdam huwt dezelfde dag Maria's twee jaar jongere zusje Annetta.Ga naar eind15 De jonge echtparen zetten een gezamenlijke advertentie in de krant, waarbij opvalt dat Pieter zijn naam vermeldt als J.C.P.H. Schepel.Ga naar eind16 De meisjes komen uit een welgestelde familie. Hun vader Johan Albrecht Volck was op 15 september 1780 in 's-Gravenhage geboren en op 17 september gedoopt in de Evangelisch Lutherse kerk, een vrijzinnige denominatie van de protestanten. Hij werd administrateur bij het Ministerie van Financiën en ten slotte ‘Thesaurier des Rijks’. Het gezin - er waren behalve de beide zusjes nog een broer en een derde meisje - woonde in Den Haag op het Voorhout, het latere Lange Voorhout 259, met vier dienstbodes bepaald op stand.Ga naar eind17 Hun moeder, Mimi's oma dus, was Maria Frederika Cornelia van der Schalk, geboren op 8 juli 1793 te Schiedam. Zij was een dochter van Jacob Jense van der Schalk, medisch doctor in Schiedam en van Christina Johanna Fromer. Het gezin Van der Schalk-Fromer kreeg behalve Mimi's grootmoeder Maria, de oudste, nog vier kinderen.Ga naar eind18 Een van de latere zonen Van der Schalk zal na hun vaders overlijden voogd worden over de twee jongste meisjes Hamminck Schepel. | |
[pagina 63]
| |
De Volcks waren een keurige, burgerlijke familie met wat geld. Dat mocht ook wel, want een officier moest toestemming vragen met een bepaald meisje te mogen trouwen: het gemeentebestuur van haar woonplaats moest dan opgave doen van de stand waaruit zij afkomstig is en van haar gedrag. Alle bewijzen moeten bijgesloten worden, waaruit blijkt dat een van beide, of beide echtgenoten samen een jaarlijks inkomen hebben van f600, ‘boven en behalve het traktement van de officier die de aanvraag heeft ingediend’.Ga naar eind19 Maria zal dus wel door haar ouders zijn ondersteund. Het was bepaald geen armlastige familie. Hieruit blijkt ook dat het inkomen van een officier alleen onvoldoende was om zijn stand te kunnen ophouden. In 1839 was de achttiende afdeling infanterie ontbonden en Pieter Schepel werd op 8 september overgeplaatst naar de vierde afdeling infanterie die in Venlo was gestationeerd.Ga naar eind20 De vesting Venlo had tijdens de Belgische opstand de kant gekozen van de eveneens overwegend rooms-katholieke Belgen. Toen in april 1839 uiteindelijk het vredesverdrag tussen België en Nederland was getekend werd er ogenblikkelijk weer een garnizoen in Venlo gelegerd dat overwegend uit protestantse militairen bestond om de bevolking te dwingen het nieuwe regime te aanvaarden. Pieter werd zoals gebruikelijk gehuisvest in de kazerne. Dit was de infanteriekazerne bij de Roermondse poort, het Grote Blok, waar het derde bataljon van de vierde afdeling gelegerd was. De Roermondse poort was niet ver van de Nieuwsttaat; hier ging de zwangere Maria wonen op nummer 50 met het dienstmeisje Hendrika van Gemert. Zij woonden beneden. Op de bovenverdieping woonde het gezin van dominee Brouwer, man, vrouw en vijf kinderen tussen zes en zeventien jaar. Niet bepaald een rustig onderkomen voor een jong gezin met een baby. De Nieuwstraat is in 1839 een wat bredere straat net buiten het oudste gedeelte van Venlo. Woonhuizen en winkels wisselen elkaar af. Maria's buren op nummer 51 en 52 worden ‘koopman’ genoemd.Ga naar eind21 Een nette buurt. De oudste dochter Schepel wordt in deze straat geboren op de zeer vroege ochtend van 14 december 1839. Ze krijgt de namen Maria Frederika Cornelia, naar haar grootmoeder Volck-Van der Schalk. ‘Miesje’ of ‘Mies’ zal ze later in de familie en door Dekker meestal genoemd worden, of liefdevol ‘Mieske’, hoewel haar roepnaam dan Mimi is. Twee dagen later gaat de vader om elf uur 's morgens zijn dochter aangeven bij burgemeester Pieter Lodewijk de Lom de Berg in zijn functie van ambtenaar van de burgerlijke stand. De dokter die de bevalling leidde, Johannes Gerardus Kloppert is een van de getuigen. De andere getuige is Christiaan Philip Winckel, kapitein bij hetzelfde legeronderdeel als Pieter.Ga naar eind22 Evenals de meeste militairen van het garnizoen waren de (Hamminck) Schepels Nederlands-hervormd. Op zondagmorgen 5 januari 1840 wordt de kleine Miesje Schepel door hun bovenbuurman dominee Brouwer gedoopt in de Joriskerk.Ga naar eind23 Deze vroegere Gasthuis- of Sint Joris-kapel, in 1632 na de verovering van Venlo op de Spanjaarden afgestaan aan de protestanten, werd in 1718 op last van de Staten-Generaal vergroot, omdat de protestantse bevolking door het | |
[pagina 64]
| |
garnizoen enorm was toegenomen. Het gebouw is niet veranderd sinds die tijd. Ook het oude doopvont staat er nog. | |
Gezin Hamminck SchepelMiesje groeit voorspoedig op. Als ze anderhalf jaar oud is wordt er op 11 mei 1841 een zusje geboren. Ze wordt Elisabeth Louisa genoemd, naar haar oma van vaders kant, Elisabeth Schaap en waarschijnlijk naar een zusje van haar vader, Carharina Louisa.Ga naar eind24 Haar vader is dan net op 1 april overgeplaatst als de vierde afdeling infanterie bij een reorganisatie het vierde regiment infanterie wordt. De familie is inmiddels naar Hilversum verhuisd en woont er aan de Kerkbrink, in het oudste gedeelte van het dorp. Luitenant Schepel hoorde in Hilversum duidelijk tot de notabelen; getuige bij de geboorte van zijn tweede dochter was bijvoorbeeld Albertus Perk, afkomstig uit één van de meest vooraanstaande families van het Gooi. Sinds de achttiende eeuw maakten de Perks deel uit van het dorpsbestuur. Al jong was Albert secretaris van Stad en Lande van Gooiland en vanaf 1820 was hij bovendien notaris, raadslid en wethouder van Hilversum.Ga naar eind25 Dat Albert Perk en Pieter Schepel vriendschappelijk met elkaar omgingen moge bovendien blijken uit het feit dat de laatste op zijn beurt getuige werd bij de geboorteaangifte van Alberts dochter Alberta Maria, een dag later, op 14 mei. Ook dichtte Albert en vanaf 1824 was hij zelfs lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, net zoals Pieters vriend Joost Burlage. Had deze zijn zwager voor diens verhuizing naar Hilversum mogelijk een introductie gegeven bij Perk? De andere getuige bij Betsy's geboorteaangifte, Joannes Fredericus van Hengel, was eveneens een bijzonder mens. In 1838 was hij na zijn promotie in Leiden arts in Hilversum geworden en hij zou dat 54 jaar lang blijven. Hij was een maatschappelijk zeer betrokken man, die onvermoeid ijverde voor betere hygiënische en medische omstandigheden, bijvoorbeeld door het gratis uitdelen van warm eten aan behoeftigen, het oprichten van een badhuis en het bevorderen van doelmatige woningbouw voor arbeiders. Dat dergelijke vooruitstrevende lieden behoorden tot de kennissenkring van de Schepels doet vermoeden dat Pieter niet alleen de autoritaire ijzervreter was waarvoor hij vaak gehouden is als Mimi's ouderlijk huis ter sprake kwam. Het milieu was mogelijk anders dan het conservatieve, aristocratische milieu waar Garmt Stuiveling het voor hield.Ga naar eind26 De Schepels behoorden niet tot de aristocratie en of ze zo conservatief waren valt te bezien. Pieter zal het in Hilversum naar zijn zin hebben gehad, maar lang bleef hij er toch niet: in 1843, als hij wordt ingeschreven in Den Haag, wordt daarbij vermeld dat hij uit Breda komt.Ga naar eind27 De kleine Betsy is waarschijnlijk een lief, rustig meisje. Op een foto van het gezin Hamminck Schepel kijkt ze liefjes lachend en een beetje verlegen recht in de lens, het meest open gezichtje van allemaal. Ze is dan ongeveer dertien jaar. Net als haar zus Mimi gaat ze naar school. Als de meisjes van papa Max Havelaar moeten lezen, dweept Betsy met Tine, en niet zoals Mimi met Havelaar zelf.Ga naar eind28 | |
