Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59
(2007)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wium van Zyl
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||
bericht in de Morning Post. Volgens laatstgenoemde krant zou de Engelse consul in Batavia, McLean, aan zijn regering een brief geschreven hebben over de slechte toestand van de Javanen. Men verwijst ook naar ene ‘Victor’ die in de Engelse krant ter staving naar Multatuli verwijst. De Zuidafrikaan gaat onmiddellijk over tot de verdediging (tegen de Engelse) van de Nederlandse koloniale politiek. Multatuli's naam duikt in de volgende jaren nog enkele malen negatief op in berichtgeving over de situatie in Nederlands-Indië. De eerste positieve verwijzing (2 mei 1882) vindt men in een reactie op een bewering die een Engelstalige Kaapse bibliothecaris, dr. Theophilus Hahn, maakte in een openbare lezingGa naar eind1.. Hij zou gezegd hebben dat de Nederlandse letterkunde niets voorstelt. De Zuidafrikaan antwoordt: Maar het Hollandsch zoo als het thans door mannen van talent - door een Beets en een Van Koetsveld, een Busken Huet en een Douwes Dekker - geschreven wordt, voor onbeholpen en vervelend uit te krijten, dat is iets wat slechts in iemand vallen kan die er niets van weet en niets van vernomen heeft, behalve wat deze en gene hem welligt heeft op de mouw gespeld. Op 6 mei volgt een eveneens heftige brief door J. van der Tuuk, hoogleraar in Moderne Talen aan het Zuid-Afrikaanse Kollege. Hij schrijft onder meer aan Hahn: Hebt gij Multatuli's ‘Max Havelaar’ gelezen, dat boek die een rilling door Nederland deed gaan? Zo niet, dan zijt gij onbekend met een van de grootste genieën van de tegenwoordige tijd, wiens naam, wat zijn karakter als mensch ook mogen zijn, eeuwig zal voortleven in de harten en hoofden van het Nederlandsch volk. Men verzet zich dus tegen Multatuli's kritiek op de Nederlandse koloniale politiek, omdat het de zaak van de gekoloniseerde Nederlandstaligen benadeelt. Al gauw wijst men echter op zijn kwaliteit als schrijver als dezelfde groep hier haar voordeel mee kan doen. Van der Tuuks uitspraak toont ook dat dit ‘genie’ wel bewonderaars had aan de Kaap. Tegen 1860 heerst er echter een toestand in de Nederduits Gereformeerde Kerk aan de Kaap die eveneens een rol in de literaire receptie van Multatuli zou hebben. Er bestond namelijk grote onrust over de invloed die zogenaamde ‘liberale’ theologen en het ‘rationalisme’ zouden hebben op Zuid-Afrikanen die in Nederland voor predikant studeerden. In reactie richt de Kerk in 1859 een eigen Zuid-Afrikaanse ‘kweekskool’ op (te Stellenbosch) waar de ‘orthodoxen’ vervolgens de baas konden zijn. In de Kerk en onder Nederlandstaligen was er een sterke verdeeldheid en onderlinge achterdocht. De ‘orthodoxen’ | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||
stonden klaar om op het geringste teken van ‘onrechtzinnigheid’ te reageren. (Van Rinsum 2006:48-55) Zelfs de liberale bladen in Zuid-Afrika ontkenden alle steun aan de ‘moderne theologie’. (Hanekom 1951:230) Het gaat dus om een strijd die strikt binnen de grenzen van de Kerk werd uitgevochten. Welke associatie dan ook met een figuur als Multatuli, naar wie uiteindelijk in zijn (wel tamelijk uitvoerige) overlijdensbericht in De Zuidafrikaan van 31 maart 1887 werd verwezen als een ‘vijand van het Christendom’, zou zeker strategisch heel dom geweest zijn. Ook professor Van der Tuuks kwalificering (‘wat zijn karakter als mensch ook mogen zijn’) suggereert voorzichtigheid. Het valt dus te verwachten dat multatulianen in Zuid-Afrika zich in die tijd liever op de achtergrond hielden. Een van hen was waarschijnlijk Thomas Francois Burgers (1834-1881), een Kapenaar die in Utrecht afstudeerde en in 1859 dominee werd in de nieuwe gemeente Hanover in de Karoo, een afgelegen gebied in de Kaapkolonie. Burgers noemde Nederland de plaats van zijn ‘tweede geboorte’. Het