Over Multatuli. Jaargang 28. Delen 56-57
(2006)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||
Kees Snoek
| ||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||
De hoogste vorm van taal, aesthetisch nu beschouwd, in het proza na 1880 is, en tot dusver onovertroffen, het proza van Arthur van Schendel. Men kan grof genomen zeggen dat in de lijn van de onmisvormde kunst, Van Schendel de enige was die - en dit reeds als reactie tegen de tachtigers - aesthetisch op Multatuli is voortgegaan, (d p 1955: 389) In een brief van 12 mei 1933 aan de redactiesecretaris van Forum zegt Du Perron nogal trots te zijn op deze stelling, omdat niemand vóór hem deze lijn heeft opgemerkt, (d p 1990: 123) Wat Du Perron hier doet, is de Nederlandse literatuurgeschiedenis herschrijven vanuit een standpunt dat we dat van Forum kunnen noemen. Forum immers wilde de literatuur bevrijden van de ‘aesthetische schemeringen’ die een al te groot ontzag voor de poëzie met zich had meegebracht. In de beginselverklaring van Forum werd ‘een eerbiedig saluut’ gebracht aan de ‘slechte dichter’ Multatuli, en tevens werd het voornemen uitgesproken om ‘“goede Europeanen” te zijn in den zin, waarin Nietzsche dat verstond [...]’.Ga naar eind2. Ongetwijfeld is de laatste zin gevloeid uit de pen van Menno ter Braak, groot bewonderaar van de Duitse cultuurfilosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900). Nietzsche had in zijn geschriften cultuur en samenleving onderworpen aan een genadeloze kritiek. Hij meende dat de mens van de toekomst de waarden van de christelijke moraal moest afzweren. De Nederlandse redactieleden van Forum konden zich zeer wel vinden in het a- of antireligieuze standpunt van zowel Multatuli als Friedrich Nietzsche. Het is niet verwonderlijk dat een conflict met katholieke Vlaamse redactieleden eind 1935 zou leiden tot de opheffing van het tijdschrift. | ||||||||||||||||||
TemperamentDu Perron heeft Multatuli meer dan eens afgezet tegen de mannen van Tachtig, al hebben die op hun manier toch ook opgekeken naar hun formidabele voorganger. Zo houdt hij de Brusselaar Franz van Ermengem voor: ‘Het proza van Multatuli is in de holl. literatuur meer levend dan alles wat de z.g. “mannen van '80” (en van '90, en eigenlijk tot 1910) als fraaie letteren hebben uitgegeven [...]’. (d p 1990: 203) De vraag waarom dat proza zo levend is gebleven beantwoordt hij in een opstel over Gerard Brom: ‘Het hollands dat Multatuli schreef met de klop van zijn bloed en de meeslepende kracht van zijn persoonlijkheid, heeft invloed gehad op heel onze geschreven taal van het ogenblik; het is levend alsof het gisteren geschreven werd’, (d p 1955: 623) Met de klop van zijn bloed, dus met temperament, met de volle inzet van zijn persoonlijkheid. Elders preciseert Du Perron zijn opvattingen: Multatuli's ‘eersterangs-stijl, die ook zoo eersterangs-waar klinkt’ is het uitvloeisel van een authentieke persoonlijkheid die niet in staat is tot nadoen, die altijd compleet zichzelf is. (d p 1984: 410) Met het oog op een mogelijke vertaling van Multatuli in het Frans karakteriseert hij diens stijl als uniek, uiterst persoonlijk en natuur- | ||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||
lijk, maar juist daarom des te lastiger: ‘het gaat om iemand die, zonder dat je het op het eerste gezicht zou zeggen, uitzonderlijk goed schreef, en die zijn het moeilijkst te vertalen’, (d p 1984: 90, 529) Ter Braak heeft in zijn brochure Douwes Dekker en Multatuli (1937) ook het een en ander gezegd over Multatuli's stijl. Hij meent dat ‘in Multatuli's stijl iets, veel van de volkstoon doorklinkt’ en ziet daarin weerspiegeld zijn protest tegen ‘de spelregels der “liberale” cultuur’ van zijn tijd, zijn verzet tegen de regentenstijl. Ter Braak expliciteert: ‘Men kan Multatuli's stijl onmogelijk verwarren met de “regenten”-stijl; daarvoor is zijn gebrek aan eerbied voor de traditionele formule te evident, daarvoor is hij te ongegêneerd, te direct-polemisch en ook te gemoedelijk-uitvoerig, in bepaalde gevallen.’ Pogingen om Multatuli te koppelen aan de een of andere ideologie zijn ongeloofwaardig, omdat Douwes Dekker - ‘de man met het larmoyante pseudoniem’ - zich niet in formules laat vangen. Hij is, met andere woorden, iemand die zich - evenals Ter Braak zelf - verzet tegen de specialisten, (tb 1951: 182-185) Ter Braak wijst dan op Multatuli's afkeer van de stijl van Karl Marx: een ‘specialist’ bij uitstek. Multatuli oordeelt over Marx (die hij consequent ‘Karel Marx’ noemt): ‘De man schryft slecht, doch juist slecht op 'n manier die sommigen doet denken, dat-i flink op de hoogte is. Hy doet - evenals de mannen en place - in frazen. En terdeeg!’ (vw xx iii: 32) Ter Braak legt uit: ‘men leze: “De man schrijft als een specialist”... want de stijl van specialisten is slecht, omdat “de roeping van den mens Mens te zijn” er in verloochend wordt’, (tb 1951: 187-188) Terwijl Ter Braak in Multatuli's stijl de ‘volkstoon’ ziet doorschemeren, trekt Du Perron een parallel met het polemische genre. Hij doet dit in zijn voorwoord bij Ter Braaks Démasqué der schoonheid waarin hij de naam laat vallen van de Franse moralist Paul-Louis Courier (1772-1825), die hij al in 1928 had geïdentificeerd als Multatuli's ‘grootste leermeester’, (d p 1977: 250) Het polemische genre is het tegendeel van de regentenstijl: O, vergankelijk soort! Paul-Louis Courier kan zijn beroemde brief hebben geschreven aan de heer Renouard, Multatuli in zijn woede tegen Duymaer van Twist het gloedrijkste proza van Nederland, Nietzsche Der Fall Wagner en Stendhal zijn uitvallen tegen de vereerders van Racine: het polemische genre is niet gedistingeerd! Het doet de mensen terugverlangen naar de golvende frasen, waarin de hogere wijsheid, de oplossing van alle dingen, zoal niet vervat is, dan toch voor de ziel wordt gesuggereerd, (d p 1958: 8) Multatuli verwerpt alle frasen, hij maalt niet om zijn publiek, dat hij veracht met grote innigheid, maar schrijft recht uit het hart. Hij is de individualist die zich niet conformeert. In de ogen van Du Perron en Ter Braak slaat de stijl van dominees, regenten en estheten een pover figuur naast de gloed van Multatuli's persoonlijke proza.Ga naar eind3. | ||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||
Zowel bij Ter Braak als bij Du Perron moet van de estheten van Tachtig in de eerste plaats Van Deyssel het ontgelden.Ga naar eind4. Van Deyssel vond Multatuli niet artistiek genoeg, maar volgens Ter Braak is de traditie van Tachtig ‘morsdood’, terwijl die van Multatuli ‘nog altijd van mens tot mens spreekt’, (tb 1949: 432) De estheten van Tachtig vinden ‘ieder klein raffinementje’ in hun proza ‘gewichtiger’ dan ‘een “vulgaire man” als Multatuli’. (tb 1951: 85) Ter Braak kiest zonder aarzelen voor Multatuli, maar het is Du Perron die zich werkelijk met Multatuli identificeert, qua stijl en temperament. Ook híj durft vulgair te zijn, terwijl Ter Braak uiteindelijk teveel burger is om zich zomaar te laten gaan. Zo vindt Du Perron het nodig in een van zijn brieven Ter Braak te onderhouden over de strijd tussen temperament en hoofd, tussen bloed en geest. Ter Braak is naar de zin van Du Perron niet polemisch genoeg, hij mist het temperament, de ongegeneerdheid en misschien ook de vulgariteit om er vol tegenin te gaan. Maar laat hij dan ten minste de geest het volle pond geven: Kies je partij, dan zal je moeten strijden ook met alle middelen van den geest; zonder de woorden ‘windbuil’ en ‘ploert’ (à la Multatuli), soit - maar dan met al de doeltreffendheid van de ‘ideologie (à la Benda)’. (tb/dp 1964: 117) Au fond heeft Du Perron de meeste verwantschap met Multatuli, terwijl Ter Braak meer overeenkomst vertoont met Nietzsche. Maar voordat ik op deze parallellen inga, wil ik Multatuli en zijn tijdgenoten E.J. Potgieter en Conrad Busken Huet met elkaar vergelijken. Voor Du Perron, maar ook voor Ter Braak, vormt deze vergelijking de grootste steekproef. We zullen zien dat ook Ter Braak zich aan die steekproef moet onderwerpen. | ||||||||||||||||||