[pagina 65]
| |
Daar heeft ze gelijk in, volgens Multatuli, want Havelaars brille is een flikkering, maar Tines gloed schijnt altijd. Heeft Betsy iets onderkend in de dienstbaarheid van Tine? Over haar jeugd weten we het minst van alle kinderen. Mogelijk was zij al vroeg ingeschakeld in het huishouden. Zij is uiteindelijk ook degene die het langst in Hilvarenbeek zal blijven wonen na de dood van haar vader, bij de toeziend voogd van haar beide jongere zusjes, dominee Johannes Jacobus Sprenger van Eyk op de pastorie.Ga naar eind29 Op 26 mei 1873 zal ze met hem naar Haarlem verhuizen. Deed ze ook de huishouding voor hem? Sprengers vrouw was al in 1867 overleden. Dekker zoekt haar daar in 1878 op; hij vindt dat ze er beroerd woont. Over haar karakter is hij niet erg te spteken. Ze is een ‘intrigante’ die spreekt ‘als 'n schoonmaakster die by heele fatsoenlyke lui gediend heeft’. Had ze, in tegenstelling tot haar zusje Annette vroeger, misschien te weinig belangstelling voor hem? Met haar vriendin juffrouw Bos gaat ze in Utrecht een winkeltje in snuisterijen beginnen. Ook daar zoekt hij haar op, een dag na de opening. Hij is niet gerust op de verhouding tussen de vriendinnen. ‘Betsy staat onder de plak bij dat mens,’ schrijft hij op 1 april 1878. Is zij dat zelf ook gaan inzien? Uiteindelijk wordt ze verpleegster, gedeeltelijk uit noodzaak, gedeeltelijk uit smaak volgens Dekker. Ze zou in Ingelheim het huishouden kunnen doen, dan zou Mimi zich op het schrijven kunnen richten. Betsy wil dat echter niet. Uit overmaat van onafhankelijkheidszin vindt hij haar juist erg afhankelijk, zoals hij in 1881 aan zijn neef Engel schrijft. Ze werkt veel in het buitenland en heeft later een kamer bij haar zuster Mimi en Willem Paap in Amsterdam.Ga naar eind30 In 1905 maakt Betsy hoogstwaarschijnlijk een vakantiereisje, iets heel bijzonders in die dagen, toen voor de burgerij ‘er eens uit zijn’ voornamelijk bestond uit een weekje naar familie die ‘mooi woonde’. Maar zij gaat vermoedelijk de maand mei naar het buitenland, via Menton en Monte Carlo in Frankrijk naar Como in Italië. Het is heerlijk warm weer, de zon schijnt iedere dag en ze eet zelfs al vanaf twee mei aardbeien, schrijft ze op een ptentbriefkaart aan Mimi.Ga naar eind31 Veel later woont ook Betsy in Den Haag. In 1930 verhuist ze naar Amsterdam. Ze is misschien nooit helemaal meer hersteld van een val toen ze ‘op de kasten wilde klimmen’Ga naar eind32 en ze krijgt dan ook een inkomen volgens de invaliditeitswet. Ze neemt haar intrek in huis Sanderson, Nic. Maesstraat 113. Ze sterft daar op 14 januari 1934, de laatste van de Hamminck Schepels. Ze is dan drie en negentig jaar, drie jaar ouder dan haar zuster Mimi zal worden. Sterke vrouwen, die van Schepel.Ga naar eind33 Nadat Pieter Schepel in 1843 naar Den Haag was overgeplaatst, ging de familie wonen in wijk H 20, de Kloosterkerkstraat, die sinds 1859 de Parkstraat wordt genoemd.Ga naar eind34 Al in de zeventiende eeuw was de typisch Haagse sociale tweedeling tussen wonen ‘op het zand’ en wonen ‘op het veen’ zichtbaar. Op de hoger gelegen delen woonden de rijken en de armen leefden op de veel nattere en oncomfortabeler veengronden in de buurt van het Spui. De Kloosterkerkstraat lag aan de goede kant en was ook in de tweede helft van de negentiende | |
[pagina 66]
| |
eeuw nog erg landelijk. Het was een kleine straat opzij van de Kloosterkerk waar lage, eenvoudige huizen stonden met trapgeveltjes en waar kippen op straat liepen.Ga naar eind35 De straat lag destijds aan de rand van de stad, vlakbij de kazerne. Miesje was in december drie jaar geworden en Betsy was nog geen twee, toen ze hier op 15 maart 1843 's morgens om half tien een broertje kregen, Albert, Al of Ally genoemd. De nieuwe baby wordt vernoemd naar zijn grootvader Volck, die Johan Albrecht heette en naar zijn grootvader van vaders kant, Johannes. De volgende dag gaat de trotse vader zijn eerste zoon aangeven, als Hamminck Schepel, Johannes Albertus. De getuigen zijn goede vrienden van de vader: Appolonius Verkat Egters, kapitein en Nicolaas Scheltema, eerste luitenant. Dezelfde vrienden zullen getuigen bij de geboorte van alle volgende kinderen. De vader tekent Hamminck Schepel, zonder voorletters.Ga naar eind36 Pieter Schepel was verschrikkelijk trots op zijn zoon en had later grote verwachtingen van hem. Hij zou de militaire traditie gaan voortzetten! Vanaf 1843 was Pieter al regelmatig dienst gaan doen als adjudant van de minister van Oorlog Frederic Carel List en vanaf 1846 zou hij die functie tot 1858 onder zes verschillende ministers uit zeven kabinetten blijven vervullen. Hij kwam tot aanzien en hij wilde het weten ook: waren de advertenties voor zijn beide oudere dochters nog ondertekend door J.C.P.H. Schepel, nu hij vader was geworden van een zoon tekende hij de advertentie met J.C.P. Hamminck Schepel en vermeldde hij bovendien zijn volledige functie, ‘Iste Luitenant bij het Depr. Van Oorlog’!Ga naar eind37 | |
Sociale situatie van het gezinWat voor soort gezin vormden de Hamminck Schepels? Ze zullen als officiersfamilie gehoord hebben tot de Haagse bovenlaag, met alle sociale verplichtingen van dien. De laatste jaren is er een aantal interessante boeken verschenen waarin een goed beeld geschetst wordt van de negentiende-eeuwse maatschappij.Ga naar eind38 Afkomst, opvoeding en beroep speelden een rol, en vooral traditie. Pieter Stokvis beschrijft hoe er tot diep in de jaren twintig van de daaropvolgende eeuw zes standen waren: 1) adel; 2) deftige en zeer rijke notabelen 3) rijke zakenlieden, officieren en gestudeerden; 4) gegoede middenstand; 5) arbeiders en ten slotte 6) paupers. De Hamminck Schepels behoorden tot de derde stand. De verschillen waren overal aan te zien, aan woning, hoofddeksels en kleding, zelfs in de trouwjurken was een verschil in stand, waarvan men niet mocht afwijken en dat ook niet deed. 1, 2 en 3 trouwde in het wit met een sluier, 4 in het grijs en 5 en 6 in het zwart! Discriminatie in sociale omgang was dan ook regel. Met al deze standsopvattingen heeft men rekening te houden als men Mimi afschildert als een standsbewuste snob! Ze was hierin zeker een kind van haar tijd. Zo vertelt Stokvis het verhaal van een vrouw die rond 1900 als officiersdochter in Middelburg in de hoogste kringen werd ontvangen, maar die na 1916 door diezelfde kringen als lerares werd buitengesloten. Dit standsverschil duurde zeker tot in de jaren twintig van de vorige eeuw, maar in kleinere plaatsen nog veel langer. Men had bovendien een bepaalde status op te houden, die mede op grond | |