is onwaarschijnlijk dat hij niet op de hoogte zou zijn geweest van de Max Havelaar. In 1862 werd hij bij de synode aangeklaagd omdat hij door ‘het rationalisme besmet zou zijn’ en werd hij geschorst (Engelbrecht 46). Hij spande een rechtszaak aan en werd door de rechter in het gelijk gesteld, maar de synode dwarsboomde de uitvoering van het vonnis en dus Burgers' eerherstel door jarenlang niet te vergaderen. Tijdens dit ‘beleg’, dat ervoor zorgde dat Burgers lange tijd zijn beroep niet ten volle kon uitoefenen, grijpt hij net als Multatuli de verhaalkunst aan als wapen. Tussen 1866 en 1869 (Lijphart-Bezuidenhout 1972:13) publiceerde hij zijn ‘Tooneelen uit ons dorp’, een serie ‘schetsen’ in de liberale krant Het Volksblad. In die verhalen maakt hij regelmatig toespelingen op en beschrijft hij situaties waarin de orthodoxen te pakken worden genomen. Van het personage van de zelfingenomen, orthodoxe dominee, maakt Burgers een Droogstoppel. Net als Multatuli uit hij zijn kritiek middels verschillende personages: een catechisant, zowel eenvoudige als ontwikkelde boeren en - daarmee een beroep doend op de pathos - een ongeschonden stervend meisje. Zijn identiteit verschuilt Burgers achter het pseudoniem ‘een dorpsbewoner’.Ga naar eind2. Met zijn ‘Tooneelen’ was Burgers de eerste pionier van belang van de Zuid-Afrikaanse verhaalkunst.Ga naar eind3. | ||||||||||||||||||||||||||
C.J. Langenhoven‘Langenhoven vertelde mij dat hij 's ochtends Multatuli las en 's avonds de Bijbel’, zo schreef zijn vriend, de journalist Frederik Rompel. (Rompel 1951:75) Langenhoven verwees inderdaad vaak naar zijn respect voor Multatuli, maar voelde zich later gedwongen om deze bewondering nadrukkelijk te kwalificeren. De veronderstelling dat zijn werk door Multatuli beïnvloed zou zijn, doet hij af als ‘letterkundige beroepsteoriste’ die ‘nie weet wat hulle praat nie’ en ‘enige ding sommer sê’ en zegt dan: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||
Ek het Multatuli deurgelees en ek lees hom nog herhaaldelik oor en oor, nie omdat ek op verre ná met sy inhoud ooreenkom nie, maar omdat sy treffende styl en noukeurig-netjiese uitdrukkingsvorm vir my 'n intellektuele genot verskaf. Wanneer hij precies met het werk van Multatuli kennismaakte, blijft onduidelijk.Ga naar eind4. Volgens de Langenhoven-biograaf, J.C. Kannemeyer (1995:129-130), vond het zeker niet op de universiteit plaats. Voor de rest van de Nederlandse letterkunde had Langenhoven trouwens geen goed woord over. Het leesmateriaal voor zijn studie noemde hij ‘daardie kinderagtige ou skrywers’ die hem ‘tot die dood toe’ verveelde. De Tachtigers vond hij ‘malkunstenaars’. Hoewel Langenhoven overeenkomsten in zijn werk met dat van Multatuli afdeed als ‘toevallig’, is het zeker niet zo simpel. T.J. Heyns levert al in 1944 in zijn ouderwetse maar degelijke proefschrift getiteld Langenhoven en Multatuli genoeg bewijs dat het tegendeel waar is. Hij vindt echter de term ‘beïnvloeding’ niet toepasselijk. Over de overeenkomsten tussen Multatuli en Langenhoven geeft hij de volgende samenvatting: Bij zo'n studie wordt men getroffen door het feit dat er dikwijls soortgelijke reacties of openbaringen bij hen merkbaar zijn en dat zij soortgelijke onderwerpen behandelen. De totaal-indruk wijst op een geestelijke affiniteit of geestverwantschap; er is onder andere een soortgelijke romantische geest; gedurig kommentaar op dingen zoals de spelling van de dag, over professoren en literatoren; dezelfde onverdraagzaamheid bij ongunstige kritiek, vooral door anonieme schrijvers en dezelfde gevoeligheid voor lof. Hun opvattingen over kunst zijn dikwels eenders, hoewel Multatuli soms letterkundig zuiverder georienteerd is. Zij tonen ook sterke overeenkomsten als aforistische schrijvers; soms wint de een aan pittigheid en geestigheid en dan weer de ander aan rake trefkracht maar telkens bewijzen zij met hoeveel