Over Multatuli. Jaargang 27. Delen 54-55
(2005)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Ernestine G.E. van der Wall
| |
[pagina 5]
| |
onderwerpen is die Multatuli en Anna Lohman verbindt. Interessant is dat beiden uit een hemelsbreed verschillend godsdienstig - en sociaal - milieu stamden: Douwes Dekker opgegroeid in een doopsgezinde atmosfeer, dat wil zeggen, in de kring van voormalige dissenters; Anna Lohman daarentegen groot geworden in wat van oudsher de dominante kerk in ons land was, en dan nog wel in een door en door orthodox-gereformeerde stroming binnen de hervormde kerk. Gewoonlijk is er in de literatuur over het multatulianisme veel aandacht voor de kringen van De Dageraad, en dat ligt ook voor de hand. Maar dat sluit niet uit dat het interessant is om ook elders, in wijder kringen dan die van vrijdenkers ‘pur sang’, naar sporen van Multatuli op zoek te gaan. Iemand als Anna de Savornin Lohman leent zich uitstekend voor een studie van het multatulianisme in het fin de siècle. | |
Anna de Savornin Lohman: de fiere freuleHet kan een bestsellerauteur vreemd vergaan: het ene moment bejubeld, het volgende geheel vergeten. Wie zegt dat hij of zij over honderd jaar nog gelezen wordt? Dat iemand dan überhaupt zijn of haar naam nog kent? Multatuli maakt het in dat opzicht nog altijd goed: over gebrek aan aandacht, al is die sterk gericht op Max Havelaar en op Indië, heeft hij nog altijd niet te klagen. Maar hoe anders ligt dat voor iemand als Anna de Savornin Lohman die nu vrijwel geheel vergeten is. Men zal onmiddellijk zeggen: vanzelfsprekend, zij is ook geen Multatuli. Maar als we ons realiseren dat zij een eeuw geleden een veelgelezen auteur was, maar dat haar naam nu niet of nauwelijks meer bekend is, dan geeft dat stof tot overdenking. Tussen 1895 en 1915 was Anna Lohman in ons land een zeer gevierd schrijfster.Ga naar eind3. Haar romans werden gretig gelezen, al dan niet via leesportefeuilles en leesbibliotheken. Bovendien had zij een naam opgebouwd als vooraanstaand journaliste. Sinds 1902 deed zij via haar weekblad De Hollandsche Lelie driftig mee aan de opinievorming in ons land. Kortom, zij was wat wij nu plegen te noemen een ‘bekende Nederlander’. Via haar romans, novellen, journalistieke opstellen, recensies en toneelkritieken vonden haar denkbeelden hun weg naar vele landgenoten, zowel in Nederland als in Nederlands-Indië. Daar, te Batavia, schreef zij, in 1894 en 1895, twee van de drie novellen die, gebundeld, haar officiële debuut zouden vormen, getiteld Miserere (1895). De eerste en langste novelle is getiteld ‘Eene geschiedenis van 's levens lijden’; een titel die zij aan het merendeel van haar romans had kunnen meegeven. Het lijden, de bittere ontgoocheling die het leven een mens doet ervaren: dat zijn terugkerende thema's in haar werk. Wanneer zij over het lijden van Multatuli spreekt - en vooral over het onbegrepen lijden -, dan resoneert onmiskenbaar haar besef van het leed dat zij in haar eigen leven had leren kennen. Indië, en ‘Indisch-gasten’ in Den Haag, kregen vaak een plaats toebedeeld in | |
[pagina 6]
| |
haar romans. Een sympathieke plaats: hun warme, wat naïeve spontaniteit werd bij voorkeur getekend in contrast met het kille, berekenende, en van standsbesef doordrongen Haagse ‘high life’-wereldje. De ervaringen in Indië opgedaan, hoe kort haar verblijf daar ook geweest is, zullen haar geestelijke band met Multatuli hebben versterkt. De kritiek op de gang van zaken in Indië die zij zelf spuide, maar die zij ook anderen volop liet spuien in haar Hollandsche Lelie, loog er niet om. De wrede handelwijze van landgenoten jegens de Indische bevolking in verleden en heden werd fel door haar veroordeeld, vooral wanneer dat optreden door de Nederlandse overheid werd verontschuldigd met een beroep op christelijke motieven. Zij keerde zich tegen het kolonialisme: ‘Ik vind het koloniseeren een der grootste onrechten waaraan de zoogenaamde “beschaafde” natiën zich schuldig maken; een verachtelijk huichelachtig stelen van het grondgebied en de vrijheid van anderen’.Ga naar