[pagina 67]
| |
van de familienaam van iemand verwacht werd. Maria Volck zal daar als dochter van de Thesaurier Generaal dan ook terdege rekening mee hebben moeten houden. Men moest zijn stand ‘ophouden’, maar zich het liefst ook bij zijn stand houden, en niet via een huwelijk ‘afzakken’, want dan zouden de eventuele kinderen uit een dergelijk huwelijk het te moeilijk krijgen om weer bij de oorspronkelijke stand aan te kloppen. Een oplossing voor dit dilemma kon gevonden worden door vooral contact met familieleden te onderhouden en niet zozeer met kennissen. Nog tot in de twintigste eeuw is er tal van vermaningen in etiquetteboeken te vinden toch voorzichtig te zijn met het aanknopen van sociale contacten. ‘Bezoekt gij [...] diners bij zeer gefortuneerde vrienden, dan komt ge daardoor in de tteurige noodzakelijkheid of de rol van parasiet te spelen of, om de beleefdheid terug te kunnen doen, meer uit te geven dan ge moogt. En dan nog... zijt ge er wel voor ingericht?’Ga naar eind39 Een officier had het daarbij vaak moeilijk. Enerzijds was zijn inkomen beperkt, anderzijds werd er een bepaalde huishoudelijke staat van hem verwacht. Die kon hij alleen voeren als hijzelf of zijn vrouw over kapitaal beschikte. Dit bleef lang het geval. Annie Romein-Verschoor, zelf ook dochter van een officier, schreef in haar autobiografie over de dochters van militairen, hoe ze moesten vechten om een man: ‘[...] ze waren immers de ongeschoolde dochters van vaders, die van hun armoe hun stand moesten ophouden en van hun overste-salaris eindelijk de uniformrekeningen uit hun tweede luitenantstijd konden betalen.’Ga naar eind40 Volgens Stokvis moest ongeveer dertig procent van het inkomen besteed worden aan levensmiddelen, dienstboden en huishuur. Ook de Schepels hielden personeel, evenals al hun standgenoten. Zo waren er in 1845 in de Kloosterkerkstraat een inwonende gouvernante, Anthonia Frederika Bolten en een dienstbode, Wilhelmina Gerritse. De familie Schepel woont er dan met vier kleine kinderen, van vijf, vier, twee en van een half jaar oud. De ‘gouvernante’ zal dus wel het kindermeisje zijn. Voor het jonge gezin waten die eerste Haagse jaren hoogstwaarschijnlijk geen vetpot. Het idee dat Mimi als een rijk meisje is opgevoed, berust op de onjuiste veronderstelling dat een hogere legerofficier altijd in goeden doen was. De drie oudste dochters Schepel leerden een vak, wat in die tijd zeer ongebruikelijk was, tenzij men hen wel moest voorbereiden op een zelfstandig bestaan, omdat men ze, als ze niet trouwden, te weinig kon nalaten. Zo werd Mimi opgeleid tot hoofdonderwijzeres, Betsy wetd verpleegster, hoewel pas na haar vaders dood en Annet leerde voor fröbelonderwijzeres en zou het opleidingsinstituut ervoor in Berlijn gaan leiden. Mimi was overigens al aan haar opleiding begonnen voor zij kennismaakte met Multatuli. Op 11 april 1861 behaalde zij de akte hulponderwijzeres Frans, op 12 oktober die voor Engels. Aan het eind van dat jaar schreef zij haar eerste brief aan Dekker en pas na 22 april 1862 kwam hun correspondentie op gang. Alleen haar ‘acte van bekwaamheid als hoofdonderwijzeres’ haalde ze later, namelijk op 11 april 1863.Ga naar eind41 Dat Pieter Hamminck Schepel niet rijk was, moge ten overvloede blijken uit de memorie van successie | |
[pagina 68]
| |
na zijn dood in Hilvarenbeek, in 1870. Hier was hij gaan wonen met zijn tweede vrouw Maria Henriëtta Christiana Martina Bierman nadat hij in 1869 als luitenant-kolonel en plaatscommandant van Den Bosch was gepensioneerd. Hij werd ingeschreven met zijn vrouw en al zijn dochters, inclusief Mimi, die al jaren niet meer bij hem woonde. Daaruit kan men afleiden dat hij haar niet heeft verstoten en ervoor gezorgd heeft, dat ze altijd terug zou kunnen komen! Bij zijn dood bleek dat hij f875 geleend had van zijn kinderen en een negatieve erfenis naliet van f1270. Hij had in totaal bij zijn overlijden f2450 schuld, voornamelijk aan verschillende middenstanders. Bij zijn dood waren zijn beide zonen mislukt in hun militaire carrière en waren zijn vijf dochters ongetrouwd, een groot probleem voor een negentiende-eeuwse vader. Eén van hen leefde bovendien samen met een getrouwde man die ook nog eens bekend was als de bonte hond. Een ongehoord schandaal voor de familie. Is het een wonder dat de grootste schulden waren aan verschillende leveranciers van ‘dranken’?Ga naar eind42 | |
Het gezin groeit doorIntussen was er in het gezin Schepel weer een dochter bij gekomen. Ze werd op 26 december 1844 geboren en kreeg de naam Annetta, naar de geliefde zuster van haar moeder. Net als bij de geboorte van haar broer in 1843 tekent Pieter de geboorteakte de volgende dag als ‘Hamminck Schepel’.Ga naar eind43 Trots is hij misschien niet zo erg meer; zijn nieuwe aanwinst komt ook wel erg snel op de vorige. De advertentie kon niet korter: 's-Gravenhage, den 26e December 1844. Bevallen van eene dochter, m. hamminck schepel, geboren volck. Hiermee is de dubbele achternaam voor het eerst op schrift ook toegekend aan zijn vrouw!Ga naar eind44 Miesje was pas vijf geworden op 14 december. De meisjes schelen vijf jaar, maar trekken in ieder geval als adolescenten veel met elkaar op. Annetta, die thuis liefkozend Net of Nips wordt genoemd en voor vrienden Annet of An(n)ette heet, zal een nogal opstandig meisje blijken te zijn, als ze opgroeit. Ook zij raakt onder de invloed van Multatuli en ook zij zal zich losmaken van het gezin. Haar vader besluit haar naar een kostschool te sturen om een opleiding te krijgen en kiest voor het pensionaat van Henriëtte Breymann in Wolfenbüttel, Neu-Watzum geheten. Breymann, vanaf 1872 Schrader-Breymann, was een nichtje van Friedrich Fröbel en bracht diens leer in de praktijk.Ga naar eind45 Annette vond het er heerlijk. In de vijf jaar jongere Schotse van Poolse afkomst Mary Lichinski vond ze een hartsvriendin en in Henriëtte de moeder die ze in 1863 had verloren. Ze werd er een vrije, zelfstandige vrouw, die als in 1872 een nieuw instituut in Berlijn wordt gevestigd de oude school zal leiden. Aanvankelijk woont ze daarna bij Breymann en haar man Karl Schrader, maar als Henriëtte in 1887 aan een nichtje schrijft dat ‘tante Annette haar trouwste vriendin rer we- | |
[pagina 69]
| |