vaardigheid zij de wapens ironie, satire en sarcasme kunnen hanteren. Zelfs op het terrein van de godsdienst zijn er ondanks grote beschouwelijke verschillen wel vaak overeenkomsten. (Heyns 1944:iv) Het heeft weinig zin om de meestal overtuigende vergelijkingen van Heyns te herhalen. Ik beperk mij daarom tot een bespreking van overeenkomstige literaire kunstgrepen, de inspiratie tot de taalstrijd en de incidentele verdediging van Multatuli door Langenhoven. Langenhoven gebruikt regelmatig dezelfde kunstgrepen als Multatuli. Vergelijk het volgende voorbeeld van satire, als men het zo kan noemen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Saïdjah in Max Havelaar Batavia bereikt, wordt hij tot verrassing van de lezer onmiddellijk door een Nederlander als bediende aangenomen ‘omdat hij Saïdjah niet verstond’. Dit lijkt onlogisch, maar Multatuli zorgt voor een verklaring: ‘Men’ zoekt op Batavia namelijk bedienden die ‘nog niet zo bedorven zijn als andere die langer in aanraking waren met Europeanen’. Het wordt de lezer al snel duidelijk dat hij met een voorbeeld van kolonialistische onrechtvaardigheid te maken heeft. Iemand zonder ervaring met Europeanen is immers ook weerloos tegen hun uitbuiting. C.J. Langenhoven
In zijn roman Herrie op die ou tremspoor (1925, Langenhoven vw ii:160-162) laat Langenhoven zijn hoofdpersonage, Sagmoedige Neelsie, solliciteren naar een baan als accountant bij een winkelier. De enige vereiste is de vaardigheid om snel te kunnen rekenen. Hij handelt de berekeningen die men aan hem voorlegt ‘soos die blits’ af. Eén van de personeelsleden doet er vervolgens twee uur over om vast te stellen dat alles inderdaad klopt. Dan volgt de verrassing: ‘sekuurheid’ is hier een ‘diskwalifikasie’ en hij krijgt daarom de baan niet. Het principe wat hier geldt, is dat een betekening pas goed is als deze de zaak bevoordeelt. Als Neelsie het over ‘falsiteit’ heeft, wijst de winkelier hem terecht: ‘in besigheid gebruik 'n mens nie sulke lelike woorde nie’: Dit is nie valse dinge nie, dis foutjies. Errors, mistakes. En wat die klandisie betref, nege uit die tien is te lui om ooit hul rekenings na te gaan. Die een wat die fout kry kom hier kla en dan skop ek, voor hom, 'n geweldige baan op met my boekhouer en ek skeur bosse van my hare uit van spyt. Dís die manier om besigheid te dryf. (169-170) Deze kunstgreep van ‘satirische omkering’ is natuurlijk niet beperkt tot deze twee schrijvers, maar het is aannemelijk dat Multatuli's werk hier model stond voor Langenhoven. Langenhoven is even beroemd geworden door zijn rol als taalstrijder als door zijn schrijverschap. Zijn passie voor de rechten van de Afrikaanssprekenden is vergelijkbaar met Mutatuli's strijd voor de Javanen. Langenhoven bekeerde zich tamelijk laat tot het Afrikaans. Voorheen was hij voorstander van het Engels. Tot verrassing en ontsteltenis van velen richtte hij zich allereerst tegen het Nederlands dat tot op dat moment als synoniem voor het Afrikaans werd gebruikt | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||
en in werkelijkheid het Afrikaans uit hogere functies weerde. (Kannemeyer 1995:238) Vooral de Afrikaanstalige elite maakte zichzelf hieraan schuldig. Het is onduidelijk gebleven wat bij Langenhoven precies de ommekeer veroorzaakte. Niemand heeft tot dusver opgemerkt dat zijn belangrijkste argument grote overeenkomsten heeft met een bepaalde argumentering van Multatuli. Laatstgenoemde trekt ettelijke malen te velde tegen de ‘schoolverwaandheid’ van taalgeleerden die zowel de spelling als de stijl overheersten. (Ideeën 1062, vw vi:636) De ‘conventionele schrijftaal’ is volgens Multatuli ‘voor een groot deel leugen’. (Van Liberalismus, vw v:375) Dit wordt veroorzaakt door de zogenaamde taalkenners die niet beseffen dat een taal ‘ontstaat’ en niet ‘gemaakt’ wordt. Zo wordt het volk benadeeld, bedrogen en dom gehouden. Vergelijk zijn volgende uitspraken: Is het geen stellig kwaad, dat de ooren des volks, dat de smaak der jeugd, dat het gezonde verstand van allen wordt bedorven door de parasieten van ‘het woord?’ (vw v: 381) En: Is het geen kwaad het volk over te laten aan bedrog? Het onvatbaar te laten maken voor waarheid? Het laten biologeren tot niet-verstaan, tot niet-denken, tot niet-begrypen, tot stompzinnige tevredenheid met dit alles? (vw v:382) Dat Langenhoven deze uitspraken goed kende, blijkt uit een oordeel dat hij uitspreekt over de Nederlandse schrijftaal. De ‘Hollander’ is volgens hem de interessantste mens als hij zijn eigen taal spreekt of in een vreemde taal schrijft. Zijn letterkunde had de ‘boeiendste’ van de wereld moeten zijn. ‘Maar sy skryftaal is deur sy menigvuldige doktore en professore ontsiel geword met 'n oneindigheid van kunsmatige belemmerings. Voor hy durf om te begint om te skryf moet hy op sy skole en hoë skole geleer word om te verleer om sy kragtige en kleurryke lewende spreektaal op papier te sit’. (Die Burger, 15 oktober 1928) Langenhoven voerde ook aanhoudend strijd tegen Zuid-Afrikaanse neerlandici die hun kennis van het Nederlands wilden gebruiken om de ontwikkeling van het Afrikaans te beïnvloeden. Heyns (1944:217b) wijst op de volgende uitspraak van Langenhoven: ‘'n Taal word dikwels van onderaf opgebou en van bo af bederwe’. Het ontwikkelen van de volkstaal betekent volgens hem automatisch de ontwikkeling van het volk zelf. Door zich over te geven aan de vreemde taal NederlandsGa naar eind5. (en ook Engels) wordt de ontwikkeling van het Afrikaner volk geremd. In een van een reeks stellingen beklemtoont hij in 1914: ‘Ons intellektuele lewe kwijn omdat hij uitgesluit is van samehang met ons alledaagse gedagte-gang en gedagte-uitdrukking’. (Langenhoven vw xiii:370) Elders | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||
beklemtoont hij: ‘Ons beroof ons skrywers van talent en ons lesers van belangstelling.’ Het volk zou haar kostbare erfenis - een eigen taal -moeten verzilveren. In plaats daarvan wordt haar taal ‘nie net agtelosig verwaarloos nie, maar opsetlik afgesluit onder strenge waarskuwing: “Geen Toegang. Op las van die Staatsman, van die Leraar, van die Onderwyser”’. (Langenhoven vw x:49-50) (Met ‘leraar’ wordt hier dominee bedoeld.) Het is maar een kleine stap van Multatuli's aanklacht tegen de taal-parasieten die bedriegers zijn van het volk, tot Langenhovens mening dat de ontwikkeling en creativiteit van de Afrikaanssprekenden verlamd wordt door hun afhankelijkheid van een vreemde taal, namelijk het Nederlands. Op 11 december 1922 vindt Langenhoven dat de tijd is aangebroken om Multatuli bij zijn taalgenoten te introduceren. Hij publiceert een Afrikaanse vertaling van Multatuli's gedicht ‘Kruissprook’ (‘Derde sprookje’) uit Minnebrieven (vw ii:106-114) in zijn beroemde rubriek ‘Aan stille waters’ in het dagblad Die Burger. Multatuli geeft in dit gedicht de kruisiging van Christus weer uit de optiek van het volk van Jeruzalem, dat alleen oog heeft voor de vermakelijkheidswaarde. De openingsregels zijn zowel provocatief als veelzeggend: ‘Hoera, hoera voor Golgotha!’ In de vertaling laat Langenhoven de verwijzing naar de misstanden in Indië weg. De publicatie veroorzaakt een scherpe reactie in een ander blad, De Kerkbode (20 december). Volgens de redacteur heeft hij ettelijke klachten over het gedicht ontvangen van lezers en steunt hij deze ook, want ‘zulk een voorstelling is kwetsend voor iemand die met eerbied en ontzag vervuld is voor Jezus Christus, die eenmaal de levende en de doden oordelen zal’. Hij noemt Multatuli ‘'n ongodsdienstige mens’ en ‘zelfs vijandig tegen de christelijke godsdienst’. Er volgt een vriendelijk vermanend slot: ‘Mnr. Langenhoven, die een van onze meest geniale schrijvers is, zal, wij houden ons daarvan overtuigd, niet gaarne willen kwetsen en in de toekomst zeker voorzichtiger zijn.’ Langenhoven was wel godsdienstig, maar deelde Multatuli's weerzin tegen schijnheiligheid. Een directe aanval op de Kerk was voor hem uitgesloten, maar zwijgen ook. In zijn antwoord in Die Burger wijst hij erop dat het gedicht in zijn kern handelt over het feit dat het volk voor wie Christus zijn leven heeft geofferd en dat hij liefhad, ook zijn meest verbeten vervolgers waren. Multatuli was volgens hem inderdaad ‘'n volslae godloënaar’ maar zelfs hij ‘as diepvoelende kunstenaar’ werd door dit verschijnsel ‘tot in sy diepste ontroer’. Langenhove merkt op dat Multatuli de lezer met zijn gedicht een voorheen ongekende ervaring biedt. Langenhoven verwijst ook naar de kerkhervormer Johannes Hus die door zijn eigen collega's tot de btandstapel veroordeeld werd. Hij refereert aan het verhaal van een oud vrouwtje dat ijverig hielp om hout te verzamelen voor de brandstapel van Hus; een man die zichzelf opofferde voor mensen zoals zij. Hus zou over haar gezegd hebben: ‘O, heilige onnoselheid’. Langenhovens suggestie is duidelijk: niet alleen Multatuli wordt ten onrech- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||
te door De Kerkbode aangevallen over wat in feite een waardevolle bijdrage voor christenen is, maar ook Langenhoven zelf. De gebeurtenissen rond Johan Hus laten zien dat dit niet de eerste keer is dat de Kerk iemand ten onrechte beschuldigt. Langenhoven voegt eraan toe dat de redacteur duidelijk niet verder heeft gelezen nadat hij de naam Multatuli zag. Hijzelf, zegt hij tot slot, heeft nooit De Kerkbode vermaand, zelfs niet toen de redacteur het in het verleden blijkbaar zo hoog op had met Langenhovens werk, dat hij het aanvaardbaar vond om stelselmatig Langenhovens auteursrecht te schenden door zijn werk zonder vergoeding te gebruiken. Verwijzend naar de indirecte dreiging met het Laatste Oordeel voegt hij eraan toe: ‘“Wij struikelen allen in vele” - en ek die meeste van almal. Maar - tog almal van ons sal al swaar genoeg by die verantwoording verby kom as elkeen sy volle aandag aan die eise van sy eie diens bestee...’ Langenhoven verdedigt dus niet alleen Multatuli. Hij valt zijn aanvaller ook in Multatuliaanse stijl aan! | ||||||||||||||||||||||||||
C. Louis LeipoldtLeipoldts ouders werkten voor zijn geboorte als zendelingen op Sumatra. Volgens de Leipoldt-biograaf, J.C. Kannemeyer (1999:74), kende het gezin de Max Havelaar en de Minnebrieven goed. Het verhaal van Saïdjah en Adinda wilde Leipoldt telkens opnieuw horen. Volgens eigen zeggen daagde hij als jongen de beroemde natuurvorser en geestelijke Friedich Carl Kolbe uit met vragen uit de Ideeën. (Kannemeyer 1999:105) Jaren later vertaalde hij Saïdjah en Adinda voor een Afrikaans schoolboek. Hij deed veel moeite om Multatuli te introduceren bij zijn Engelstalige intellectuele vrienden. De Leipoldt-verzameling van de Universiteit van Kaapstad bevat bijvoorbeeld een manuscript van zijn vertaling van het eerste deel van de Minnebrieven in het Engels. Tijdens zijn jarenlange verblijf in Londen schreef hij vele artikelen voor Engelse bladen. Kannemeyer rekent zijn ‘Multatuli and the Max Havelaar’ in de Westminster Review van oktober 1903 onder zijn beste artikelen. Kannemeyer wijst onder andere op Leipoldts rake beschrijving van de hybridische structuur van de roman, lang voordat critici in Nederland hiertoe kwamen: ‘It had no conventionality. It belonged to no particular set, for it was neither the word of a romanticist, nor by its aggressiveness and by the singular originality of its character and style’. (Kannemeyer 1999:210-212) In Leipoldts eigen oeuvre is deze relatie op minstens drie niveaus terug te vinden: als ethisch element, als literair thema en als literair model. Ten aanzien van het eerste, de ethiek, dringt de vraag zich op of het voor een Zuid-Afrikaanse schrijver mogelijk was om Multatuli te bewonderen, zonder zijn kritiek tegen een koloniale klassenverdeling op grond van ras over te nemen. Leipoldts eerste bijdrage als polemist levert onmiddellijk een antwoord op deze vraag op. In 1896, op vijftienjarige leeftijd, publiceert hij een brief in The | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||
