| |
| |
| |
Multatuli en de koffer van Donkersloot
Interview met Hans de Leeuwe
H.H.J. de Leeuwe (1916-2006) studeerde Duitse taal- en letterkunde in Amsterdam en theaterwetenschap in Berlijn, Keulen en Wenen. Hij promoveerde in 1950 in Amsterdam op Multatuli. Het drama en het toneel. Hij is de grondlegger van het Instituut voor Theaterwetenschap te Utrecht, waaraan hij van 1966 tot 1981 als hoogleraar verbonden was.
Een compilatie van zijn belangrijkste artikelen op het gebied van de theaterwetenschap en dramaturgie, Theater ist grenzenlos, verscheen in 2005.
U hebt een dubbele fascinatie, voor Multatuli en voor toneel. Voedde het een het ander of kwam dat allebei tegelijk?
De belangstelling voor toneel is mij aangeboren; mijn ouders waren operazangers. Mijn moeder was, zoals gebruikelijk was, van het toneel afgegaan, maar mijn vader is nog volop bezig gebleven, totdat hij ver over de zestig was. Ik ben dus met het toneel, de opera, de muziek opgegroeid. Ik ben in Essen in Duitsland geboren en heb daar het gym bezocht, tot mijn achttiende jaar.
Toen mijn vader gepensioneerd was keerden we terug naar Nederland. We gingen wonen in Amsterdam, waar ik Duitse taal- en letterkunde heb gestudeerd. Multatuli was voor mij al een begrip, omdat mijn vader een grote bewonderaar was. Ik sprak destijds veel met mijn neef Jules over Multatuli, over de Geschiedenissen van gezag, daar was ik toen al zeer door gefascineerd. De studie Duits bracht mee dat je je niet bezighield met Nederlandse literatuur. Maar tijdens de mobilisatie leerde ik Piet Spigt kennen. We bleken dezelfde literaire voorkeur te hebben, voor Herman Heijermans en voor Multatuli. Over Heijermans zal ik nu niet uitweiden, ik heb daar ook mijn best voor gedaan, althans voor de grote uitgave van zijn toneelwerk. Maar Multatuli kwam juist in die jaren voor mij sterk naar voren omdat mijn vader mij de Max Havelaar opstuurde, die ik heb verslonden. En zo, al pratende met Piet Spigt, ben ik veel meer van Multatuli gaan lezen, voorzover er een en ander aanwezig was in mijn vaders bibliotheek en verder in wat we onderweg op de markt hadden aangeschaft. Zo ging dat indertijd. Toen werd mijn belangstelling (en nou komt het antwoord op jullie vraag) gewekt, je zou zeggen door Vorstenschool, nee: door Aleid. Dat moet dus met een soort aanleg van mij te maken hebben, dat ik me altijd geïnteresseerd heb voor kleine vergeten dingen, in een hoek- | |
| |
je, om te zien: ‘Ja, daar moet toch wel iets mee te doen zijn. Wat is daarmee aan de hand?’ Gedurende de oorlog al heb ik me intensief met Aleid beziggehouden.
Piet had weer een heel andere kijk op de zaak, die werd geboeid door bijvoorbeeld de ‘klap-historie’, waarbij Dekker een paar ontevreden en brutale bezoekers in het theater een klap had verkocht en tot twee weken gevangenisstraf veroordeeld werd. Dat was toen wel bekend, maar de documentaire details ontbraken. En waar waren de documenten in dat geval? Bij de rechtbank.
Dit gebeurde allemaal in de oorlog, en bovendien was het niet zo dat men zei: och ja, Multatuli, dat kennen we wel, dat is een groot schrijver. Maar een godloochenaar! Multatuli was toen nog veel meer een omstreden figuur en dat was interessant. Ik heb de tijd dus mee kunnen maken dat er langzamerhand verandering kwam in de houding van het publiek tegenover Multatuli.