BriefstijlIn Multatuli: tweede pleidooi (1938) analyseert Du Perron Multatuli's relatie tot Van Lennep en Busken Huet. In zijn ‘voorlopig slot’ somt hij op waarom Multatuli met name in zijn briefstijl ál zijn tijdgenoten de loef afsteekt: [...] als men deze lectuur ingaat, is het al spoedig of hij alleen compleet mens is; hij alleen althans is mens van formaat. De oppervlakkige leukheden van Van Lennep, de gestolde luimigheid van Potgieter, de uitgestreken gecultiveerdheid van Huet, de laborieuze kout van Geel, al die langzaam kronkelende snaaksheden en uit diepe broekzakken opgediepte hollandse kwinkslagen van de 19e eeuw - en daartegenover de enige man die brieven geschreven heeft, tintelend en vlug, substantieel en natuurlijk, veranderlijk als zijn stemmingen, nerveus maar tot in de diepste depressie elastisch en weerbaar, iets waar men misschien nog niet genoeg op heeft gelet, (dp 1956a: 154-155) | ||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||
Zijn deze plastische vergelijkingen al vernederend voor de geportretteerde tijdgenoten, in een brief van 25 maart 1933 aan Ter Braak laat Du Perron zich helemaal gaan in zijn hartgrondige afkeer van Potgieter: [...] die vent vertegenwoordigt alles wat wij haten, in de ‘hoogere’ Hollandsche rotmentaliteit, hij is de Droogstoppel van onze 19e-eeuwsche betere letterlievendheid, een ‘vent’ van Nix, met een feilloos wantrouwen in Multatuli, omdat hij voelde, hoe hier een ‘Vent’ stond die zijn heele arsenaal van waardebepalinkjes en -metertjes onderste boven kon schoppen als een wild paard een Hollandsche pronkkamer, en dat hij zelf met al zijn cultuur, die toch ook voor een soortement raspaard kon doorgaan, een trage, getemde knol bleef, net goed genoeg om voor een heerenwagen langs de singel te paradeeren, terwijl die andere iedere polderlandsche sloot en barrière nam, zonder eenige moeite, (tb/dp 1964: 16) | ||||||||||||||||||
PanopticumDu Perron had zijn vergelijking tussen Potgieter en Multatuli al voordien uitgewerkt in een ‘panopticum’ voor Forum, dat slechts gedeeltelijk is overgenomen in het Verzameld werk. Ik sla dus Forum open op de maand juni 1932, en lees daar in ‘Brief aan een leeraar’ deze later gesupprimeerde passage: Waarom dan altijd die stomme vergelijking van Multatuli, van een nog springlevend genie, tegen dat stomme voortgepredikte talentje van Potgieter, dat alleen nog maar bij de genade van het middelbaar onderwijs bestaat (en een beetje van Verwey misschien, die ook Bilderdijk nog tracht saam te lappen nadat Multatuli hem opgevreten had). Men zou Potgieter uit naam van Multatuli moeten opvreten; voorgoed een eind maken ook aan diè super-grutter, aan dàt volmaakte kadaver. Een stomvervelende frasenknutselaar, die Van der Helst verheerlikt boven Rembrandt, die verhaaltjes schrijft waarbij die van Justus van Maurik eigenlik juweeltjes worden van levende mensenkennis en vertelkunst; die verzen gesmeed heeft, waarin je alleen nog maar verward kunt raken, zonder enig verder plezier, zulke totaal-verroeste oude kettingen zijn het, en lelik bovendien, die alleen maar niet onleesbaar is waar hij 17e-eeuwse gedichten pasticheert. En dan 's mans groteske briefwisseling over de bêtises van De Gids, in een stijl die tot principe heeft iedere onbeduidendheid zwaar en stijf te maken van deftigheid, absoluut het principe van de notaris! Kom, voel jij er nog voor om slapjes tegenover de kinderen op verschillen van kunstenaarschap en kunstopvatting tussen deze twee mensen te wijzen, inplaats van definitief met de kalotjesheros af te rekenen?Ga naar eind5. | ||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||