Cape Times. Hij reageert op een bericht in Ons Land waarin men beweert dat de twee blanke bevolkingsgroepen van Zuid-Afrika moeten samenwerken om ‘het zwarte baas te raken’. Leipoldt richt zijn aanval vooral op het Nederlands/Afrikaanssprekende deel van de bevolking en op het idee dat onderscheid tussen mensen mogelijk zou zijn op basis van huidskleur. Hij waarschuwt: The nation who puts a restriction on freedom will ere long cease to be a nation. The man who has no love for his fellow creature - the man who, moreover, despises his comrade and contrives in the long struggle of life to hamper and handicap him as much as possible, who could give all he can to see his comrade rooted out and left to perish... that man has not the right to be called a man. Hij is zijn tijd ver vooruit als hij zijn landgenoten uitdaagt met de woorden: ‘Let us be worthy of that honour, and let us show our worthiness by carrying out the principle of equal rights and equal freedom for black and white alike!’ (Kannemeyer 1999:97-98) Een tweede voorbeeld vindt men in zijn reisboek over zijn reis naar Java in 1912, Uit my Oosterse dagboek (1932). Hij bespreekt het door Multatuli gewraakte cultuurstelsel en concludeert dat het ‘'n verkeerde, onetiese en deurgaans onregverdige manier van ontginning van 'n land was’. Hieraan voegt hij toe: ‘Ons het, in ons eie Transvaal, 'n PlakkerswetGa naar eind6., wat in sekere mate net dieselfde gedwonge arbeid voorskryf aan inboorlinge as dié wat Van den Bosch met soveel ekonomiese sukses en soveel etiese mislukking op die land onder sy heerskappy afgedwing het’. (1932:89-90) Multatuli wordt omgevormd tot literair thema in Leipoldts gedicht ‘Aan Multatuli’ in zijn veel herdrukte bundel Uit Drie Wêrelddele (1923): Kind van die noorderwêreld, waar die kou
Van winter weerga vinde in 'n volk
Wat kalm bly as jy kokend is en flou
En nie jou taal verstaan nie sonder tolk!
Die warmer Ooste, waar die son ontstaan,
Het jou tot man gemaak, en van jou hart
Die ys-gekorste kettings afgeslaan,
En jou geleer daar lê ook vreug in smart,
En in ellende grootsheid. Ek, as een
Met wie die Ooste ook gepraat het, gee
Hier, waar Adindas spook by maanlig ween
Oor Saïdjahs graf in eensaam-stille wee,
My huldegroet aan jou as blyk daarvan,
Apostel, hoëpriester, lyder, Man!
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||
Volgens het gedicht is Multatuli dus dankzij het Oosten de kilheid van Noord-Europa ontgroeid en ontwikkelde hij zich daardoor tot ‘man’. Onder ‘man’ wordt hier ‘echte’ of ‘ware mens’ begrepen. Als ‘man’ als slotwoord herhaald wordt, krijgt het een hoofdletter. Hiermee wordt dus geimpliceerd dat Multatuli dankzij zijn menselijkheid bovenmenselijke status heeft verworven. Eén keer heeft Leipoldt Multatuli erkenning gegeven voor de invloed die hij heeft gehad op Leipoldts scheppende werk. Het betreft hier zijn dramatische monoloog ‘Oom Gert vertel’ in zijn debuutbundel Oom Gert vertel en ander gedigte (1911). Dit gedicht heeft een klassieke status in de Afrikaanse letterkunde. In een brief aan Albert Verwey schrijft Leipoldt dat Multatuli's ‘Golgotha’ gold ‘als maat voor wat ik wou bereiken’. ‘Golgotha’ verwijst naar dezelfde ‘Kruissprook’ uit Minnebrieven waarover Langenhoven in conflict zou komen met De Kerkbode.Ga naar eind7. Hoewel ‘Oom Gert vertel’ zeker een onafhankelijk meesterwerk is, zijn er inderdaad verschillende technische overeenkomsten aan te wijzen. Als men het interpretatieprobleem in ‘Oom Gert vertel’ in het licht van het Multatuli-gedicht bekijkt, vindt er een belangrijke accentverschuiving plaats met betrekking tot de veel bediscussieerde leesvoorstellen door Leipoldt-critici. Het Multatuli-thema