reld’ is, woont ze op zichzelf op een gemeubileerde kamer met slaapsofa in de Steinmetzstrasse 16.Ga naar eind46 Annette is geliefd en geëerbiedigd, en op een goede manier onafhankelijk, schrijft Henriëtte, maar die woont voor het eerst in haar leven alleen en zal mogelijk nogal eenzaam zijn geweest. Geslaagd in haar leven? Het is de vraag of ze dat zelf zo voelt. Als haar zwager Douwes Dekker in 1887 is gestorven, gaat ze naar haar zuster Mimi in Nieder-Ingelheim om haar bij te staan. Op 7 maart schrijft ze van daaruit aan haar jeugdvriendin Francisca Pino Post, die inmiddels met de toneelspeler Alex Faassen is getrouwd: ‘Mijn leven is druk en ik ben tevteden! Wie wenscht meer als dat? Ik heb lieve, goede vrienden en mijn werkkring onder kinderen. Zoo lang men leeft moet men 't leven vullen, en als 't dan uit is - maar jij bent moeder en vrouw en zeker heb je je leven lief, hé Frans?’ Klinkt hieruit toch een gemis aan een man en eigen kinderen? Of is Annette misschien haar illusies over Dekker nooit te boven gekomen? Hoe dan ook, ze moet verder. Ze bereidt een tentoonstelling voor, bestemd voor het World Congress of Representative Women dat in 1893 in Chicago wordt gehouden. Waatschijnlijk is het ook Annette die ermee naar het congres gaat, maar helemaal zeker is dat niet. In 1894 zal ze de dagelijkse leiding krijgen over het Pesta-lozzi-Fröbel-Haus in Berlijn, met twee andere vrouwen. In 1898 verlaat ze die stad om hoofd te worden van het Sesame House for Home Life Training in Londen. Dit werk zal zij tot 1907 blijven doen. Daarna gaat ze naar Glastonbury in Somerset. Ze is nog steeds een ondernemende vrouw; ze maakt in 1910 en 1911 met een vriendin bijvoorbeeld een reis door het Midden- en Verre Oosten, in die tijd hoogst uitzonderlijk. Daar vandaan stuurt ze Mimi ptentbriefkaarten, ingekleurde foto's van de Klaagmuur in Jeruzalem en van Shanghai.Ga naar eind47 Ook zij wordt oud: op 3 maart 1931 sterft ze in Glastonbury. Het was een strenge winter, die van 1844/45 toen Annette werd geboren. In de armere gedeelten van de stad heerste een verschrikkelijke nood. De broodprijs was schrikbarend gestegen en door de aardappelziekte was er ook een geweldig tekort aan dit tweede volksvoedsel, waardoor alweer de prijzen stegen. De maatschappij was hard en de tegenstellingen waren groot. In die tijd van kou en misoogsten zal het ook voor een officier niet gemakkelijk zijn geweest. Bovendien komt er in de winter van 1846 alweer een kind, weer een jongen ditmaal. Johannes Martinus Hamminck Schepel wordt op 9 november 1846 in Den Haag geboren.Ga naar eind48 Hij is waarschijnlijk vernoemd naar zijn vaders broer Martinus Johannes Schepel. Er is geen enkele brief aan deze Johan, zoals hij werd genoemd,Ga naar eind49 bewaard gebleven en zijn zuster Mimi schrijft nergens over hem. Het lijkt alsof hij is weggewerkt uit de familie. Ook de Multatuli Encyclopedie noemt hem niet bij de kinderen Hamminck Schepel. De bevalling was zeer voorspoedig verlopen, maar toen hij opgroeide bleek het jongetje helaas moeilijk te kunnen Ieren.Ga naar eind50 Op 11 februari 1863 - hij was toen zeventien jaar - meldde hij zich vrijwillig aan als soldaat bij het instructie bataljon, dat in Kampen was gevestigd. Hij tekende meteen voor tien jaar. Kennelijk deed hij het in Kampen niet slecht, want op 8 september 1865 wordt hij | |
[pagina 70]
| |
sergeant titulair, om op 29 november 1865 overgeplaatst te worden naar het vijfde regiment infanterie.Ga naar eind51 Wat is er vervolgens met hem gebeurd? Speelschulden? Of was het wat moeilijk dienen onder een zo succesvolle vader? Die was namelijk op 30 mei 1865 benoemd tot luitenant-kolonel bij datzelfde vijfde regiment infanterie. We weten het niet maar in ieder geval meldt Johan zich op 26 juli 1868 bij het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk als sergeant voor een vrijwillige verbintenis van zes jaar bij de Koloniale Troepen, ingaande op diezelfde dag. Hij krijgt er een handgeld van f180 voor, nu bijna duizend euro! Op 14 november 1868 wordt hij ingescheept in Nieuwendiep op het stoomschip Electra, bij de onderofficieren van het detachement suppletietroepen, 22 jaar oud. Als het schip langs de Noordzee kust vaart, slaat kennelijk weemoedigheid toe; de manschappen en onderofficieren maken een rijmpje ten afscheid, dat aan de Nederlandse pers wordt gezonden. Hierin komen onder andere de regels voor: ‘Wat lot als krijgsman ginds de toekomst ooit ons biedt, Wij denken steeds aan u! Vaartwel! Vergeet ons niet.- Aan Boord van de Electra, 15 November 1868.’ Tussen de ondertekenaars staat bij de sergeants ook Hamminck Schepel.Ga naar eind52 Johan komt op 22 februari 1869 in Batavia aan. Waarheen hij gestuurd wordt is onduidelijk, maar hij sterft bijna vier jaar later, op eerste kerstdag 1873 in Soerabaja aan de cholera. Hij laat volgens het Stamboek van onder-officieren en manschappen van het detachement suppletietroepen van het Koloniaal Werfdepot slechts vier gulden en tien cent na.Ga naar eind53 Het rijmpje is niet uitgekomen, hij is vergeten. | |
De kleintjesIn 1848, als in ongeveer heel Europa de ene revolutie na de andere woedt en men in Nederland bang is voor ‘overslaan’, de koning in één nacht uit angst van conservatief tot liberaal wordt en Thorbecke een nieuwe grondwet laat opstellen, wordt er nog een baby geboren bij de Hamminck Schepels. Het was alweer een moeilijke winter. Er heerste alom buikloop. Cholera is dan de meest gevreesde ziekte, onder meer omdat men nog steeds niet precies wist wat de oorzaak was. De epidemie van 1848-1849 was de hevigste. In een korte periode kwam een derde van alle choleraslachtoffers uit de hele negentiende eeuw om, ruim 22.000!Ga naar eind54 Het zal met vijf kleine kinderen en een baby een heel zorgelijke en angstige periode voor het gezin Schepel zijn geweest. Op 29 februari 1848 heeft Christina Jacoba Johanna haar intrede gedaan. Ze is genoemd naar haar oudtante Burgerhoudt-Van der Schalk, een zuster van haar oma van moeders kant.Ga naar eind55 Christine of Chris(je), zoals ze in haar latere leven algemeen wordt genoemd, is het lievelingetje van haar oudste zus Mimi. Ze schelen negen jaar, zodat Mies wel over deze nieuwe baby zal hebben gemoederd. Het gezin verhuist in oktober 1848 naar h. 438, tegenwoordig Frederikstraat 102, niet ver van de Kloosterkerkstraat, h 438 werd ook wel ‘Denneweg achterste gedeelte’ genoemd. De Schepels wonen boven, op één hoog. Met de dienstbodes wil het op het nieuwe adres niet erg lukken, ze komen en gaan, totdat Dientje Vogelensang in 1852 arriveert. Zij blijft. Maar zij was geboren in Schiedam... | |
[pagina 71]
| |