eind4. In haar romans wilde zij ‘waarheid’ bieden. In die zin zou zij het met Droogstoppel eens zijn wanneer hij spreekt van de ‘onbeschaamdheid waarmede een dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden dat nooit gebeurt is, en meestal niet gebeuren kan’.Ga naar eind5. Helaas, schreef zij, wat ik in mijn romans bied, is op waarheid gebaseerd. ‘Helaas’, omdat het zulke weerzinwekkende zaken waren die zij aan de orde moest stellen: het christelijk-politiek geknoei, de hypocrisie van de zogenaamd fatsoenlijke wereld. Schijngeloof en schijnfatsoen: daartegen richtte zij continu haar pijlen, op een manier die door haar tijd als ‘gewaagd’ bestempeld werd. Gewaagd voor een ongehuwde vrouw van adellijke afkomst, vond ‘men’. Maar haar deerde dat niet. Het ging om de waarheid. ‘Waarheid’ is het begrip dat voortdurend opduikt in haar werk, onlosmakelijk verbonden met ‘eerlijkheid’, ‘oprechtheid’. Welk maatschappelijk, politiek, religieus of intellectueel thema zij ook aansneed, het enige criterium dat voor haar gold was waarheid. Dat zij in haar romans ‘waarheid’ bood, betekende niet dat zij sleutelromans schreef, zo haastte Anna Lohman zich te verklaren aan mensen die naarstig op zoek gingen naar tijdgenoten die zij in sommige van haar romanpersonages meenden te herkennen. Maar dat in haar romans feit en fictie sterk verweven waren, ontkende zij niet. Sterker, fictie en werkelijkheid dienden juist verweven te zijn. Haar romans waren een instrument om haar aanklacht tegen al het leugenachtige in de wereld publiek te maken. In die strijdvaardige houding, vóór de waarheid, tègen de leugen, ontwaren wij een grote affiniteit met Multatali. Op haar niveau en op haar manier was zij inderdaad een multatuliaanse figuur. Niet dat zij verwachtte met haar boodschap de massa te bereiken, laat staan aan de ontwikkeling daarvan te kunnen schaven. Aan de massa was niets te verhelpen. Zoals zij uitsprak in haar Herinneringen deelde zij met Multatuli de minachting voor het publiek.Ga naar eind6. Dat publiek, Jan en alleman, kon haar ziel betasten ‘met vieze, zwarte straatvingers’, want haar ziel was aanwezig in al haar boeken. | |
[pagina 7]
| |
Anna de Savornin Lohman (1868-1930)
| |
[pagina 8]
| |
Dat is mijn leven nu eenmaal. [...] Want immers, mijn ziel kan ik niet weren uit mijn boeken. Ik ben nu eenmaal die ik ben, ik ben een persoonlijkheid, een karakter. Ik kan geen onpersoonlijke, onoprechte leuterkouserij bij elkaar pennen, zooals een middelmaatmensch, auteur of schrijfster nommer-zooveel. Van den dag af waarop ik in het openbaar optrad voor het publiek, kon ik niet anders dan mij-zelve zijn, dat wil zeggen, eerlijk, waar, oprecht, zonder doekjes er omheen te winden.Ga naar eind7. In die wijze van optreden, in dat ‘zichzelf’ zijn, zag zij de reden van haar succes gelegen, maar ook van haar verkeerd begrepen worden, van de haat die zij opwekte. Vroegen mensen haar waar zij de moed vandaan haalde om zo openlijk haar mening neer te schrijven, dan kon zij slechts antwoorden: ‘hier is sprake noch van willen, noch van durven, doch slechts van een niet anders kunnen schrijven dan zoo, met mijn heele ziel er in.’Ga naar eind8. De kerkelijke orthodoxie was niet gerust op haar grote populariteit. Vanaf protestantse kansels hieven predikanten de waarschuwende vinger om vooral het jonge meisje te waarschuwen tegen haar romans. In christelijk literaire tijdschriften gebeurde hetzelfde. De jezuïet Godfried Jonckbloet, die in 1894 Multatuli aan kritiek had onderworpen, klom jaren later in de pen om Anna Lohman dezelfde eer te bewijzen. Bij alle verschil hadden Jonckbloet, Multatuli en Anna Lohman een ding gemeenschappelijk: alle drie kenden zij Indië persoonlijk; Jonckbloet was immers achttien jaar lang pastoor te Batavia geweest. In 1912 verscheen zijn kritisch commentaar op Lohmans werk, de enige studie tot nog toe waarin haar romans en novellen tamelijk uitvoerig worden besproken. Onder ‘gulle erkenning van het benijdenswaardig talent van Freule Anna de Savornin Lohman’ en vol lof over haar vroege werk, deinsde Jonckbloet