De aangesproken ‘leeraar’ was Menno ter Braak. Deze kon zich ditmaal met zijn Forum-kompaan verenigen. Een vergelijkbare, maar mildere passage is te vinden in Ter Braaks Démasqué der schoonheid. Hij citeert eerst een uitspraak van Stendhal: ‘Rien ne me semble bête au monde que la gravité.’ Daarna benadert hij het begrip van de ‘gravité’ als volgt: het zich aangenaam voelen in bepaalde verworvenheden, het afgezworen-hebben van de humor voor bepaalde heilige gevallen, is de caricatuur van de ernst, die Stendhal voor Nietzsche de laatste grote psycholoog van Europa deed zijn. Vervolgens verduidelijkt hij aan de hand van een vergelijking wat hij onder ‘gravité’ verstaat: ‘van “gravité” druipt de figuur van Potgieter, en zonder enige “gravité” is zijn geestelijke antipode Multatuli’. (tb 1950a: 612-613) Du Perron heeft zijn afkeer van de ‘gravité’ verwoord tot in de titel van zijn prozabundel Bij gebrek aan ernst (1928). Hij zag ‘gravité’ als een eigenschap die vooral ook Hollanders aankleeft: ‘De Hollander heeft het altijd nodig zijn “gravité” erbij te halen, zelfs als zijn lever gekitteld wordt.’Ga naar eind6. Een venijnig hekeldicht of een spitse brochure: ze kunnen in Holland niet genoten worden zonder dat er ernstige overdenking aan te pas komt. In een van zijn blocnotes - dit ‘losse genre’ van invallen en kleine essays verwant aan Multatuli's Ideën - laat Du Perron iemand zeggen: Het gevaar van wonen in Holland, schrijven voor Holland is, dat men iedere kleine nuance, die men elders met enkele woorden kan aanstippen, daar in een uitvoerig betoog moet afdoen, wil men begrepen worden. Men komt er op den duur toe kleine vondstjes aan te zien voor belangrijke waarheden. Du Perron laat dit volgen door de verzuchting dat ‘zelfs het dynamische temperament van Multatuli’ er niet aan is ontsnapt: ‘Men ontkomt niet aan de acoustiek van de zaal waarin men spreekt’, (dp 1956b: 67) Het is niet verwonderlijk dat Multatuli uiteindelijk de wijk nam naar Duitsland en dat Du Perron zich pas tegen het einde van zijn leven in Holland heeft gevestigd. Maar Ter Braak woonde heel zijn leven in Holland; hij had bovendien een betrekking en kon bogen op een vooraanstaande positie in de maatschappij. Wat deed dat met hem? Du Perron had daar wel een mening over. In januari 1934, als Ter Braak al een poosje redacteur is bij Het Vaderland, verrast hij zijn vriend met de beschuldiging dat hij in het gareel van de maatschappij is gaan lopen. Hij speelt het spel mee. Nietzsche, Ter Braaks grote voorbeeld, zou zoiets verdomd hebben, althans volgens Du Perron. ‘En als Nietzsches optreden hier je problematisch lijkt, neem dan de domme Multatuli, die toch nog anders dom was dan An- | ||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||
thonie Donker’, (tb/dp 1964: 287) Ter Braak laat dit niet op zich zitten en riposteert dat Nietzsche heel goed redacteur van Het Vaderland had kunnen zijn: N[ietzsche] was in dit opzicht, daarvan ben ik overtuigd, anders dan Multatuli; een N[ietzsche], die een ‘misstand’ aanklaagt met het martelaarschap van M[ultatuli] bestaat voor mijn gevoel niet. Waarmee niets voor N[ietzsche] of tegen M[ultatuli] is gezegd, het zijn eenvoudig verschillende temperamenten, die zich ieder op hun manier handhaven. Een wijs woord, evenals de toevoeging: ‘[...] en al lijken wij op M[ultatuli] en N[ietzsche], wij zullen (goddank trouwens!) geen copie van hun leven leven’. (tb/dp 1964: 291) Du Perron kwam jaren later op de kwestie terug, toen hij Ter Braak wees op het maatschappelijk compromis