dat passiviteit met betrekking tot onrecht reeds een onethische daad is, blijkt namelijk ook toepasbaar op ‘Oom Gert vertel’. Dit gedicht bewijst dat Multatuli in een kritiek stadium van de geschiedenis van de Afrikaanse poëzie een richtinggevende functie vervulde. Behalve deze, zijn er nog andere overeenkomsten tussen Leipoldt en Multatuli. In zijn polemieken uit Leipoldt bijvoorbeeld kritiek op politici en de Kerk. Hij is zelf ook niet-christen. Als hij een keertje boos wordt op de Kapenaars, schrijft hij in de Transvaalse krant De Volksstem (9 februari 1924) over hun ‘self-tevredenheid, die smoesige droogstoppelagtige ingenomenheid met hulself en met alles wat Kaaps is’ (Kannemeyer 1999:470). Het is zeker niet verrassend dat de twee Zuid-Afrikaanse multatulianen bij gelegenheid met elkaar botsen. In 1925 krijgt het Afrikaans mede door de inspanning van Langenhoven officiële status. In 1926 stelt Leipoldt dat de taal te prematuur als onderwijstaal werd ingevoerd en dat het Nederlands te vroeg als voedingsbron werd afgesneden. Een bijtende verwijzing naar ‘teenswoordige taal-jingoes’ is kennelijk aan het adres van Langenhoven gericht! (Kannemeyer 1999:474) | ||||||||||||||||||||||||||
Multatuli-uitgavenHet is moeilijk na te gaan wanneer Multatuli tot de universitaire neerlandistiek in Zuid-Afrika doordrong. Een Zuid-Afrikaanse uitgave van zijn werk komt er pas in 1942, nadat de import van boeken uit zowel Nederland als Indië onmogelijk was geworden. Volgens de literator Gerrit Dekker (1942:175) valt de opleving in de productie van Nederlandse boeken in het land samen met een sterke ‘aangetrokkenheid’ tot de Nederlandse letterkunde die aangewakkerd werd door de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||
jongste Afrikaanse dichtkunst. Hiermee bedoelde hij de belangrijke poëzievernieuwing door de zogenaamde Dertigers. De Pretoriase uitgever J. van Schaik bracht binnen korte tijd niet minder dan twee reeksen Nederlandse boeken op de markt. Het achtste deel van de reeks ‘Van stamverwante bodem’ wordt een Bloemlesing uit die werke van E. Douwes-Dekker (Multatuli) (1942). Voor de Zuid-Afrikaanse neerlandistiek van 1942 werd Multatuli dus gerekend tot de Nederlandse klassieken die studenten zeker moesten lezen. Het boek bevat delen uit de Max Havelaar, het tweede bedrijf van Vorstenschool en enkele delen uit de Ideeën, terwijl Woutertje Pieterse de meeste ruimte krijgt. T.J. Heyns (1943:26-27) laat in een recensie terecht zijn teleurstelling horen, omdat de Minnebrieven helemaal ontbreekt. Hij wijst ook op de uiterst beperkte keuze uit de Ideeën. Het boek, dat tweehonderdtweeëntachtig pagina's telt, wordt ingeleid door T.J. Buning. Hij introduceert Douwes Dekker als ‘een van die grootste Nederlandse prosaskrywers’ en ‘'n man wat 'n ontsaglike invloed op sy volk sou uitoefen’. (1942:7) Hij toont zijn afkeer van de ‘onsmaaklikhede’ in Dekker's liefdesleven, maar bespreekt zijn werk verder vanuit een professionele neutraliteit. Mogelijk conservatieve lezers krijgen nauwelijks verhulde waarschuwings van Buning, zoals: ‘Sy growwe spot en hoon met die ortodoks-godsdienstige [...] gee dikwels blyk van 'n gebrek aan goeie smaak’. (26) Hij wijst op Multatuli's neiging tot scherpe contrasten en voegt hieraan toe: ‘Dit maak Multatuli se werk soms skadelik en selfs gevaarlike lektuur vir onoordeelkundige en onontwikkelde lesers’. (26) Ook zijn selectie van Multatuli's werk toont aan dat Buning zichzelf wilde beschermen tegen het soort reactie waarmee Langenhoven te maken kreeg. Sinds de voorzichtigheid die Van der Tuuk in 1880 in acht nam, was er dus nog niet zoveel veranderd! De belangstelling voor Multatuli in de eerste helft van de twintigste eeuw blijkt ook uit het eerder genoemde proefschrift van T.J. Heyns over Langenhoven en Multatuli (1944). In 1942 verscheen er ook een bloemlezing van de onderwijskundige S.J. du Toit, getiteld