er niet voor terug om sommige van haar latere romans als ‘stuitend-onzedelijk’, zo niet ‘pornografisch’ te betitelen.Ga naar eind9. Eerder hadden andere katholieken haar al bestreden, zoals Alphonse Laudy, de hoofdredacteur van De Tijd, die zich ook heftig tegen Multatuli keerde.Ga naar eind10. ‘Zij is in dezen tijd de kwade genius onzer leestafels en boudoirs’, aldus Laudy, ‘waar zij duizenden lichtzinnigen overhaalt tot haar twijfelzucht’. Het katholieke tijdschrift Boekenschouw beval zijn lezers: ‘geef nooit een van hare werken een jong meisje in handen. Gevoelsmenschen als de schrijfster zelve, zullen zij de hartstochtelijkheid van haar taal voor bewijs nemen van hetgeen zij beweert en in korten tijd ligt godsdienstig en zedelijk leven... verwoest’. Het lezen van Lohmans boeken, die zo vol zijn van ‘bandelooze theorieën’, had meer dan een leven treurig doen ondergaan, had de ondervinding geleerd. Haar werk kon nog meer kwaad stichten dan Eline Vere en andere ziekelijk overdreven en sensuele producten van diezelfde auteur - want men nam Anna Lohman in het algemeen meer au sérieux dan Couperus.Ga naar eind11. De Hollandsche Lelie hoorde niet thuis in een katholiek gezin: ‘Wij ontraden de lezing ten zeerste’.Ga naar eind12. Anna Lohmans oeuvre, dat zo'n dertigtal werken omvat, werd wisselend | |
[pagina 9]
| |
gewaardeerd, in overeenstemming met de wisselende kwaliteit ervan. Dat neemt niet weg dat zij, behalve met Multatuli, vergeleken werd met vooraanstaande auteurs als George Eliot en Mrs. Humphry (Mary) Ward, en ook - mede gezien het ‘Haagse’ karakter van haar romansGa naar eind13. - met Louis Couperus: allen auteurs die zij zelf bewonderde. Maar van hen geldt dat zij, evenals Multatuli, nog altijd gelezen worden, in elk geval telkens opnieuw uitgegeven. Dat Anna Lohman een eeuw na haar bloeitijd vrijwel geheel vergeten is moet vooral geweten worden aan de al genoemde wisselende kwaliteit van haar literaire werk. Mag haar werk vanuit literair-historisch oogpunt van weinig belang geacht worden - een oordeel dat naar mijn mening niet over de hele linie terecht is -, om een andere reden is haar oeuvre zeker wel van belang, namelijk vanuit het oogpunt van de mentaliteitsgeschiedenis. Via haar werk worden we binnengevoerd in interessante debatten die in Europa en in ons land omstreeks de eeuwwisseling gevoerd werden. Zoals een tijdgenoot opmerkte, bezit haar werk spectatoriale kwaliteiten die het ook voor latere generaties boeiend zou maken.Ga naar eind14. Een aspect van haar leven en werk is tot nu toe over het hoofd gezien en dat is haar betekenis als godsdienstcritica. Dat element verdient een eigen plaats. Het is zeer waarschijnlijk dat zij zich ook op dit terrein mede heeft laten inspireren door Multatuli's denkbeelden. Dat hij voor haar een belangrijke inspiratiebron is geweest, wordt door haarzelf aangegeven. Maar: hij was niet de belangrijkste. Die eer was weggelegd, zo erkende zij, voor Ibsen. De Noor had een ‘machtig diepe indruk’ op haar gemaakt en haar gevormd tot wat zij in geestelijk opzicht geworden was.Ga naar eind15. Maar dat zij al op tamelijk jonge leeftijd Multatuli las, en dat zij van hem onder de indruk was, is duidelijk. In haar intense verering van Ibsen volgt zij overigens Multatuli niet helemaal. Zoals bekend, koesterde hij sympathie voor Ibsens verontwaardiging over ‘den verrotten toestand der maatschappij’, maar was hij veel minder onder de indruk van diens pogen om daar een einde aan te maken: alleen maar erover schrijven leek Multatuli tamelijk zinloos. Anders dan de in een doopsgezinde omgeving groot geworden Eduard Douwes Dekker, stamde Anna de Savornin Lohman uit een goed-calvinistisch milieu. Zij was het nichtje van de bekende antirevolutionaire politicus, VU-hoogleraar, Eerste- en Tweede - Kamerlid, minister en oprichter van de Christelijk Historische Unie, jhr. Alexander Frederik de Savornin Lohman. Diens politieke optreden volgde zij zeer kritisch. Oom en nicht waren het over weinig eens. Zo verschilden zij danig in hun beoordeling van Multatuli. A.F. de Savornin Lohman zou eens hebben opgemerkt dat Multatuli's werken alleen maar opgang maakten ‘omdat ze zoo oppervlakkig waren’, zoals Multatuli vertelde aan Lien de Haas. ‘Ook werden ze slechts gelezen door zeer jonge onervaren menschen’, had Lohman er nog aan toegevoegd; misschien dat hij op dat moment dacht aan zijn jonge nichtje Anna? Multatuli hechtte echter weinig waarde aan het oordeel van de orthodox-protestantse politicus: ‘Ik betwyfel zeer of Loman, | |