hadden de Van der Schalken misschien bemiddeld?Ga naar eind56 Financieel gaat het vermoedelijk toch wat moeilijker. Opvallend is dat er deze keer geen ‘gouvernante’ komt, hoewel Chtisje dan nog geen jaar is. Ze zal een nogal stug, terughoudend meisje blijken als ze opgroeit.Ga naar eind57 Ook een praktisch meisje; om te spelen maakt ze een ‘prijscourant’, zoals Mimi aan Dek schrijft in de zomer van 1863. Hij vindt het aardig te horen, antwoordt hij op 6 augustus. Misschien speelden ze winkeltje en maakte Chris een reclameblaadje? Op 23 augustus 1872 wordt in Schiedam het huwelijk gesloten tussen Christina Jacoba Johanna Hamminck Schepel en Allard Merens, ontvanger der belastingen in Delfzijl.Ga naar eind58 Christine woont dan sinds juni 1872Ga naar eind59 bij haar voogd in Schiedam, evenals haar zusje Fredi. Deze Carel Jan Petrus van det Schalk en zijn vrouw hadden geen kindeten, dus die hebben zich waarschijnlijk graag over de twee wezen ontfermd, zoals dat in de negentiende eeuw algemeen gebruikelijk was voor ongehuwde jonge meisjes zonder ouders: zij kwamen bij familie in huis.Ga naar eind60 Als het gezin Hamminck Schepel na de dood van de moeder in 1863 en na Mimi's definitieve keuze voor Multatuli in 1864 uiteen valt, hebben de meisjes nauwelijks contact meer. Maar, zoals Mimi aan haar zwager Merens na de geboorte van diens tweede zoon Christiaan schrijft, ‘Al hebben wy in lang weinig of niets van elkaer gehoord er is in 't zusterschap iets zoo innigs [...]’. Als volwassene is Chris nogal onzeker. Zo is ze bang dat haar brieven ‘seurig’ zijn. Maar Dekker schrijft haar ‘Nee, waarachtig niet, lieve Chris. Wees dáár gerust op. Integendeel, schryf altyd zoo precies naar je stemming’ en Mimi vindt juist dat ze ‘zoo erg prettige brieven schrijft, men heeft er wat aan’. Christine kan haar drukke gezin nauwelijks aan. Als Dekker de Merens opzoekt in 1879 valt hem op hoe druk en ongezeglijk de kinderen zijn. Bovendien praat Dirk ‘plat’ en dat is geen goed voorbeeld voor Woutertje. In het gezin van zijn vriend Versluys bij Arnhem, waar Dekker later logeert, heerst tucht. Hij schrijft Mimi dat hij wilde dat Chris het zag! Als hij op 17 april een lezing houdt in Purmerend ziet hij Christine en haar man in hotel Faber. Ze waren allebei allerliefst, schrijft Dek een dag later aan Mimi. Chris sprak zo innig over haar zuster, dat hij het aandoenlijk vond. Mimi is het ideaal waaraan ze zich spiegelt, zei ze. Hij had werkelijk genoegen van hun komst gehad, dus ook de verhouding met zijn zwager Merens die hij vroeger een zeur vond is sterk verbeterd. Hij vindt hem nu ‘prettig, fideel en waarlyk gezellig’. Als hun zoontje Christiaan op 9 februari 1880 sterft aan difteritis, stuurt hij een lieve condoleancebrief, hoewel hij Mimi verbiedt erheen te gaan. Besmettingsgevaar voor Woutertje! Allard wordt ten slotte geplaatst in Haarlem, waar hij in 1907 eervol ontslagen wordt. Het echtpaar gaat in Heemstede wonen, maar veel geluk is hen daar niet meet vergund: op 28 september sterft Allard Merens. Christine verhuist naar Den Haag waar ook haar zuster Mimi dan woont. Zij zal daar op 19 maart 1928 overlijden. Chrisje was niet het laatste Schepeltje in het gezin. In 1853 wordt op 29 november Frederika Maria geboren, die Fredi wordt genoemd, het nakomelinge-tje en Mimi's latere ‘intiempje’.Ga naar eind61 Haar namen zijn dezelfde als Mimi's eerste | |
[pagina 72]
| |
twee, in omgekeerde volgorde. Ze zal Fredi liefdevol in haar brieven aan Multatuli beschrijven. ‘Och Fredi trekt mij zoo aan! Ik wou zoo graag dat ik haar mocht kennen’, schrijft hij in augustus 1863 terug. Ze is een beetje een eigenwijs meisje, dat, hoewel net negen, dingen zegt als ‘toen ik nog een kind was’. Dekker vindt het vermakelijk en zou haar graag zien als vriendinnetje van Nonni. Toen Mimi zich van hem losmaakte omdat ze na haar moeders dood op 9 juni 1863 haar verplichting tegenover de moederloze Fredi voelde, moet hij het iets minder vermakelijk hebben gevonden. Nauwelijks een jaar later zal Mimi toch voor hem kiezen en valt het gezin uiteen. Een half jaar na de dood van zijn vrouw, op 19 januari 1864, wordt majoor Hamminck Schepel benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Hij had bovendien ontslag bij het ministerie van Oorlog gevraagd, wat hem op 21 januari eervol verleend wordt. Vond hij het in Den Haag te moeilijk na de dood van Maria Volck? Hij vertrekt met al zijn dochters naar Gouda. Ze nemen hun intrek op Markt A 144, later Markt 144. Het merkwaardige is, dat ze hier maar heel kort blijven. Ze arriveren op 8 april 1864 en vertrekken weer op 29 april! Ze worden uitgeschreven naar Woerden, Rietvelderstraat 300. Wat er nog over is van het gezin blijft hier wonen tot ze op 2 oktober 1865 naar Den Bosch gaan, waar Hamminck Schepel plaatscommandant wordt.Ga naar eind62 Sinds 30 mei van dat jaar is hij dan luitenant-kolonel. Op 23 oktober 1867 hertrouwt Mimi's vader in Berlicum met Maria Henriëtte Christiana Martina Bierman, weduwe van kapitein Willem van Langen. Zij was geboren in Amsterdam op 9 januari 1811, als dochter van Martinus Arianus Bierman, militair, en Catharina Kracker.Ga naar eind63 Op 29 juli 1869, na zijn pensioen, vertrekt het gezin naar Hilvarenbeek, waar Pieter Hamminck Schepel op 13 mei 1870 zal stetven. Zijn weduwe en zijn dochters Betsy, Christine en Fredi worden bij dominee en huisvriend Sprenger van Eyk gastvrij opgevangen in de pastorie. Deze dominee wordt zoals gezegd ook de toeziend voogd van de beide jongste meisjes. Fredi trouwt op 6 april 1876 met Frederik Hendrik Arend Pool, ‘Agent van Buitenlandsche huizen’, oud dertig jaar.Ga naar eind64 Ze woont tot dan dus bij haar voogd Carel van der Schalk in Schiedam, evenals haar zus Christine tot haar huwelijk. Eduard Douwes Dekker moet Pool, zoals hij hem noemde, hebben gewaardeerd; ook hij kende Indië door zijn periode bij de marine van 1862-1874Ga naar eind65 en we vinden hem terug als getuige bij Dekkers huwelijk met Mimi op 1 april 1875. Hij woont dan evenals Fredi in Schiedam. Haar vader heeft gelukkig niet geweten, dat ook deze schoonzoon zijn militaire carrière afbreekt, evenals zijn zoon Albert moest doen, nu om de handel in te gaan als vertegenwoordiger van buitenlandse firma's in Amsterdam. Dekker vindt de Poolen allerliefste mensen als hij hen daar opzoekt: intelligent, vol smaak en ijver voor kunst, van bevallige beschaafde manieren.Ga naar eind66 Her echtpaar krijgt drie kinderen. In 1896 gaan ze na een verblijf in nieuwer Amstel naar Amsterdam terug, waar Frederik Hendrik Arend nu ‘fabrikant in verduurzaamde levensmiddelen’ is en ze wonen | |
[pagina 73]
| |
dan op de Amsteldijk 87. Hier sterft het jongste kindjeop 3 april 1897. Als de andere kinderen het huis uit zijn, gaat het echtpaar Pool in 1914 naar Watergraafsmeer, waar Frederik Hendrik Arend op 5 oktober 1920 overlijdt. Fredi gaat op 1 januari 1921 terug naar Amsterdam. Zij woont dan op Willemsparkweg 211 en leeft van haar ouderdomsrente. Hier sterft zij op 3 april 1931.Ga naar eind67 Zij heeft haar zuster Mimi dan nog geen jaar overleefd. Maria Volck had dus in veertien jaat tijd zeven kinderen gebaard, vermoedelijk een uitputtingsslag voor haar gezondheid. Zij zal sterven als Fredi negen jaar is. Pieter Hamminck Schepel maakt gelukkig weer carrière; hij wordt benoemd tot kapitein, in 1852 derde klasse, in 1854 tweede klasse en in 1856 eerste klasse. In 1849 was hij, dan nog eerste luitenant, benoemd tot ridder in de Luxemburgse Orde van de Eikenkroon. Hij is trots en gaat met zijn gezin op de foto, waarschijnlijk in 1854. Mimi is op deze foto dan veertien jaar. Familie Hamminck Schepel omstreeks 1854