Toen werd het vrede, en in die jaren van wederopbouw, vanaf 1945, maakten Piet en ik kennis met Henri A. Ett. En die had weer relaties met de letterkunde, vooral met mensen als Garmt Stuiveling en met Fred Batten. Wij kwamen bij elkaar, bij Piet of bij mij thuis, de eerste maanden of jaren waren de vergaderingen van het bestuur bij mij: Roerstraat 33-1 in Amsterdam. Toen waren er twee dingen. Het bestuur van het Genootschap lag - zal ik maar zeggen - op zijn gat. Het had voor de oorlog bestaan uit diverse lieden die belang stelden in Multatuli, de voorzitter was verbonden aan het archief van de Bibliotheek te Amsterdam, de heer De Hart. Die sloot zich vrij snel aan bij het nationaal-socialistisch gedachtegoed. Hij heeft de overige bestuursleden niet weggejaagd, maar ze zagen zijn Führeropvattingen niet zitten en bleven weg. Het is natuurlijk voor oppervlakkige lezers helemaal niet moeilijk om van Multatuli een nationaal-socialist te maken, denk maar aan zijn afschuw van het parlement.
Van mijnheer De Hart hebben wij na de oorlog niets meer gehoord en toen hebben we besloten, heel brutaal eigenlijk, om over te gaan tot heroprichting van het Genootschap. En daarvoor hebben we als ik het me goed herinner in Frascati op een zondagochtend een zaal gehuurd en dat via stencils aangekondigd. Dat ging allemaal heel moeilijk, want er was geen papier, of liever er was wel papier, maar je moest bij de papierhandel beargumenteren dat het ging om culturele belangen, en als je het zo deed lukte het wel. Op die bewuste dag in oktober 1945 hadden we een grote belangstelling. De meeste aanwezigen waren nog leden van de Vereeniging Het Multatuli Museum. In het bestuur zaten A.C. Beekhof, die was penningmeester, Fred Batten, die was commissaris, Henri A. Ett was conservator, Garmt Stuiveling voorzitter, en ik secretaris. O ja, er moest een vrouw bij en dat was een heel mooie vrouw. Ze was getrouwd met een natuurkundige die hoogleraar is geworden in Leiden, een aantal jaren geleden gestorven. Dat moet je nakijken, die naam ben ik nu kwijt.
| |
| |
Dat kijken we na. [Het was mw. Sylvia de Groot. - GL/JvW]
Ze was tweede secretaresse. Ze was zeer praktisch, ik kom er straks nog op terug. Op de vergadering werd met algemene stemmen het Genootschap heropgericht. De contributie was heel laag, f 2,50, kan dat?
Zoiets staat ons ook bij.
Garmt hield toen een van zijn eerste grote redevoeringen, over Multatuli's eerste drama, hij zou gefraudeerd hebben, dat heeft Garmt toen allemaal uitgezocht, en daar kwam uit dat Multatuli zich in zijn nadeel vergist had. Dat staat in een van zijn boeken. Zo is dat gegaan.
En toen begonnen de Genootschapsactiviteiten echt te lopen, volgens de bestuursarchieven. De mappen uit de eerste jaren na de oorlog puilen werkelijk uit van de doorslagen van brieven en convocaties voor lezingen!
Ja, we hadden een heel programma voor ons, namelijk om Multatuli bij het publiek bekender te maken, toen hebben we om de maand of elke zes weken lezingen georganiseerd. Piet sprak bijvoorbeeld over Multatuli als moralist, Henri Ett over allerlei vondsten in de archieven, ik heb toen ook een paar keer gesproken, iedereen kwam aan de beurt. Een keer was er zelfs een avond met zang en vioolspel. Er werden ook mensen buiten het bestuur gevraagd, zoals K. ter Laan, die sprak als socialist, er was een schrijfster die sprak namens het protestantisme, en dan was er nog iemand namens het katholieke volksdeel. Die formule hebben we ook geprobeerd vast te houden en daaruit kwamen de Geschriften van het Multatuli Genootschap voort. Ook in andere plaatsen, zoals Den Haag en Rotterdam, hebben we gewerkt, vaak samen met de vrijdenkersvereniging De Dageraad, toen in die jaren hebben die ons enorm gesteund. Zo ging dat door.
In een van de ijzige winters, in 1947, er was toen net een prinsesje geboren [Marijke - GL/JvW], maar er werd geen feest gevierd want er waren geen kolen, hebben we in de aula van de universiteit iets georganiseerd. Dat was ter gelegenheid van Multatuli's zestigste sterfdag. Ach, we vonden altijd wel wat om te vieren of te herdenken. In elk geval zou Henriette Roland Holst komen spreken. Maar die woonde niet in Amsterdam en was toen al diep in de zeventig. Ze moest dus gehaald worden en dat nu was de taak van de jonge, knappe, tweede secretaresse. Zij kwam dus aan met mevrouw Roland Holst en meende dat ze naar een- of tweehoog moest in het gebouw, waar de bijeenkomst zou zijn. Uiteindelijk moest ze helemaal weer naar beneden en daar was ze niet gelukkig mee. Ze mopperde wat, want ze moest die oude vrouw door dat gebouw heen en weer slepen. Goed, de aula zat helemaal vol toen de deuren openzwaaiden. En daar kwam die statige, oude grijze dame binnen. Uit respect stond iedereen toen op en dat was toch een onvergetelijk moment.