[pagina 10]
| |
buiten den “mooien” Havelaar iets van my gelezen heeft? Hy is 'n man van den “Heere Jezus Christus, en dien gekruist”’.Ga naar voetnoot16. Anna's vader, Maurits Adriaan de Savornin Lohman, was ook zo'n man. Jurist, evenals zijn veel bekendere broer, werd hij in 1884, na vele jaren als substituut-officier en officier van justitie te Assen werkzaam te zijn geweest, benoemd tot advocaat-generaal bij het gerechtshof te Den Haag, twee jaar later bij de Hoge Raad. Deze ambtelijke loopbaan mondde in 1889 uit in een politieke functie. Als dank voor zijn steun aan Kuypers Anti-Revolutionaire Partij werd hij door het confessionele kabinet Mackay benoemd tot gouverneur van Suriname. Het bleek een weinig gelukkige benoeming. Zowel voor de kolonie als voor de gouverneur - en niet te vergeten zijn dochter Anna - was het een kortstondige, veelbewogen episode. In 1891 werd hij vanuit Den Haag, door dezelfde mensen die hem benoemd hadden, gedwongen zijn ontslag te nemen. Gelijktijdig had hij, om ons onbekende redenen, zijn niet geringe fortuin verloren. Het Surinaamse avontuur betekende een dramatisch keerpunt in het leven van Anna de Savornin Lohman. Van een rijk meisje, thuis in aristocratisch Nederland, gewend aan een ‘leven op stand’, verviel zij tot een armoedig freuletje, een nergens voor opgeleide, sociale ‘outcast’. Van behoeftige familieleden en vrienden wilde ‘men’ niet veel weten, zo bleek vader en dochter toen zij berooid in 1891 in Nederland terugkeerden uit Paramaribo.Ga naar eind17. Daar, in Paramaribo, was het graf van haar moeder, jkvr. Florentina Johanna Alberda van Ekestein. Getuigde Anna haar leven lang van warme bewondering voor haar vader, over haar moeder sprak zij weinig en àls zij het deed, ontbrak de innige sympathie die zij voor haar vader toonde. Haar moeder was veel ziek en Anna, het jongste kind en de enige dochter, moest van jongs af aan haar bedlegerige moeder in donkere kamers gezelschap houden. Dat heeft haar jeugd voor een groot deel vergald. Daar kwam nog bij dat haar moeder, die aanvankelijk tamelijk liberaal-godsdienstig was, zich naderhand door droevige gebeurtenissen in het gezin-Lohman ‘bekeerd’ had tot de strikte protestantse orthodoxie. Dat bepaalde Anna's opvoeding: geen uitjes, geen mooie kleren, geen theaterbezoek, niets van al datgene wat het leven van een gefortuneerd aristocratisch meisje van die tijd aantrekkelijk maakte. Van dat orthodoxe milieu waarin zij was opgegroeid zou zij zich afwenden om zich te ontwikkelen tot een felle critica van het christelijk geloof, een kritiek met onmiskenbaar multatuliaanse trekken. Die kritiek vinden we volop in haar publicaties. Zij was gaan schrijven uit bittere noodzaak, na Suriname, om in haar levensonderhoud te voorzien. Tot haar grote spijt had zij geen verdere opleiding ontvangen, alleen omdat zij een meisje was. De emoties om het onrecht haar in dat opzicht door haar ouders aangedaan spatten van de bladzijden van haar mémoires af. Haar broers, van wie zij er zeker een minder intelligent vond dan zijzelf, mochten wel naar het gymnasium en gaan studeren. Dat was voor hen een groot voordeel toen eenmaal het familiefortuin verloren bleek te zijn: zij, beiden jurist, konden gemakkelijk in | |
[pagina 11]
| |