Hij kan het zich nu weet veroorloven een gouvernante aan te stellen. In 1854 komt Albertina Lambrechts inwonen. Aangezien de oudste drie kinderen in het bevolkingsregister van 1850-1861 worden vermeld als ‘schoolleerling’ is zij waarschijnlijk het kindermeisje. Het blijft Pieter Hamminck Schepel voor de wind gaan: in 1859 wordt hij bevorderd tot majoor. | |
Mimi's ontwikkelingDe jonge Mies is een teerhartig kind.Ga naar eind68 Ze dweept met de kindergedichtjes van Van Alphen, en huilt bij de passage: ‘Wanneer ik neergezeten bedaard het beeld aanschouw, van mijne lieve moeder, dan rollen my de tranen gestadig langs de wangen.’ Teerhartig, maar ook gesteld op een zekere vormelijkheid. Het eten van poffertjes wordt voor haar bijvoorbeeld bedorven, als deze met zwarte messen en stalen vorken worden opgediend. Later realiseert ze zich dat ze sinds jaar | |
[pagina 74]
| |
en dag als deftig wordt gezien, maar ze is het niet en Dekker heeft haar gelukkig ook nooit zo beschouwd, schrijft ze haar vriendin Christine Bremer. Ook eet ze liever droog brood, dan het te besmeren met ‘kunstboter’, zoals margarine in die tijd werd genoemd. Ze is een verantwoordelijk kind dat de zorg voor die hele sleep Schepeltjes op zich zal nemen. Ze houdt van hen, wandelt met de jongsten en ze zal later zo nu en dan aan Dekker schrijven wat ze doen. Ze is dol op de natuur en weet veel van dieren. Ze heeft er slag van het thuis gezellig te maken, zet overal zelfgeplukte bloemetjes neer en leert zelfs kleren naaien. Voor haar jongste zusje Fredi maakt ze jurken na haar moeders dood. De kinderen Schepel kregen geen huisonderwijs maar gingen dus naar school. Een echte gouvernante zal wel een te grote uitgaaf geweest zijn in het officiersgezin. Onafhankelijk en opstandig tegen teveel gezag was Miesje als kind waarschijnlijk al. Als ze een andere weg dan de gebruikelijke aflegde naar school, voelde dat als een besluit tegen Gods bedoeling, maar ze deed het toch! Eind 1854 of begin 1855, als ze vijftien jaar is en er een nieuw kindermeisje is aangenomen voor de kleinere kinderen wordt ze ter afronding van haar opvoeding naar een kostschool in Zwolle gestuurd.Ga naar eind69 Kennelijk kan ze dan thuis gemist worden. Ze was een intelligent en leergierig kind met een goede schoolopleiding, dat zoals eerder vermeld in tegenstelling tot veel van haar burgerlijke generatiegenootjes al vroeg de akte hoofdonderwijzeres behaalde met hulpaktes voor Frans en Engels. In haar latere leven zal ze zich op veel verschillende dingen toeleggen; ze schaakt graag en veel, met Dekker en ook wel per correspondentie, evenals hijzelf. Ze houdt zich met wiskunde bezig, probeert te fotograferen waarbij toen nogal wat scheikunde kwam kijken en ze zal gaan schrijven; eerst maakt ze alleen vertalingen, later schrijft ze verhalen en een toneelstuk. Er was thuis een piano en de kinderen kregen les, ook de jongens waarschijnlijk. In ieder geval kan ook Albert piano spelen. In de Ingelheimer jaren zal Mimi van hem een oude piano te leen krijgen, waarop ze pleegzoon Wouter les zal geven. Ze speelde niet onverdienstelijk, maar zingen kon ze niet. Ze kon geen wijs houden. Als er problemen zijn met zusje Net, raadt Dekker Mimi aan haar zusje te verleiden tot een of andere liefhebberij, ‘natuurlyk 't liefst een nuttige’, zoals componeren, onder voorwendsel dat het spelen van bestaande muziek haar verveelt. Of het ook gebeurd is? Misschien besefte Mimi wél dat componeren niet zo simpel is als hier werd verondersteld. Overigens stelde Dekker het verzamelen van eau de cologne etiketten als alternatief voor! Verder houdt ze een dagboek bij waarin zij haar emotionele gewaarwordingen beschrijft. Ze is gewend haar indrukken te analyseren. Het is één van deze boekjes dat zij aan Dekker te lezen zal geven als hij twijfelt aan haar liefde voor hem. Mimi voelt dat er door de eenzijdige omgang met vrouwen een gebrek in haar opvoeding is. Bezocht zij na de lagere school, die jongens en meisjes apart onderrichtte, opnieuw een meisjesschool, misschien de Franse school? Hier konden de meisjes blijven tot een jaar of veertien, vijftien en dat sluit mooi aan bij de Zwolse | |
[pagina 75]
| |
kostschool, uiteraard alweer een omgeving met uitsluitend vrouwen. We weten niet precies hoe lang ze daar blijft maar voor haar achttiende is ze terug in Den Haag. Thuis zijn er in ieder geval vier zusjes, een moeder, twee dienstbodes en een gouvernante. Haar vader is meestal van huis, haar broer Albert gaat in 1857 naar Willemsoord voor zijn marineopleiding. Alleen haar kleine broertje Johan blijft voorlopig thuis. Mimi verlaat waarschijnlijk in 1856 de kostschool in Zwolle en gaat in Den Haag naar catechisatie bij dominee Ruitenschild. Ze wordt door hem in januari 1857 als belijdend lidmaat van de Hervormde Gemeente aangenomen.Ga naar eind70 Daarmee wordt zij kennelijk als volwassen beschouwd, want op 20 februari vertrekt de gouvernante en Mies neemt haar taak over. Haar broertje Johan leert moeilijk en gaat vermoedelijk niet naar school. Ze geeft hem thuis les, waar haar vader haar erg erkentelijk voor is. Het Multatuli Museum bezit een fotoalbumpje, in leer gebonden met twee koperen slotjes, dat Mimi van hem kreeg. Voor in het boekje staat de opdracht: Aan mijne geliefde oudste dochter, tot eene gedachtenis aan hare onvermoeide pogingen, tot beschaving en onderrigting van haren jongsten broeder Toen hij dit schreef was hij al sinds 3 mei op de hoogte van haar contact met Douwes Dekker. Wat zou hij geweest zijn, een verstokte, autoritaire ijzervreter, zoals hij wel genoemd is, die zijn dochter onder de knoet hield of een liefhebbende, bezorgde vader, die probeert via fotootjes van het gezin zijn kind niet te verliezen? Hij is trots op haar. Van hem is de uitspraak over zijn dochter: ‘Daar kwam geen liefd'loos woord ooit uit dien mond, nooit vloeide er iets onreins van deze lippen!’Ga naar eind71 Mimi houdt ook veel van hem; hij is lief en goed, zal ze Dekker later schrijven. Op haar moeder is ze dol; ze rouwt diep om haar na haar dood maar kan daar niet over schrijven. Ze koestert het horloge dar ze van haar erft. Ze is nog steeds gelovig en hoopt haar moeder na haar eigen sterven terug te zien. Multatuli is blij dat zij troost put uit haar geloof, al kan hijzelf dat niet meer. Nu beseft ze ook niet tegen haar familie te willen kiezen voor Dekker. Ze beëindigt de omgang, in ieder geval voor zes maanden. De kleineren hebben haar nodig. In 1856 waren de Hamminck Schepels opnieuw verhuisd, nu naar een ander gedeelte van de stad, naar Boekhorststraat 147, Mimi's adres bij haar belijdenis. De Boekhorststraat was toen een belangrijke middenstandsstraat met aanzienlijke winkelpanden. Maar het is een verhuizing van ‘het zand’, de betere buurten, naar ‘het veen’, dat zoals gezegd als beduidend minder gold in het toenmalige Den Haag. Toch weer financiële problemen, nu misschien doordat de opleiding van de kinderen meer ging kosten? Het was echter ook een groter huis en het lag destijds vlakbij de rand van de stad. De Schepels hebben er twee | |