| |
| |
(Foto: J. van Waterschoot)
Het tweede wat ik moet noemen - of misschien was het wel het eerste als je naar de prioriteiten kijkt - was het totstandbrengen van het volledige werk. En nu krijgen we de grote letterkundigen van de vorige generatie, Menno ter Braak en Eddy du Perron. Die hadden zich voor Multatuli ingezet, wat soms tot hevige ruzies geleid heeft, en dat had te maken met een moeilijk punt, namelijk: hoe was Dekker als vader en als echtgenoot. Piet heeft dat in een van zijn essays heel goed aan de orde gesteld, ik kan me best voorstellen dat mensen zeggen wat is dat voor een kerel, zeventien dienstjaren, gooit dat weg voor een of andere inval, laat zijn vrouw zitten met nog een kind op komst, gaat op reis, komt weer terug maar totaal zonder enig middel van bestaan, en dat hele gezin wordt in een grensplaats met België gearresteerd omdat er een baboe bij is. Enfin, Multatuli was een tragische figuur, ik heb altijd grote bewondering gevoeld voor de moed die hij gehad heeft om in te gaan tegen de burgerlijke regels die je zelf hoort te respecteren; je geeft niet in een malle bui je baan eraan, maar daaraan hebben we nu toch maar een van de grootste romans van de Nederlandse literatuur te danken. En wat er dan verder komt, de Minnebrieven, dat vind ik eigenlijk nog veel beter, de Geschiedenissen van gezag, die hele structuur en vormgeving, alles transcendeert zoals ik dat in mijn dissertatie heb genoemd naar de realiteit, naar het leven zelf. Ook de allerhoogste regionen van het denken en de godsdienst zijn gerelateerd aan de werkelijkheid. Dan is het: ‘Ik heb dìt gedaan,
| |
| |
nou is het jullie beurt!’ Daar ging het dus om, om dat aan het lezerspubliek over te brengen. De mensen er warm voor te laten lopen.
Dat vw - tweede of eerste punt - dat was toch door Du Perron al aangezwengeld?
Du Perron had eigenlijk gedacht: het moet een verslag worden ‘per dag’: een brief, een boek, een advertentie, en zo door tot en met het laatste uur. Maar dat is onverkoopbaar. Toen werd afgesproken om een groot aantal delen te doen, chronologisch met commentaar en inleiding van het literaire werk en daarna documenten en brieven - en dat zou meen ik bij elkaar tien delen moeten beslaan. Het werden er zoals we weten vijfentwintig. Een van de medewerkers, Henri Ett, heeft geweldige dingen gedaan. Om de vier of zes weken waren er bestuursvergaderingen en dan kwam hij altijd weer met nieuwe ontdekkingen.
Je vindt in het Genootschapsarchief tientallen brieven van Ett aan mensen die dingen van Multatuli zouden kunnen hebben, mensen die Berdenis heetten, Van Heeckeren van Waliën of Brest van Kempen... alles wat maar uit de Multatuli-omgeving kwam.
Ja, Ett was een typische vorser, ongelooflijk, daar heb ik altijd een grote bewondering voor gehad. Fred Batten en Garmt, dat ging op den duur niet samen, ik kan niet zeggen waardoor dat kwam, Fred ging in een of andere brochure tegen Garmt tekeer, dat was wel jammer omdat we met z'n allen iets groots tot stand wilden brengen. Dan moet je niet met elkaar gaan zitten heibelen.
Maar de groep is door de uitgave toch bij elkaar gebleven.