waartoe deze was veroordeeld: hij kon in Het Vaderland niet zomaar schrijven wat hij wilde. Ter Braak wilde er niet al te zwaar aan tillen; de rest van zijn ideeën kon hij kwijt in zijn boeken en het tijdschrift Groot-Nederland. Hij voegde daaraan toe, met een venijnigheidje aan het adres van de door Du Perron verafgode Multatuli: Dit is niet Multatuliaansch; maar ik betwijfel, of het principieel iets anders is je portret te koop aan te bieden, zoals Multatuli deed, of later van een door de ‘gewone’ menschen bijeengebrachte lijfrente te leven, zoals hij ook deed. (tb/dp 1967: 107) Enkele maanden later barstte de bom. Du Perron had zich ongelooflijk geërgerd aan het feit dat de socialistische criticus J. Saks in de kolommen van Groot-Nederland ampel de ruimte kreeg om Multatuli te kleineren, diverse afleveringen achter elkaar. Zelf werkte Du Perron aan zijn boek De man van Lebak, dat maar matig gewaardeerd werd door zijn vriend Jan Greshoff, die de verantwoordelijk redacteur was van Groot Nederland. In brief op brief werd Greshoff bestookt met argumenten tegen Saks, maar hij gaf geen krimp onder Du Perrons verbaal geweld. Ter Braak op zijn beurt had - zonder dit met zoveel woorden te zeggen - geweigerd om zijn positie bij Het Vaderland te gebruiken voor het verstrekken van perskaarten aan Du Perron en zijn vrouw die hen in staat zouden stellen tegen gereduceerd tarief een reis te maken door Indië waarvan zij verslag wilden doen in de krant. Du Perron concludeerde dat zijn vrienden een ‘maatschappelijke knobbel’ bezaten die hem onverklaarbaar was. Hij schreef aan Greshoff: ‘In jou en Menno heb ik ditmaal voor het eerst... de grootheid van Holland zich tegen mij voelen oprichten. De grootheid van de Redactie en van de Maatschappij ook, maar dan toch zeer zuiver bepaald door Holland’, (d p 1981: 35) Ter Braak vatte de betekenis van Du Perrons woorden terecht zeer persoonlijk op en schreef hem woedend terug: ‘“de grootheid van Holland tegen je op te richten”, zoals Busken Huet en Potgieter het deden tegenover Multatuli. Mis- | ||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||
schien mag ik in deze analogie Busken Huet zijn, en Jan Potgieter?’, (tb/dp 1967: 163) Maar hij bedacht zich en verstuurde zijn brief niet. Pas ruim twee maanden later gebruikte hij de vergelijking in een wél verzonden brief: ‘ga mij nu niet met Huet identificeeren, omdat je jezelf met Multatuli identificeert. Ik pas! Jan Greshoff zou dan de rol van Potgieter moeten spelen, en daarvoor is hij heusch te aardig’, (tb/dp 1967: 186)Ga naar eind7. | ||||||||||||||||||
DramaHiermee was ook voor Du Perron de kous af. Er begon zich bovendien een andere strijd af te tekenen, die veel grotere dimensies had dan alle tot dusver gevoerde debatten, inclusief dat over de betekenis van Multatuli. Dit was de strijd tegen het nationaal-socialisme, waarin Ter Braak en Du Perron zij aan zij stonden. Gomperts heeft gezegd dat Ter Braak in wezen meer gemeen had met Huet dan met Multatuli. Met een Terbrakiaanse paradox heeft Léon Hanssen deze uitspraak een draai van 180 graden gegeven: Maar zoals Multatuli als schrijver een soort van Busken Huet moest zijn omdat zijn politieke aspiraties schipbreuk leden, zo zou Ter Braak, die van origine een Busken Huet was, in zijn strijd tegen het fascisme tot een politiserende Multatuli worden. (Hanssen 2001: 72) Verderop karakteriseert Hanssen Ter Braak als een rebel ‘die de burgerlijkheid nodig had om rebels te kunnen zijn - en vice versa’. (Hanssen 2001: 208) Ter Braak had eenvoudig een ander temperament dan Du Perron en hun verschillen blijken ook duidelijk uit hun in nuances verschillende appreciatie van Multatuli. Uiteraard doen we Ter Braak veel meer recht in een vergelijking met Nietzsche dan met Busken Huet. Ook de verschillen in de visie