hun eigen levensonderhoud voorzien. Voor de onopgeleide Anna daarentegen waren de gevolgen schrijnend. Omdat zij gezelschapsdame wilde worden noch particulier verpleegster - functies die voor nette, maar armlastige vrouwen in de mode waren -, legde zij zich verder noodgedwongen toe op het schrijven. Zij had al een enkele novelle geschreven voordat zij naar Suriname ging, en er ook een gepubliceerd in het tijdschrift Nederland, maar ‘het schrijven als beroep’ kwam daarna. Zoals gezegd is haar officiële debuut Miserere grotendeels in Batavia tot stand gekomen, waar zij samen met haar vader bijna een jaar verbleef (1894-95). In diezelfde periode publiceerde zij een artikel over Multatuli dat haar de uitnodiging bezorgde van de als een links, sociaal geëngageerd liberaal getypeerde hoofdredacteur H.G. Bartelds van het Soerabaiasch handelsblad om mee te werken aan de rubriek ‘Letterkundige kritiek’. Jarenlang zou zij bijdragen voor deze rubriek leveren.Ga naar eind18. | |
Anna over TineHet artikel over Multatuli waarover Bartelds zo enthousiast was, is een bespreking van Tines brieven aan haar vriendin Stéphanie Omboni-Etzeroth, in de door Julius Pée bezorgde editie.Ga naar eind19. Op Anna, zo schrijft zij jaren later, in 1910, hadden deze brieven een bijzonder diepe indruk gemaakt, ‘juist omdat uit die brieven van “Tine”-zelve onbetwistbaar blijkt, dat zij niet in staat was haar man te waardeeren, integendeel, waar hij telkens opnieuw vertelde van de moeiten en ontberingen waarmede hij te kampen had terwijl hij den Max Havelaar schreef, hem slechts antwoordde met de meest triviale klachten en verwijten over allerlei kleinzielige dingen’. Tine: een triviale vrouw, zo luidt Anna Lohmans oordeel, een vrouw absoluut ongeschikt voor een huwelijk met de hoogstaande Eduard. Dat deze nogal verontwaardigd was dat Tine hem aanmoedigde het aanbod om hofmeester op een Nederlands-Indiëboot aan te nemen, kon Anna zich maar al te levendig indenken: ‘Ik weet heel precies nog hoe ikzelve met hem meevoelde bij het lezen van die koude woorden, waarin zij hem, den talentvollen man, die in Indië een zoo hooge betrekking had bekleed, wreed-verwijtend aanried dat baantje nu maar hoe eer hoe beter aan te nemen’.Ga naar eind20. Stelt u zich eens even voor wat de ontvangst van zo'n brief geweest moet zijn voor die man, met dat rijke gevoelige gemoed en die begaafdheid. ‘Welk een gebrek aan hem innerlijk návoelen, aan met hem in zijn tegenspoed kunnen meeleven en meelijden!’ Lohmans bespreking van Tines brieven is mij alleen bekend uit een herdruk ervan in De Hollandsche Lelie van 7 september 1910. Aanleiding tot het opnieuw afdrukken van het artikel was het verzoek van een abonnee om haar, Anna's, mening over Multatuli te vernemen, en in het bijzonder wat haar oordeel was over het feit dat een man die zo hoog stond zijn vrouw zo liet lijden.Ga naar eind21. ‘Lieve Marie’, reageerde Anna, ‘mijn antwoord behelst niet een of ander vonnis of oordeel, want wie van ons heeft ooit het recht daartoe waar het de intieme levens- | |
[pagina 12]
| |
geschiedenis van een ander geldt. Ik geef u mijn persoonlijke mening, voorzover ik de zaak na zoveel jaren kan overzien.’ Dat haar persoonlijke mening evenzeer een vonnis inhield, zou snel blijken. Allereerst wilde zij gezegd hebben dat Multatuli haar, ondanks gebreken die hij natuurlijk ook had, heel sympathiek was om zijn Max Havelaar, speciaal om zijn karakterisering van Droogstoppel. Naar haar mening was Multatuli geen man die men de maatstaf van Jan en alleman mocht aanleggen. Eenzelfde verontschuldiging zou zij overigens ook voor de door haar bewonderde Napoleon aanvoeren. Multatuli was ‘een geniaal mensch, met de gebreken en eigenschappen van een geniaal iemand, en... hij had vóór en boven alles noodig een vrouw die hem begréép’. Al Tines brieven getuigen van dezelfde egoïstische geest, van diezelfde behoefte zichzelf en hun kinderen materieel verzorgd te zien, zonder enig innerlijk meeleven met de echtgenoot ginds, die zo ver stond boven het gewone peil van het mensdom. Is het nu zo'n misdaad dat zo'n man, met zo'n vrouw, op zeker moment een ander ontmoette die hem beter begreep? En die hij bovendien nog zelfs probeerde naast zijn vrouw alleen als vriendin te beschouwen - een ideale verstandhouding die, natuurlijk, in de praktijk volkomen verkeerd moest aflopen? In Multatuli's leven is daarom voor mij zoveel om medelijden mee te hebben dat ik hem onmogelijk