Ook de tegenstanders van Multatuli moesten er toch van overtuigd kunnen worden dat er zo'n totale uitgave moest komen, zodat men zelf kon uitvinden hoe de vork in de steel zat. We hebben toen een grote oproep geplaatst, gemaakt door Garmt. De hoogleraren Donkersloot en bij ons in Utrecht Pierre Smit, en in Nijmegen Asselbergs, werden langzaam maar zeker erbij betrokken omdat ze vonden dat er wat gebeuren moest. We hebben ervoor gezorgd dat er op de trom geslagen werd. We hadden ook nog de vitrine met de as van Multatuli in een van de kamertjes van de oude ub, we hebben toen met de Vereniging voor Facultatieve Lijkverbranding in Driehuis-Westerveld overlegd en waarachtig, het lukte om een klein maar fraai standbeeld op te laten richten waar de urnen van Multatuli en van Mimi in werden geplaatst.
Dat is trouwens onlangs weer opgeknapt en schoongemaakt.
| |
| |
Aha. Nou ja, toen kwam Geert van Oorschot. Dat was een jongeman met een ongekende energie met grote plannen. ‘Ik heb geen uitgeverij, ik ben een uitgever.’ Dat zei hij. Hij rookte ontzettend veel goede sigaren. Op een gegeven ogenblik kreeg hij f 500 voor zijn eerste aow en dacht: weet je wat ik doe? Hij liet een taxi komen en hij liet zich naar Hajenius op het Rokin in Amsterdam rijden, waar hij toen voor f 500 sigaren heeft gekocht.
Ja, zo was hij wel.
Van Oorschot heeft zich sterk gemaakt om dat grote plan te realiseren en dat is dan ook gelukt - toen kreeg hij bij voorbaat het erelidmaatschap van het Multatuli Genootschap. Dat vond hij natuurlijk prachtig. En ja, wat zal ik daarvan nu verder vertellen, het was heel moeilijk werk, we hadden besloten de oude spelling te laten en de nieuwe in te voeren en dat betekende dat de e's en de o's en de ch's en de n's geschrapt moesten worden. Dat was het klein monnikenwerk. Het grote was natuurlijk de indeling, de keuze van de drukken. Over Vorsten-school heeft John Cornelisse onlangs een prachtig bibliofiel uitgegeven boek geschreven.
Dat ziet er mooi uit, die nieuwe Vorstenschool-uitgave, dat heeft Cornelisse hier nog persoonlijk gebracht, niet?
Ja, hij is hier geweest, ik was stomverbaasd. Hij heeft heel verdienstelijk werk verricht.
Dat brengt me op de keuze van de drukken. Wat Vorstenschool betreft heeft Garmt me gevraagd: ‘Wat vind jij?’ en toen heb ik gezegd: je moet de laatste nemen, want daarin heeft Multatuli nog kans gezien om wat de acteurs ervan gemaakt hadden in zijn aanwijzingen te verwerken.
Ten opzichte van de eerdere edities.
Ja. En zo ging dat dus door, maar toen kwamen er moeilijkheden. Garmt was een fantastische man, kon veel tegelijk, hij had een grote energie ook, nou hadie Multatuli al ondersteboven gehaald, maar dat was nog niet genoeg. Hij was namelijk ook hoogleraar Nederlandse Taal en Letteren, dat is op zichzelf natuurlijk al iets belangrijks en veeleisends, maar hij zat ook in de voorbereiding voor de uitgave van de grote barokke toneelschrijver en dichter Bredero, en het gevolg was dat hij Multatuli heeft laten liggen. Dat heeft de waanzinnige toorn opgewekt bij Van Oorschot. Dat was heel erg. Het werk kwam stil te liggen en dat is voor een uitgever natuurlijk niet best. Stel je voor: elk jaar een deel Multatuli beloofd - maar die delen komen niet! De delen zouden niet alleen gebonden in dundruk uitkomen, maar voor een gering aantal werd ook nog een uitgave in luxe-editie gemaakt, in kalfsleer.
| |
| |
Er viel een gat van achttien jaar, 1960 tot 1978, in de vw-uitgave.
Ja, zoiets. Enfin, Garmt is na zijn uitstapje naar Bredero weer bij Multatuli teruggekeerd en heeft schitterende inleidingen geschreven. Toen men later zei dat er eens een mooie biografie moest komen, dacht ik altijd bij mezelf ‘die inleidingen van Garmt, die moet je aan elkaar plakken en dan heb je 'm’. Maar dat was dan blijkbaar toch niet goed genoeg en uiteindelijk is dan dat grote boek op een andere manier ontstaan.
Waaruit bestond uw betrokkenheid bij het vw? U deed Vorstenschool, maar er was ongetwijfeld meer dat u onder uw hoede had. Wat waren uw activiteiten voor het vw?