van beide Forum-voormannen op Multatuli zijn goed te illustreren met behulp van de vergelijking Multatuli-Nietzsche. Du Perron vindt het onmogelijk om een goede kijk op Multatuli te krijgen zonder rekening te houden met het drama van diens leven. In mijn biografie van Du Perron heb ik zijn uitspraak geciteerd dat Multatuli, evenals Byron, de acteur was van de grote figuur, die hij in het leven wilde zijn. Het was een levensgrote rol, waarvoor hij ook bloedde: ‘men is die men speelt, wanneer men daarvoor zijn huid over heeft en meer’. (Snoek 2005: 825) Het drama van Lebak heeft Douwes Dekker getekend, maar het maakte hem ook tot schrijver: deze catastrofe was nodig om Multatuli van hem te maken, ook tegenover zichzelf. De psychologische oorzaken zijn hier waarschijnlijk subtieler dan het uiterlijke drama van de Havelaar. Zijn zin voor tragiek eenmaal bevredigd, was hij volop een acteur, maar ook een mens, en als zodanig geweldig.Ga naar eind8. | ||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||
Behalve dat het een katalysator was van zijn schrijverschap, markeerde het drama van Lebak ook het begin van een maatschappelijk drama dat een stempel zou drukken op de rest van Dekkers leven én op zijn werk. Daartoe behoren pathetiek en effectbejag, stijlkenmerken van de man die recht zoekt, door Multatuli-bestrijders meermaals aangegrepen om hem belachelijk te maken. Du Perron had aanvankelijk het idee om zijn boek over Multatuli de titel ‘Lui, pedant en ziekelijk’ te geven, om daarmee als het ware diens bestrijders hun invectieven terug te smijten in het aangezicht, (d p 1980: 350) In dit boek, dat uiteindelijk de triomfantelijke titel De man van Lebak kreeg, wordt Multatuli's ziekelijke zenuwachtigheid opgevoerd als het symptoom van een bijzondere gevoeligheid en het merkteken van zijn genialiteit: Dat de zenuwen van Multatuli niet die waren van een negerbokser (noch die van Slijmering) was het eerste vereiste voor zijn genie, maar voor zijn menselijke waarde ook: de ene zenuwlijder ontlaadt zich dagelijks in het kwellen van vrouw en huisdieren, de andere vindt zijn Lebak. (d p 1956a: 439) Voor Du Perron valt Multatuli alleen volkomen te verklaren tegen de achtergrond van zijn levensdrama: Het wisselend spel van ontembaarheid en overgevoeligheid, de hartstochtelijke koppigheid van deze man, zijn meesterschap over het woord zelfs, komen eerst tot hun volle recht als begeleiding van het in onze literatuur weergaloze drama dat zijn leven was, want leven en schrijverschap zijn hier volmaakt onscheidbaar’, (dp 1956a: 463) Du Perron gaat verder dan Ter Braak in de verdediging van de man met het larmoyante pseudoniem: als hij pathetische kreten uit, komen die uit het hart en betekent dat alleen maar dat zijn kreten zó klonken, en niet anders, ‘wanneer hij in het nauw gebracht werd’. Een groot maatschappelijk verschil tussen Multatuli en Nietzsche was dat de laatste een pensioen trok en de eerste niet. (d p 1956a: 348; 1980: 374) De andere verschillen tussen Nietzsche en Multatuli komen naar voren in hun werk. In maart 1932, voordat hij zich werkelijk in Nietzsche verdiept had, schreef Du Perron aan Ter Braak: Het mag zijn dat Nietzsche dieper, knapper, geschoolder is [dan Multatuli], maar in wezen superieur is hij niet, geloof ik; Multatuli was zeker niet minder begaafd. Voor de mensen die in hem een ‘mislukte Nietzsche’ willen zien, kan men bovendien nog altijd vaststellen dat de Max Havelaar twaalf jaar vóór het eerste optreden van Nietzsche geschreven werd. In ieder geval, neem een gezelschap van voor ons de allergroot- | ||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||