Land en zee, ‘Nederlandse verhale vir Afrikaanse skole’. Het boekje bevat twee verhalen van Multatuli: ‘Saïdjah en Adinda’ en ‘Het sprookje der Inca's’. Eveneens in 1942, nam Jan Greshoff het gedicht ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’ op in zijn bloemlezing Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst i, Rondom Tachtig. Scholtz en Lategan namen ‘De Japanse steenhouwer’ op in hun 'n Bloemlesing van Nederlandse verhale die in 1954 verscheen en minstens zes drukken beleefde. P.C. Schoonees nam eveneens ‘De Japanse steenhouwer’ op in zijn Uit de Nederlandse verhaalkunst die in 1954 verscheen en in 1972 werd herdrukt. Deze bloemlezingen waren veelal bestemd om te dienen als verplichte boeken voor de hoogste klassen van de middelbare school. In zijn studie Aspekte van die nuwe prosa (1967) wijst de romancier André P. Brink, de belangrijkste poeticale begeleider van de Zuid-Afrikaanse ‘Sestigers’,Ga naar eind8. de Max Havelaar aan als voorloper van ‘de nieuwe roman’. Het is daarom niet verbazend dat in twee van de voornaamste antiapartheidsromans (Brinks 'n Droë wit seisoen, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||
1979, en John Miles' Kroniek uit die doofpot, 1991) sprake is van documenten die veel weg hebben van ‘de pak van Sjaalman’. De naam Multatuli verdween in de tweede helft van de twintigste eeuw echter geleidelijk uit het Zuid-Afrikaanse bewustzijn, om in 1997 ineens terug te keren. In dat jaar verscheen Elsa Jouberts Gordel van smarag, 'n reis met Leipoldt; een goed voorbeeld van ‘poetic justice’. Als er één Zuid-Afrikaanse schrijver is die aanspraak kan maken op de eer een boek geschreven te hebben dat heeft bijgedragen aan de politieke omwenteling, is het Joubert. Met haar roman Die swerfjare van Poppie Nongena (1978) rukte zij het zware gordijn weg tussen het blanke publiek en het lijdende zwarte individu. Dit zonder de uiteindelijke directheid en heftigheid die zo kenmerkend zijn voor Multatuli's Max Havelaar. De confrontatie van het publiek met de meelijwekkende Poppie heeft wel veel weg van Saïdjah en Adinda, maar zonder de negentiende-eeuwse romantische inkleding. De titel Gordel van smarag doet ingewijden onmiddellijk aan Multatuli denken, maar Joubert kijkt naar de Nederlandse schrijver over de schouder van Leipoldt. Zij beschrijft een reis naar Indonesië in de sporen van Leipoldt. In haar boek haalt zij zowel zijn Uit my Oosterse dagboek als zijn ongepubliceerde Engelstalige manuscript en dagboeken aan. Deze bronnen versterken haar besef dat Leipoldt ‘gedrenk was in Dekker se werk’ (1997: 11). Daarom geeft zij in haar reisverslag een samenvatting van de Max Havelaar en gaat zij nog eens apart in op de geschiedenis van Saïdjah en Adinda. Multatuli en Leipoldt zijn volgens haar beiden ‘kampvegters vir die lydendes’. (1997:60,75) Zo komt Joubert tot een fundamentele vraag: ‘Miskien was Leipoldt nie genóég deurdrenk van Multatuli nie! Kon Leipoldt óns Multatuli gewees het? Daar in die jare twintig, dertig...’. (1997:36) ‘Miskien, 'n baie groot miskien, sou iets van die onheile van apartheid en die verskriklikhede van die Rasseregistrasiewet, die Ontugwet en die Wet op Gemengde Huwelike ons gespaar gebly het’. (1997:85) Hierdoor bracht Elsa Joubert dus niet alleen Multatuli opnieuw onder de aandacht van de Zuid-Afrikaanse lezer. Zij formuleerde aan de hand van Leipoldt ook een verzuchting van het post-apartheid tijdperk: hoewel de Afrikaanse letterkunde wel degelijk kennis nam van Multatuli en hoewel zijn werk en ideeën in bepaalde opzichten richting gaven aan haar ontwikkeling, lieten zijn meest invloedrijke volgelingen het hem niet toe om volledig tot zijn recht te komen. Moet men in Zuid-Afrika troost zoeken in zijn Ideeën 147: ‘Dwaling is noodig’...?
Universiteit van Wes-Kaapland Dept. Afrikaans en Nederlands
wvanzyl@uwc.ac.za | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|