Bij de eerste delen was ik volledig betrokken. Je kunt zien aan de colofons dat we om beurten medewerking verleenden. Zo was bijvoorbeeld een deel uitgegeven of verzorgd door Garmt Stuiveling met medewerking van Piet Spigt, Henri Ett, Hans de Leeuwe en ook anderen. Tot ik op een gegeven ogenblik zelf gezegd heb: ik wil wel meewerken, maar niet meer zo intens. Want het ging immers niet alleen om de tekst, maar ook om de commentaren, woordverklaringen en andersoortige annotaties. En dat is een heidens werk hoor. Dat soort dingen staan nu allemaal bij Chantal Keijsper in de Multatuli Encyclopedie van K. ter Laan.
Dat had u toen eigenlijk al moeten hebben bij het maken van het vw.
Jazeker, want voor ons ging dat bij elkaar zoeken allemaal nog heel moeizaam.
De Multatuli-Encyclopedie is de vergaarbak van al die kennis. Toch heeft Ter Laan er lang over gedaan om dat boek aan de man te brengen. Was het niet net na de oorlog dat hij werk maakte van een mogelijke publicatie?
Aanvankelijk heette het ‘Het Multatuli-woordenboek’. Het was een kastje met kaartjes dat een hele tijd bij mij in de garage heeft gestaan. De informatie op de kaartjes was betrekkelijk beknopt. Totdat Hans van den Bergh zich erover ontfermde en bepleitte dat als we het wilden uitgeven, we de informatie tot de laatste druppel moesten aanvullen. We hebben toen de kaartjes verdeeld, Gerard Huygens nam een deel voor zijn rekening, ik kreeg een ander deel. En er werkten nog een paar anderen aan. Ik heb er toen twee studenten op gezet die bij mij een bijvak hebben gedaan. Wat zij deden was helaas meestal fout en het werk ging erg langzaam. Ik heb een paar lemma's bijgedragen. Maar het schoot niet op, dus toen ben ik op Hans van den Bergh afgestapt en heb gezegd: op deze manier gaat het niet. Uiteindelijk is het toen in professionele handen gekomen en met professioneel bedoel ik ook dat iemand er eindelijk eens veel tijd in kon steken. Want het was niet zoiets van: ik doe het er wel even bij op een achternamiddag.
| |
| |
U heeft K. ter Laan gekend, hij was opponent bij uw promotie.
Jazeker, zijn vrouw en hij waren eigenlijk oude vrienden van mijn ouders.
Ter Laan stond eigenlijk meer een woordenboek voor de geest, met korte, beknopte verklaringen.
Dat was nu eenmaal zijn specialiteit. Ik weet niet waar die man niet allemaal woordenboeken voor heeft gemaakt. Geografie, folklore, letterkunde. En door de hoeveelheid staan er wel eens fouten in, nou ja. Hij heeft met zijn werk wel een basis gelegd voor velen na hem.
Maar we hadden het over het vw. Bij de laatste delen die onder leiding van Hans van den Bergh zijn ontstaan heb ik mijn medewerking beperkt tot het translittereren van de brieven die waren geschreven in Duitse karakters. Daarbij ging het vooral om de kwestie rond Woutertje Bernhold, brieven van de moeder en de echte vader en zo. En er waren wel meer Duitse brieven. Multatuli schreef zelf overigens ook wel eens met Duitse karakters. Dat deed hij heel goed.
Heeft Multatuli dat geleerd in zijn tijd in Duitsland, weet u dat misschien?
Hij zat daar tenslotte al vaak sinds de jaren zestig.
Zodra hij met Duitsers te maken kreeg, ging hij ook in het Duits en met Duitse karakters schrijven. Hij maakte wel eens fouten, maar verwaarloosbaar weinig.
Duits was in die tijd toch geen wereldtaal. Hij zal voor die tijd weinig met Duits te maken hebben gehad.
Inderdaad. Maar de Duitse letters werden op school onderwezen.
U bent erg lang in het bestuur actief geweest: zo'n dertien jaar als secretaris en daarna als gewoon bestuurslid.