sten: Nietzsche, Stendhal, Balzac, Dostojevsky zitten aan één tafel - Multatuli komt erbij: hij zit volkomen op zijn plaats.Ga naar eind9. In september 1933 begint Du Perron, op instigatie van Ter Braak, Nietzsche systematisch te lezen. Hij noemt hem dan meteen ‘het type van den eersterangskerel’ en noemt hem zelfs ‘zeker ook edeler dan Multatuli’. (tb/dp 1964: 151) In een volgende brief nuanceert hij dat: ik blijf meer houden van Stendhal, maar N. is voor mij misschien wel de bewonderenswaardigste mensch die er ooit bestond. Ontmoedigend - en daarna toch weer aansporend-bewonderenswaardig. Multatuli is inderdaad een kleinere Nietzsche, maar als zoodanig ook nog zeer ‘eersterangsch’. (tb/dp 1964: 156) Léon Hanssen zegt over de vele loftuitingen van beide vrienden, dat zij ‘zich wentelden’ in bewondering voor Nietzsche, ‘die ten dele ook zelfbewondering was’. (Hanssen 2001: 185) Inderdaad, zíj zijn degenen die hart en nieren proeven van de groten der aarde. In augustus 1934 schreef Du Perron voor het Duitse emigrantentijdschrift Die Sammlung een overzichtsartikel over de Nederlandse literatuur, waarin hij Multatuli ‘het sterkste temperament, de meest direct levende mens’ noemde in een periode stijf van burgerlijkheid. Uiteraard mocht in dit tijdschrift een vergelijking met Nietzsche niet achterwege blijven. Multatuli schreef het gloeiendste Nederlands ooit door een Nederlander geschreven, in de volle overtuiging dat hij, als de geweldige individualist die hij was, bezig was de wereld opnieuw gestalte te geven: deze naïeve overtuiging maakte hem tot een groot schrijver, onverschillig in welke constellatie dan ook. [...] Veruit meer man van actie en dientengevolge vulgairder in zijn middelen dan Nietzsche, somtijds echter van een menselijke directheid waar Nietzsche boven verheven was, heeft zijn optreden als ‘dichterlijk denker’ iets dat doet denken aan die andere gestalte: evenwel was hij geenszins een ‘mislukte Nietzsche’, zoals een oppervlakkig klasseerder hem wel eens heeft gemeend.Ga naar eind10. Weer vier jaar later, in Multatuli: tweede pleidooi, komt Du Perron tot zijn definitieve waardebepaling van Multatuli versus Nietzsche: Multatuli onder Nietzsche stellen is iets bijna vanzelfsprekends, wanneer het om denkkracht en cultuur, volstrekt niet meer, wanneer het enkel om schrijverschap gaat. Als genialiteit zich laat meten naar het onverklaarbare van de hogere begaafdheid, dan is Multatuli zelfs genialer. (dp 1956a: 467) | ||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||
Op het moment dat Du Perron dit schreef, was hij al twee jaar in de ban van Multatuli - en hij zou het nog enige jaren blijven, tot aan zijn dood toe. Hoe zat dat met Ter Braak? Het pleit leek al in 1932 beslecht, toen Ter Braak jubelde over het feit dat Nietzsche hem nu al twee jaar achter elkaar vasthield, en vervolgde: ‘Werkelijk, daarbij legt ook Multatuli het absoluut af; er is [bij Nietzsche] niets van de rancune en het heesche stemgeluid van den man, die nog op een publiek wil werken, die bij Multatuli nooit heelemaal verdwijnen’. (tb/dp 1962: 304) In de loop van de tijd is Du Perron erin geslaagd Ter Braak meer oog te doen krijgen voor de allesbepalende betekenis van Multatuli's levensdrama. Ter Braak blijft weliswaar Multatuli's toon ‘vaak wat hysterisch’ vinden, ‘en zijn exhibitionisme niet altijd zuiver’, maar ook hij vindt dat ‘de wijze, waarop men hem met fooien liet verrekken’ ongehoord was. Verder wil hij hem nageven, dat hij ‘tenminste niet als dupe van een “positie” is gestorven’, (tb/dp 1965: 337) Ter Braak bereikt zijn ultieme waardebepaling in zijn essay Douwes Dekker en Multatuli (1937). Hij erkent hierin het belang van wat hij noemt het ‘complex’ van Lebak, maar probeert Multatuli zoveel mogelijk naar de kant van Nietzsche te trekken. Dit blijkt al uit zijn voorkeur in Multatuli's werk voor Duizend-eneenige hoofdstukken over specialiteiten, deze voortzetting van het pak van Sjaalman, ondertoon in de Max Havelaar die in de latere werken steeds blijft doorklinken: ‘het is de toon van iemand, die niet naar rechtvaardigheid door een gouverneur-generaal in ruste of door het Nederlandse volk vraagt, maar die geboeid wordt door het probleem der menselijke waardigheid “jenseits von Gut und Böse”.’ Het is deze Multatuli - die Ter Braak het liefst gewoon Douwes Dekker zou willen noemen - die hem boeit: ‘de enige moralist van betekenis, die wij in de negentiende eeuw hebben gehad’, (tb 1951: 190) Verderop in zijn essay schetst hij Nietzsche als zuivere theoreticus, tegenover Multatuli die de hartstocht voor het zuiver theoretische ontbeerde. Na de ontnuchtering van Lebak wordt Multatuli echter, evenals Nietzsche, een meester van het aforisme. Multatuli blijft daarbij steeds improvisator, pamflettist, vonkenspattend genie; niet de denktucht der academie, maar het negatief van een nooit voldane behoefte aan handelen bepaalt de veelheid van zijn stijl. Zijn z.g. vulgariteit, die ook in die stijl tot uiting komt, en die zich inderdaad bijzonder sterk onderscheidt van Nietzsche's aristocratische cultuur, komt voort uit die behoefte aan actie [...]. (tb 1951: 198-199) Het probleem van de menselijke waardigheid speelt de grote rol in een afzonderlijk opstel dat Ter Braak heeft gewijd aan Multatuli's Specialiteiten. ‘Achter het probleem van het specialisme’, aldus Ter Braak, ‘stelt Multatuli dus het probleem van de menselijke waardigheid en het probleem van de persoonlijke stijl [...]’. (tb 1950b: 408) Volgens Léon Hanssen (2001: 385) luidt Ter Braaks kern- | ||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||
vraag hoe het evenwicht tussen mens en cultuur hersteld kan worden. Multatuli zoekt het in een soort ‘uomo universale’, dwars tegen de negentiende-eeuwse illusie van de vooruitgang in. Voor Ter Braak, levend in een eeuw waarin het idee van de vooruitgang is ingehaald door de dreiging van de totale oorlog, krijgt het probleem van de menselijke waardigheid een andere kleur. Du Perrons voorkeur gaat, behalve naar de Max Havelaar, uit naar de Minnebrieven en de brochures over vrije arbeid, (dp 1956a: 464) Hij merkt op dat Multatuli voor Ter Braak ‘de man [is] van de Specialiteiten, veel meer dan de strijder voor de Javaan en tegen de kleinheid van Holland.’ Ter Braak kiest namelijk voor ‘de Multatuli van de minste nadruk uit vrees voor de verkeerde nadruk.’ Maar Multatuli heeft de Nederlander toch maar geholpen aan een nieuwe visie op de Javaan, die men ‘de Saïdjahvisie’ zou kunnen noemen. Du Perron zegt het de journalist Van Geuns na. Toch moet ook hij erkennen dat Multatuli's verlichte ideeën in Indië zelf door de werkelijkheid zijn achterhaald: De zaak van de Javaan is van hem [Multatuli] losgeraakt, volgt het eigen fatum, dat aan andere invloeden onderworpen is dan morele alleen. Hier is Multatuli op zijn best nog een soort heilige naam; het praktiese stadium waarin de Saïdjah van nu verkeert, is hem voorbijgestreefd zoals een klewangwettende krijgszang wordt voorbijgestreefd door een machinegeweer. De Indonesiër is een soort gediplomeerde Insulinder. (dp 1956a: 435-436) De totale oorlog stond voor de deur, ook in Nederlands-Indië. In 1939 verliet Du Perron zijn geboorteland, in de hoop in Nederland zijn vervolg op De man van Lebak te kunnen schrijven. Echter, ook Du Perron werd ingehaald door de oorlog - en door zijn zwakke hart. De blijvende actualiteit van Multatuli werd voortaan door anderen bestudeerd en uitgedragen, zoals vandaag door mij, voor dit Genootschap dat ik niet doorluchtig zou durven noemen om de schim van hem die dat per se niet wilde zijn niet te ontrieven. | ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||
n.b. In de verwijzingen in de tekst wordt Ter Braak weergegeven als tb en Du Perron als d p. |
|