hard kan vallen, zo besluit Anna haar oordeel in 1910, al wilde zij daarmee niet gezegd hebben dat zij alles wat hij gedaan had per se verdedigde. In het artikel dat zij zo'n vijftien jaar eerder geschreven had en nu dus in 1910 opnieuw publiceerde - wellicht ook in verband met de Max Havelaar-herdenking in dat jaar -, is haar oordeel niet veel anders. Toch is daar wat meer clementie met Tine te bespeuren. Hoewel ook hier de kritiek niet mals is, wordt Tine eerder getekend als slachtoffer van haar geniale echtgenoot. Lohmans artikel uit 1895 - of 1896 - zet in met een korte beschouwing over het postuum publiceren van brieven van beroemde mannen naar aanleiding van Mimi's editie van Multatuli's correspondentie. In onze tijd, aldus Anna, meent men er goed aan te doen brieven van beroemde mannen postuum te publiceren, waarbij men zich er niet om bekommert of de inhoud, die soms zeer intiem is, wellicht geheimen ontsluiert die in het belang van de hoofdpersoon veel beter bedekt waren gebleven. Meestal is hier simpelweg sprake van een uitgeversbelang, maar waar wij te doen hebben met ‘den veelbesproken, veel benijdden, veel beklaagden, veel verkeerd begrepen Douwes Dekker, mogen wij wel aannemen, - al ware ook hier véél, zéér veel, beter ongedrukt gebleven - dat edeler drijfveeren dan die alleen het eigenbelang van den uitgever beoogden, in het spel zijn geweest’. In het algemeen heeft de tweede mevrouw Douwes Dekker haar man niet altijd een dienst bewezen met de publicatie van zijn brieven ‘die meest zijn ziels-stemming van het oogenblik, ondoordacht en dikwijls in hevige overdreven woorden, weergeven’. Daardoor wordt hij nog meer blootgesteld aan een be- | |
[pagina 13]
| |
oordeling van de nieuwsgierige massa die, als geheel genomen, ‘te weinig fijnbewerktuigd is, te weinig heeft geleden, en te weinig het lijden van een ander begrijpt, om eerbied, medegevoel te kunnen toonen voor een door het lot al te zwaar beproefden, door veel lijden bitter geworden, overspannen zenuwlijder als Douwes Dekker menigmaal geweest is’. Maar, vervolgt Anna, dat handjevol mensen dat Multatuli, ondanks zijn vele gebreken, beschouwt als ‘een mensch met een groote, zij het ook door het lijden misvormde ziel’ zal zijn correspondentie niet teleurgesteld ter zijde leggen. Integendeel, men zal erkennen dat zijn echtgenote zich niet vergiste toen zij meende dat in deze brieven mooie, intieme karaktertrekken van haar man soms scherp naar voren komen, en dat publicatie ervan in elk geval laat zien dat hij veel reden had, helaas, om hartstochtelijk verbitterd te zijn - een verbittering ‘die in zijn toon zelden ophoudt te spreken’.Ga naar eind22. Naderhand zal zij zich nog eens over deze brievenuitgave uitlaten, namelijk wanneer in 1912 een tweede herziene uitgave ervan door de ‘Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur’ kritisch in Het vaderland is besproken. Zij fulmineert zowel tegen die kritiek als zodanig als tegen het feit dat de recensent niet de moed heeft gehad openlijk zijn naam te noemen maar met de ondertekening ‘w’ meende te kunnen volstaan.Ga naar eind23. Vooral het slot van de recensie van ‘den dwerg w. over de bij hèm vergeleken in èlk geval een reus-zijnden Multatuli’ stuit haar tegen de borst. Zonder zelf in het minst een onbepaald vereerster van Multatuli te zijn, zegt zij, wil zij toch de vraag stellen of het niet even ergerlijk als komisch is hier een ‘criticus’ die nooit zelf ook maar één enkel nieuw bruikbaar ‘idee’ heeft verkondigd, op zo'n pedant-hoge toon te horen veroordelen ‘den compositieloozen chaos van Mutaltuli's snel neergeworpen ideeën’ waarin diens werk volgens w. ‘zich verloopt’. Zeker, daarin heeft ‘meneer w.’ volkomen gelijk dat Multatuli 't land had aan ‘de schrijverij’, precies die schrijverij namelijk in de geest van ‘w’ en van de hedendaagse critici en kunstdoeners van diens onbeduidend soort. Multatuli had wat te zeggen, was een denker, stelde zich niet aan over de ‘schepping der schoonheid’ in zijn werk, maar gaf zichzelf, en zijn gewonde ziel, en zijn aparte persoonlijkheid in alles