In die tijd was het zo dat als je eenmaal voorzitter was, dan bleef je dat voor je leven. Secretaris werd je in principe ook voor het leven, maar in mijn geval was dat niet zo doordat ik domweg uit Amsterdam naar Utrecht verhuisde. Dat ging trouwens nog wel. Maar toen kreeg ik een baan in Groningen en toen heb ik gevraagd of ik ontslagen kon worden van mijn plichten als secretaris. Ik wilde wel lid blijven van het bestuur en zo is het ook gegaan. Ik was dus actief secretaris van 1945 tot 1958. In 1957 zijn we met z'n drieën eervol ontslagen: Chris Bij, Gerard Huygens en ik.
| |
| |
U had in uw tijd ongelooflijk veel contacten. Uit de brieven in het Genootschapsarchief komt naar voren dat u contacten had met werkelijk iedereen die maar enige betekenis had in die tijd, met letterkundigen en wat niet al.
Ja, dat klopt. Ik heb jullie verteld dat mijn ouders aan het toneel verbonden waren. Ondanks dat ze lang in Duitsland gewoond hebben hadden ze hier nog al hun relaties. En een daarvan was de actrice Marie Faassen. Zij behoorde tot een oud toneelgeslacht en mijn vader had veel contact met deze familie. Marie bleek een van de weinige nog levende Nederlanders te zijn die Multatuli nog persoonlijk hadden gekend. En dat kwam doordat meneer Faassen getrouwd geweest was met een juffrouw Post. En die Post heeft in Multatuli's leven enige rol gespeeld. Zij en haar zuster Truus en hun moeder waren ooit te gast geweest in Nieder-Ingelheim. Truus Faassen was vijf jaar in die tijd en had al leren schaken. Zij heeft met Multatuli gespeeld en die vond het onvoorstelbaar dat een meisje van die leeftijd al zo goed kon schaken. Ik wist dat van Marie Faassen en dat hebben we dus gepubliceerd. Op die manier hebben we vrijwel elk nisje in Multatuli's leven waarover we iets te weten kwamen aan het licht gebracht.
Het is aardig om te zien dat u dus iemand gekend hebt die Multatuli nog persoonlijk ontmoet heeft. Zo komt Multatuli ineens een heel stuk dichterbij.
Ja, ik heb nu een hoge leeftijd bereikt en kan dit nog allemaal samenhangend vertellen. Van het oude bestuur is niemand meer over. Beekhoff is overleden, Henri Ett is overleden, Garmt is overleden, Piet is overleden. Dat van Piet vind ik wel heel erg, hij was mijn beste vriend. We hadden enorm veel contact, natuurlijk ook over Multatuli maar niet alléén daarover. Mijn dissertatie is gewijd aan dingen die Multatuli gemaakt heeft die met drama en toneel te maken hebben. Maar Piet wist ook veel, ik heb goed van zijn kennis kunnen profiteren.
Nu zou je kunnen zeggen dat u iemand bent die de wetenschappelijke kant van de zaak vertegenwoordigde, terwijl iemand als Spigt juist een exponent was van die andere kant.
Ja, maar die kant was in feite ook wetenschappelijk. Meer analytisch misschien, of synthetisch. Dat zijn allemaal van die mooie modewoorden. Het was dus zo, ik had een pagina of zestig geschreven als aanzet tot een proefschrift over Aleid, ik had dat helemaal uitgezocht. Henri ontdekte in zijn eigen museum [het Multatuli Museum] die grote stroken handschrift die bewaard zijn gebleven. Het is bij Multatuli een hoge uitzondering dat er van zijn werk van eigen hand nog iets bewaard gebleven was. Behalve de Havelaar bijna niks. Maar bij Aleid was dus alles er nog, het manuscript was, hoewel onvoltooid, toch volledig. En Multatuli's vrouw Mimi had dat uitgegeven, maar niet vol- | |
| |
doend aan de eisen die ik inmiddels had leren kennen door mijn opleiding in de Duitse taal- en letterkunde. Goed, ik had die tekst dus en ik dacht aan Donkersloot als promotor. Ik had bij hem colleges gevolgd en bewonderde hem als poëet. Hij bekeek mijn tekst en zei: dat is veel te weinig. Ik vertelde hem toen dat ik er nog een laatste hoofdstuk aan toe dacht te voegen over de rest, Vorstenschool en andere dingen die iets met drama te maken hadden. Nou, dat moest ik dan maar doen. Dat heb ik vervolgens gedaan en toen dat voor het grootste deel klaar was kwam ik er weer mee bij hem thuis. Hij zei toen: ‘Ik neem het mee in mijn koffer, want ik ga in opdracht van de regering naar Zuid-Afrika om lezingen te houden, drie maanden lang.’ Dat ging toen nog per boot. We waren toen ook nog goed met Zuid-Afrika. Het proefschrift is dus in die koffer verdwenen en onder in die koffer blijven liggen want hij had geen tijd. In de tussentijd had ik nog wat meer gedaan. Toen ik daarmee bij hem kwam meldde hij dat hij opdracht had van de regering om naar Suriname te gaan om daar lezingen over Nederlandse literatuur te gaan geven. Maar ik neem het gewoon weer mee, zei hij.