[pagina 76]
| |
dienstbodes, Teda Burtner en Diederica Jacoba Brouwers. Ook deze keer is er geen gouvernante meer. Opvallend is dat beide meisjes rooms-katholiek zijn, in een protestants gezin.Ga naar eind72 Het is dit huis, waar Dekker zoveel bedevaarten naartoe zal maken als hij geen contact meer mag hebben met zijn geliefde.Ga naar eind73 Mimi's vriendin Marie Anderson woont om de hoek, op de Zuidwal en het winkeltje van Mina Deiss, waar ze elkaar allemaal regelmatig zullen ontmoeten, is in een zijstraatje, het Hamerslop, tegenwoordig de Hamersteeg. De familie is nu dichter bij de Grote Kerk en hier zal Betsy met Pasen in 1859 belijdenis doen.Ga naar eind74 Mimi is een lieflijke verschijning. Open, hartelijk, jong, fris, een eenvoudig meisje maar niet ‘wat men noemt “mooi”’. Wel was ze ‘uiterlijk en innerlijk een knappe jonge vrouw’ en dat zou later de reden zijn ‘dat Dekker haar mooi vónd’, zoals haar vriendin Marie schrijft.Ga naar eind75 Er hangt soms een waas van melancholie om haar heen. Toch is ze geen ‘smart-coquette’, zoals hij dat noemde. Ze zou niet moeten treuren want ze heeft iets opwekkends en verfrissends in haar hele wezen.Ga naar eind76 Mimi in 1863
De oudste twee meisjes Hamminck Schepel gaan de lidmatencatechisatie volgen, die gegeven wordt door dominee J.C. Zaalberg, predikant van 1854 tot 1875, die Betsy had aangenomen. Deze dominee was een merkwaardig mens. Meteen nadat hij op 17 februari 1854 beroepen is, komen er protesten. Drie andere Haagse dominees plus een tiental ouderlingen vragen aantekening in de notulen van hun opmerkingen. Op 2 maart volgt zelfs een ander protest bij het bestuur van de Classis (de overkoepelende organisatie van de Hervormde Kerk | |
[pagina 77]
| |
in Den Haag), deze keer van een groot aantal notabelen, onder wie Groen van Prinsterer. Zij worden echter in het ongelijk gesteld, zelfs in hoger beroep, zodat Zaalberg op 29 oktober bevestigd kan worden. Wat deugde er dan niet? Ds. Zaalberg was een zogenaamde ‘moderne’ dominee. De moderne theologie was in de jaren veertig van de negentiende eeuw in Leiden ontstaan uit Duitse wijsgerige voorbeelden. Vooral in het werk van de Leidse theoloog Scholten klinkt de stem van de filosoof Hegel door. Scholten ontwierp een intellectualistisch systeem waarin God ‘het begrip van absolute oorzakelijkheid’ werd. Men wilde met zijn tijd meegaan; de hoogleraar Opzoomer eiste bijvoorbeeld dat de theologie en het christendom de negentiende-eeuwse wetenschappelijke inzichten, vooral die van Darwin, zouden verwerken in het overgedragen geloof.Ga naar eind77 De dominees uit de Leidse school vertelden hun gehoor dat het voor moderne Christenen niet juist was in wonderen te geloven. Ook het bestaan van de duivel werd ontkend. Een van Zaalbergs toehoorsters was zo ontzet dat ze thuisgekomen uitriep: ‘Mijn duivel zal hij mij niet ontnemen!’ Op huisbezoek ondermijnde hij het werk van collega's door te vertellen dat ze zelf niet geloofden wat ze predikten. Het waren door Zaalberg dagen van ‘rumoer en verbittering’ in Den Haag.Ga naar eind78 Aan de opgroeiende meisjes van zijn gemeente gaf deze zielenherder dus les. Het is opmerkelijk dat er in Mimi's ouderlijk huis kennelijk een vrijzinnige opvatting heerste wat de godsdienst betreft, gezien de keuze van de catechisatie. Maar erg verwonderlijk is dat niet met een lutherse moeder en een hervormde vader. Hier werd de moderne theologie besproken, die ‘het onmogelijke mogelijk wilde doen voorkomen’, zoals een van de catechisantjes later zal schrijven.Ga naar eind79 Een aantal van de meisjes van het jaar 1861 kennen we bij naam: Marie Anderson, Sophie Koelman,Ga naar eind80 en Mimi en Betsy Hamminck Schepel, en misschien Francisca Pino Post. Ook Annette Hamminck Schepel? Pas in 1863 zal zij met Pasen worden aangenomen en de bijeenkomsten van Zaalberg waren immers een lidmatencatechisatie, maar misschien konden de meisjes er al voor hun belijdenis heen? Mimi en zij waren vriendinnen van Francisca. De meisjes daar waren toen rond de twintig jaar, een heel aantrekkelijke leeftijd voor deze moderne dominee. Op de gang gaf hij een zuster van Mimi soms tersluiks een kus, vertelt Marie in haar herinneringen.Ga naar eind81 Betsy? Toch Annet? We weten het niet. Maar de meisjes lokten ook uit, zij ‘coquetteerden’, schrijft ze. Een ‘klets-college’, noemde haar vader deze bijeenkomsten onschuldig. Hij zou waarschijnlijk geschokt geweest zijn door dergelijke inlichtingen over de vertrouwde predikant. In dit vooruitstrevende milieu wordt gedweept met het werk van Multatuli, en vooral met Eduard Douwes Dekker zelf, ‘dien edelen man, dien armen zwerver, dien martelaar’, zal Marie schrijven. De meisjes lenen zijn Minnebrieven en de eerste afleveringen van Ideën daar aan elkaar uit en ze worden druk besproken. Ze verafgoden hem en kunnen niets onreins van hem geloven. Marie spreekt met Mimi op de wekelijkse bijeenkomst over Max Havelaar en leent haar vervolgens zijn andere boeken, die door haar ouders niet gezien mogen | |
[pagina 78]
| |
worden. Ook zij is er geweldig van onder de indruk als ze het werk ‘ter sluik’ heeft gelezen. Het waren boeken die een koorts van opgewondenheid veroorzaakten, vooral bij de jeugd. Mimi zal later schrijven hoe dat voor een van hen was: ‘Ik kon daar zóó van vervuld zyn, dat wylen myn vader my bedrukt aankeek, als hy overdacht, wat er van my worden moest by zulk eene beschouwing van het leven.’ En zo verging het de jeugd in veel gezinnen, ook in haar eigen familie, gaar ze verder. | |
Mimi en MultatuliBij Mimi thuis hadden de kinderen wel openlijk kennis gemaakt met Max Havelaar. Hun vader had er op aangedrongen dat boek te lezen, hoewel hij, nadat de praatjes over de levenswandel van Douwes Dekker ook hem hadden bereikt, de rest van diens werk in zijn huis verbood. Mimi las het boek, maar vooral de hoofdstukken met Droogstoppel had zij saai gevonden. ‘Ze kòn zich maar niet door dat begin heenbyten,’ schrijft Dekker in 1872. Overigens stond Mimi in haar afkeer niet alleen; zo vertelt Multatuli in dezelfde brief aan Funke dat Nieuwenhuis te Parijs een vertaling van Max Havelaar had gemaakt en die in feuilletonvorm ging uitgeven. Maar na twee of drie nummers moest dat worden gestaakt; die Droogstoppel was al te vervelend! Minnebrieven was echter voor opgroeiende jonge vrouwen iets heel anders... iemand die zó schreef wilde ook Mimi leren kennen. Minnebrieven was in augustus 1861 gepubliceerd. Nog in 1861 was er een tweede druk nodig, terwijl de oplage van de eerste 1500 exemplaren bedroeg, en in 1862 verscheen er zelfs een derde druk, waarschijnlijk dankzij de gezagsondermijnende ‘geschiedenissen van gezag’. Het zijn dan ook vooral deze verhalen die Mimi raken; niet alleen