wat hij deed of schreef. Dat is het waardoor hij zal blijven leven in zijn werken lang nadat de ‘letterkundige beschouwingen’, enz. des heeren w., en de door deze opgevijzelde nieuwe-kunst-werken van ‘positieve ideëele schoonheid’, zullen zijn verdwenen ter plaatse waar zij thuis behooren, namelijk in de papiermand. De heer w. verdient straf, een kastijding op zeker lichaamsdeel, wat hem wellicht tot het besef van zijn ware grootte als ‘criticus’ zal terugbrengen.Ga naar eind24. Haar apologie van Multatuli is deels ook een apologie van haarzelf: ook zij beklemtoont altijd dat zij zichzelf geeft in haar werk, dat zij een persoonlijkheid | |
[pagina 14]
| |
is. Zij zet Multatuli tevens in als literair wapen in haar voortdurende strijd tegen de nieuwe woordkunstenaars. Dat zij juist zag met haar voorspelling dat hij zou voortleven, hoeft geen betoog, maar dat haar eigen werk, om zo te zeggen, de papiermand te wachten stond, al was ook zij een karakter, iemand die zelf wilde denken - dat wilde zij zich misschien liever niet realiseren. Het is haar niet kwalijk te nemen. | |
Max Havelaar: ‘een wondere openbaring’ verdedigdDat zij niet per se alles wilde verdedigen wat Multatuli had gedaan, zoals zij naar wij eerder zagen beweerde, mag dan waar zijn, maar we moeten tegelijkertijd vaststellen dat het haar moeilijk viel om kritiek op Multatuli te accepteren. Dat bleek wel toen jhr. W.H.W. de Kock de stelling poneerde dat Max Havelaar ‘het schandelijk en fijngesponnen samenraapsel van leugens en valsche aantijgingen, van laster en van de meest geraffineerde laaghartigheid’ was, een werk waaraan ‘leugen, modder en vrouwentranen’ kleefden. Dit alles tot bijzonder genoegen van zoon Edu Douwes Dekker die De Kock liet weten dat deze ‘de ware geschiedenis van het ontstaan van de Max Havelaar’ had weergegeven.Ga naar eind25. ‘Ik wou dat ik het maar niet gelezen had!’, begon Anna haar bespreking van De Kocks publicatie.Ga naar eind26. Het doet pijn als iemand die je zo sympathiek is opeens wordt aangetast in zijn levenswerk, in zijn Max Havelaar. ‘Voor mij was de Max Havelaar, op het oogenblik waarop ik hem las, als een wondere openbaring’.Ga naar eind27. Dat dit werk geboren was uit financiële nood omdat de auteur door zijn lichtzinnig leven aan de grond zat, kon Anna niet zo heel erg vinden. Een geniaal man als Douwes Dekker werd juist dáárdoor ertoe gebracht om zichzelf te worden, ‘zijn innerlijk rijk gemoedsleven te gaan openbaren aan anderen’. Zoals Multatuli zelf gezegd had - en dat was iets wat zij goed kon navoelen - ‘op dezelfde wijze als soms een vrouw haar lichaam gaat verkoopen om aan brood te komen’. Anna kon zich levendig voorstellen - ‘al klinkt het misschien van mij als vrouw in veler ooren wel heel “onfatsoenlijk” om dit zoo maar ronduit te durven neerschrijven’ - dat Douwes Dekker op zeker moment in Marseille bedwelmd door al het mooie en charmerende van het Zuiden, ‘vrouwloos, en met in zich de behoefte aan geslachtsomgang, genotzuchtig en zinnelijk, jong en levenslustig, handelde en leefde onbesuisd en verkwistend zooals hij 't nu eenmaal deed, - zonder dat hij nochtans daarbij was een huichelaar of een opzettelijk slecht mensch.’Ga naar eind28. Graag wilde zij nog eens de nadruk leggen op de gedwongen afwezigheid van Tine. Geen wonder dat een man van een hevig temperament als Douwes Dekker, met zo'n impulsieve natuur, zich hals over kop in de verleiding stortte. Het gevolg was echter níet geweest dat hij tot een steeds dieper verval was geraakt, integendeel, hij was aan het werk gegaan en schreef Max Havelaar onder de meest ongunstige omstandigheden. Desondanks was het een geniaal boek ‘dat | |
[pagina 15]
| |