Maar u wilde onderhand wel eens weten wat hij ervan vond.
Ja, ik werd ongeduldig dus ik stuurde hem een brief waarin ik schreef dat mijn vader 82 was en mijn moeder 72 en dat ik zo graag wilde dat zij mijn promotie nog mochten meemaken. Nou, toen kon het dan eindelijk. Maar hij schreef me een briefje waarin hij duidelijk maakte dat hij helemaal niet tevreden was. ‘Ik heb mij laten haasten.’ Hij had elke pagina wel omgedraaid, maar niets geverifieerd. Toen heeft de promotie plaatsgehad in aanwezigheid van mijn beide ouders en daar refereerde hij ook aan: ‘Je promoveert eigenlijk alleen maar terwille van je ouders.’ En toen kwam er een lange toespraak over de noodzaak dat Multatuli's Verzameld Werk uitgegeven werd.
Ik weet niet of dat nog zo is in Amsterdam, dat je oppositie krijgt vanuit de zaal. En in mijn geval was dat dus K. ter Laan. Ik weet niet meer precies waar het over ging. Ik weet nog wel dat zijn dochter naast hem zat en hem aan zijn jaspand trok. Iedereen was nog erg arm en ik weet nog dat we toen met Ter Laan en mijn ouders ergens zijn gaan eten en dat kostte wel f 25. Een heus promotiediner zat er helemaal niet in. En 's avonds nodigden we thuis nog een paar vrinden uit.
De theatrale kant van Multatuli heeft u altijd aangetrokken. Had dat er wellicht ook mee te maken dat Multatuli een heel theatrale kant had, ook als persoon? Zijn leven verliep nogal dramatisch. En ook in zijn niet-dramatische werk zie je toch veel theater, uitroepen, gebaren.
Het is maar net wat je onder theatraal verstaat. Wat wel bekend is dat Multatuli zeer goed in staat was om een dramatische scène voor te lezen en voor te spe- | |
| |
len. Dat is ook een van de laatste dingen die hij gedaan heeft, nog een paar dagen vóór zijn dood, het houden van de ‘Rammelslag-monoloog’. Een heel levendig stukje toneel.
Hij was in elk geval een begenadigd spreker, een toneelspeler bijna.
Ja, ja dat zeker. Tegenwoordig is het toneelspelen werkelijk een minimum aan gebaren, maar dat was in die jaren nog niet. Vanuit de achttiende eeuw zijn bijvoorbeeld tekeningen bekend waarop gebaren voorgedaan worden. Toentertijd probeerde men met behulp van gebaren en gebruik van het hele lichaam te verklaren waar het over ging. Nu op de tv zie je uitsluitend nog koppen.
Vorig jaar is de Max Havelaar op het toneel gebracht. U hebt toen een van de voorstellingen bijgewoond. Stel dat men een poging zou willen doen om Vorstenschool weer op de planken te brengen. Zou dat eventueel succes kunnen hebben zoals Max Havelaar dat had? Is, met andere woorden, Vorstenschool nog uitvoerbaar?