de achtste geschiedenis over de onbillijke positie van de vrouw, zoals Multatuli die schetst in het verhaal van Thugater, die niet mag weten en begrijpen omdat dat zondig is voor een meisje. Ook de troosteloosheid van de andere verhalen treft haar diep. Haar moeder is dan al ernstig ziek en anderhalf jaar later zal ze overlijden. Mimi maakt zich bovendien zorgen om haar broertje Albert. We weten niet of hij niet wilde of niet kon leren, maar in ieder geval zakt hij voor zijn overgangsexamen van Adelborst derde naar tweede klasse, zodat hij op 1 september 1860 nog niet bevorderd kan worden. Het blijkt desastreus voor zijn toekomstige carrière want een jaar later, op 5 september 1861, wordt hij uit de zeedienst ontslagen ‘op grond dat hij voor de tweede maal niet aan het overgangsexamen heeft beantwoord’.Ga naar eind82 Hij is dan achttien jaar. Terug naar huis zal wel geen mogelijkheid zijn geweest met een vader voor wie de krijgsdienst alles was en die zoveel van hem verwacht had. Kortenhorst schreef in 1948 de gemeente 's-Gravenhage om inlichtingen en kreeg als antwoord dat Johannes Albertus Hamminck Schepel na 1859 niet meer in de bevolkingsregisters voorkomt.Ga naar eind83 Dat is op zijn minst opmerkelijk omdat zoals gezegd vader Hamminck Schepel zijn ongetrouwde dochters tot zijn dood op elke nieuwe woonplaats bij zich inschreef, ook toen Mimi allang | |
[pagina 79]
| |
met Multatuli in Duitsland woonde en Annet in Wolfenbüttel was voor haar opleiding. Geen van beiden zou ooit meer in zijn huis wonen. Heeft hij zijn oudste zoon verstoten? We weten niet wat er gebeurd is. Mimi moet zich dit alles enorm hebben aangetrokken, want Al was de lievelingsbroer met wie ze ook later altijd contact zou blijven houden en die als enig familielid aanwezig zal zijn bij Multatuli's crematie. Ze vindt hem een timide natuur, hij heeft iets zwaar-op-de-hands, maar als hij zich thuis voelt kan hij heel geestig zijn. Albert duikt eerst op in Amerika, waar hij les geeft en daarna in Japan, aanvankelijk als employee van de net opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij en later als leraar Engels. Hij bestelt en leest al Dekkers werken, maar volgens zijn zuster voelt hij Dek niet echt aan. In 1877 is hij bij zijn familie in Wiesbaden en Nederland, maar hij moet hals over kop terug: de Japanse burgeroorlogGa naar eind84 loopt anders dan gedacht, zijn huis is geplunderd en van zijn Japanse vrouw geen spoor. Vrienden hadden haar op hun vlucht mee willen nemen maar ze wilde blijven om op Alberts spullen te passen. Hij zal haar niet terugzien. Nu moet hij wel voorgoed naar Europa terugkeren, ook omdat de nieuwe regering niets ziet in Europees onderwijs, denkt zijn zuster. In augustus 1881, als Dekker en Mimi in Nieder-Ingelheim wonen, zal hij er langdurig logeren met zijn Franse vriendin Marie Blanc, met wie hij pas na veel aarzeling zal trouwen.Ga naar eind85 Zij is volgens Dekker onontwikkeld en ze heeft niet veel geestelijke bagage. Ze was Alberts maîtresse in Parijs en als hij die stad verlaat brengt hij haar onder in een klooster. Daar krijgt ze echter te weinig te eten, zoals ze hem schrijft. Hij gaat haar halen en neemt haar mee naar zijn zuster zonder echt te weten wat hij met haar wil. Als jongen zong hij vaak een liedje, ‘De liefde maakt de menschen dom zoo dom zoo dom, myn hart slaat bom bom bom’, zal Mimi in 1882 aan een vriendin schrijven. Hij heeft problemen om zich aan te passen en hij kan geen geschikt werk vinden. Hij gaat weg van Marie, tot grote opluchting van Dekker en Mimi, maar komt weer bij haar terug. Hij probeert van alles in het buitenland tot in China toe, haalt een middelbare akte Engels en tenslotte wordt hij eind 1883 benoemd tot leraar aan het Athénée Royal in het Belgische Mons op recommandatie van Mimi's Brusselse vriendin Christine Bremer. Hij slaakt een zucht van verlichting en trouwt nu toch, op 6 oktober 1885 in Brussel. Het echtpaar belandt ten slotte in Zutphen, waar Albert op 11 augustus 1901 overlijdt. Marie gaat daarna naar Frankrijk terug, en sterft op 19 maart 1928 in Jussey, Haut-Saône. Het huwelijk is kinderloos gebleven.
Was vader Hamminck Schepel harder voor zijn zoon die in zijn militaire voetsporen had moeten treden dan voor zijn dochters? Op het familieportret uit Mimi's fotoalbum staat Albert helemaal rechts, een kleine, ernstige jongen van een jaar of twaalf met een smal muizengezichtje en verdrietige ogen. Mimi maakte zich ernstig zorgen om hem en schrijft daar waarschijnlijk over aan Dekker. In ieder geval vraagt hij haar als de relatie tussen hen verbroken moet worden aan Truida Hotz te laten weten hoe het met haar Albert gaat, dit in te- | |
[pagina 80]
| |
genstelling tot Truida's zoontje Albert. Mimi vond dus dat er ergere dingen waren dan waarover verteld werd in de troosteloze ‘geschiedenissen van gezag’ en dat zou ze die Multatuli eens schrijven ook. Op een zondagmorgen eind 1861 gaat ze er voor zitten. ‘Ja, uwe geschiedenissen van gezag zijn troosteloos, maar toch zijn er dingen, die nog veel, veel treuriger zijn,’ schrijft ze, en dan stort ze haar hart bij hem uit en vertelt ze over haar liefde voor het ‘goede’. ‘Een kerkgang voor uw gemoed,’ noemt hij het later. Onlangs heeft ze vermoedelijk Shakespeares Hamlet gelezen voor haar akte hulponderwijzeres Engels. Ze was kennelijk onder de indruk van het boek, want voor haar brief haalt ze er iets uit aan. ‘Daar zijn dingen op aarde en in de hemel waarvan onze wijsbegeerte nooit droomde...’, en juist dat raakte Multatuli. Ook hij was in die tijd erg bezig met Hamlet,Ga naar eind86 met wie hij zichzelf wel vergeleek en het ‘something rotten in the state’ was bij uitstek ook van toepassing op de Nederlandse weigering recht te doen aan de Javaan, en dus aan Multatuli. In Minnebrieven had Mimi gelezen: ‘Ik kan u niet recht beschryven wat er met my gebeurd is, maar ik heb veel gedroomd en geyld. Ge weet wat Hamlet zei: “There are more things in heaven and on earth, Horatio, Than are dreamt of in your philosophy.” Welnu, Hamlet had gelyk! Hamlet had gelyk!’ Als het briefje klaar is tekent ze met mhs en dan verstuurt ze het in een gele envelop. Natuurlijk komt er geen antwoord, dat heeft ze ook niet verwacht. Ze ondertekende immers alleen met haar initialen zonder haar adres te geven. Toen ze haar eerste briefje schreef, zal ze niet hebben vermoed hoe vanaf dat moment tot haar dood in september 1930 haar leven met dat van de vereerde schrijver verweven zou zijn. Toch had ze het niet veel later kunnen bedenken. Ze werd gewaarschuwd; in zijn allereerste brief aan haar schreef hij het al: ‘Die zondagmorgen beslist misschien over Uw geheel leven’ en hij onderstreepte de zin. In diezelfde brief vraagt hij haar meer over zichzelf te schrijven: ‘[...] beschrijf mij uwe betrekkingen, uwe levenswijze, den toon die er heerst in uw gezin, - alles wat u aangaat.’
Wat zouden we iets gegeven hebben voor haar antwoordbrief! |
|