Ik zou zeggen: nee. Het is te ouderwets, het heeft zijn tijd gehad. We hebben tien of elf jaar geleden, toen het 25ste deel van het vw verscheen, in de Stadsschouwburg een voorstelling gehad van het eerste bedrijf van Vorstenschool, maar dat meiske dat de rol van Louise speelde, dankte god dat ze de tekst uit haar hoofd wist. Die had een te korte voorbereidingstijd gehad, dat zag je zo. En dat gold ook voor de regie. Er zat weinig leven in. En toen kwam na de pauze een scène uit Aleid en dat werd door een zeer ervaren vrouw geregisseerd, Cox Habbema, en daarvan kon je zeggen, ja, dat heeft toch wel wat. Dat was een levendig stuk, dat zou zich veel meer voor toneelbewerking lenen. Vorstenschool is gewoon niet meer van deze tijd, de vormgeving, maar ook de ideeën zijn eigenlijk verouderd. De plot is helemaal niet slecht, misschien niet zo heel erg geloofwaardig, maar goed. Er is één goede scène, dat is de nachtscène bij de koning met de oefening van de schouderstukken en de ontdekking, het vermoeden, dat de koningin een minnaar heeft. Dat is helemaal niet gek. Het tweede bedrijf is heel goed. En het derde of vierde bedrijf, dat in die tuin, dat is gedeeltelijk ook heel goed met die malle jonker Von Schukenscheuer, een hele leuke rol. Maar de scène waarin de minister voor dat kleine meisje moet knielen is toch wel erg geforceerd. Ik zie niet hoe je het stuk zou moeten bewerken of veranderen om het nog opvoerbaar te maken. Je kunt natuurlijk couperen. Wat er altijd gecoupeerd werd was de droom in het eerste bedrijf, dat pikt niemand meer. In 1875 vonden de mensen dat prachtig, ook de acteurs.
Het is inmiddels wellicht meer leestekst dan speeltekst?
Ja, zo zou je dat kunnen zeggen.
| |
| |
Heeft u zelf ooit een vertolking gezien die u altijd is bijgebleven?
Nou, ik moet je zeggen, in 1947 heeft het Residentietoneel, de voorloper van de Haagse Comedie, mede op ons verzoek een heropvoering gegeven. En die is mij inderdaad bijgebleven als indrukwekkend. En dat kan natuurlijk ook als je een lange voorbereidingstijd met zeer begaafde acteurs hebt. De hoofdrolspeelster van toen, Fie Carelsen, was eigenlijk al te oud voor de rol van Louise. Louise is een meisje van drie-, vierentwintig en Fie was al over de vijftig, alhoewel ze eruitzag als drie-, vierenveertig. Maar ze kon de tekst uitstekend brengen.
Multatuli wordt steeds meer gezien als een denker, een filosoof Je merkt dat aan de artikelen in Over Multatuli, maar ook aan de bezoekers in het museum, en als het over Multatuli gaat in de krant.
Multatuli is nooit een klassieke romanschrijver geweest, want hij heeft nooit iets afgemaakt. Hij was er altijd veel meer op uit om zijn ideeën over te brengen, vandaar ook zijn Ideën.
Wat zou u verder nog onderzocht willen zien van of rond Multatuli?
Nou, ik dacht dat het inmiddels wel allemaal bekeken is.
U bent ervan overtuigd dat we al heel veel weten?
Jazeker, jazeker.
U heeft veel gepubliceerd over Multatuli, onder meer in Over Multatuli. Ook bij u lijkt de belangstelling te zijn verschoven in de loop van de tijd naar Multatuli's denken. Eerst schreef u vooral over theater en muziek bij Multatuli, maar op een gegeven moment kwam van uw hand de artikelenreeks over Millioenenstudien.
Het is mij er altijd om gegaan de literaire verbanden vast te stellen. Multatuli is bij verschillende filosofieën onder te brengen. Daar heb ik over geschreven in een van mijn eerste bijdragen aan Over Multatuli. Maar ik ben zelf niet zo'n grote filosoof dat ik mij er voldoende in zou kunnen verdiepen. Voor mij is hij toch altijd vooral de geëngageerde schrijver geweest. Zijn oeuvre is in feite een verhaal, zijn levensverhaal. Zijn werk is sterk autobiografisch. Des te merkwaardiger dat hij dan ineens het besluit neemt: ik doe het niet meer, ik publiceer niet meer, de laatste tien jaar van zijn leven. Dat is hoogst opmerkelijk.
Een van de verklaringen die hij er zelf voor gaf was het overlijden van zijn muze, Tine. Maar dat is natuurlijk maar de halve verklaring. Plausibeler is
| |
| |
het te redeneren dat hij zeventien jaar lang, van 1860 tot 1877, schreef om bepaalde doelen te bereiken, die hij echter niet bereikte, zoals ook in de biografie van Multatuli te lezen valt.
Dat was inderdaad de tragiek van zijn leven. Maar omdat hij het toch niet kon laten om te schrijven, is hij in zijn brieven in feite gewoon doorgegaan. Hij blijft een boeiende figuur.
Ook na al die jaren studie en publicaties.
Absoluut.
Guido Leerdam
Jos van Waterschoot
|
|