er om die reden moest inslaan en er dan ook insloeg’. Wat doen al die feitjes die De Kock naar boven heeft gehaald er nu dan nog toe? Dat Douwes Dekker soms loog in Max Havelaar komt alweer voort uit zijn impulsieve natuur. ‘Hij wou een boek maken dat goed werd, dat zou zeggen de waarheid over Indische toestanden’. Al schrijvend heeft hij toen dingen geïdealiseerd, zag de feiten werkelijk zó voor zich, maakte deze, al dan niet bewust, tot een gloriekrans om zijn eigen hoofd. Al klopt een en ander niet, hij heeft ons in zijn Max Havelaar ‘zoo ontzettend veel dichterlijk-moois’ gegeven dat we er beter aan doen zijn nagedachtenis te laten rusten. Laten we ons alleen het mooie herinneren in zijn letterkundige arbeid. ‘Zoodra men aan het wroeten gaat, veegt men het waas der poëzie weg van de meest-dichterlijke ontboezeming!’ Voor haar gevoel deed jhr. De Kock Multatuli groot onrecht aan, al gaf haar verstand hem gelijk. Zij kon er niet om heen dat de documenten waarop De Kock zijn negatief oordeel baseerde correct waren, toch weigerde zij het vernietigend vonnis te onderschrijven. In het debat dat tussen De Kock en haar in De Hollandsche Lelie ontstond, zei zij uiteindelijk slechts dat zij zich, als een niet-ingewijde, onbevoegd tot oordelen achtte. Waarop De Kock repliceerde dat zij sinds zijn boek een ingewijde kon zijn, en dus wel tot oordelen in staat. Anna gaf zich niet gewonnen en stemde volmondig in met een lezer die haar liet weten dat, al had De Kock volkomen gelijk, ja, al was Multatuli's privé-leven nog erger dan in diens boek afgeschilderd, er een groot ‘maar’ was en dat was: ‘de Javaan wordt mishandeld’. Dàt had Multatuli in Max Havelaar wereldkundig gemaakt. U slaat de spijker op de kop, aldus Anna, ‘de Javaan wordt mishandeld’; zoals in West-Indië de negerbevolking wordt onderdrukt; zoals in elke kolonie de hogere ambtenaren knoeien, hoe dichter in het binnenland, en hoe verder af van de zetel der regering, hoe onbeschaamder.Ga naar eind29. Tegenover De Kock leek Anna Lohman meer op de lijn te zitten van Charles van Deventer. Deze had De Kock laten weten dat Multatuli ongetwijfeld fouten had, maar dat hijzelf bij voorkeur alleen oog had voor diens superieure eigenschappen; eigenschappen die Multatuli's betekenis als ‘figuur’ in de geschiedenis bepaalden.Ga naar eind30.
Keren we terug naar haar bespreking van Tines brieven aan Omboni uit 1895/1896. Wat uit Multatuli's correspondentie al duidelijk was, werd door deze brieven alleen maar bevestigd, aldus Anna Lohman. Tine, hoe opofferend zij ook geweest mocht zijn, was niet de juiste vrouw om deze ‘geniale beklagenswaardige man’ te begrijpen en te leiden. Had Theo Swart Abrahamsz geconcludeerd dat de auteur van Max Havelaar een slechts half toerekenbare zenuwlijder was, Tine bleek bepaald niet voor hem onder te doen. Zij was niet minder geëxalteerd dan haar echtgenoot.Ga naar eind31. Maar zij verdiende ons medelijden: zij was het slachtoffer van een man die, met al zijn deugden en grote gaven, niet in staat was zich zelf te beheersen en zijn eigen karakter te ontleden, en die daardoor gedoemd werd niet alleen zichzelf maar ook zijn omgeving ongelukkig te maken. | |
[pagina 16]
| |
Van zijn ‘aan waanzin grenzende hoogmoed’ kon men overvloedig voorbeelden aanwijzen, bijvoorbeeld in Max Havelaar, Woutertje Pieterse, de Ideeën, en in brieven aan zijn vrouw en anderen. Maar in plaats van ons daarover boos te maken, zoals sommigen deden, was het billijker, meende Anna, om deze man te beklagen. Immers, ook waar het zijn eigen voordeel gold, had hij in een noodlottige verblinding aanbiedingen van de hand gewezen die hem, als hij erop in was gegaan, wellicht van alle financiële zorgen hadden verlost. Swart Abrahamsz' verklaring was daarom veel aantrekkelijker en menslievender dan de oppervlakkige uitval van zo iemand als pastoor Jonckbloet. Diens boekje deed Anna Lohman af als ‘bitter mager en ondoorwrocht’.Ga naar eind32. Mogelijk hebben haar kritische opmerkingen, in 1910 ongewijzigd gereproduceerd, Jonckbloet ertoe gebracht om op zijn beurt haar vrij uitvoerig aan kritiek te onderwerpen in zijn eerder genoemde publicatie uit 1912.
De herdruk van Anna Lohmans Multatuli-artikel gaf een zekere Johannes G. Schippérus, een ‘vrije socialist’, adept van Ferdinand Domela Nieuwenhuis en geregeld discussiant in Anna Lohmans Hollandsche Lelie, aanleiding tot een ingezonden brief in dit weekblad.Ga naar eind33. Schippérus toonde zich diep verontwaardigd over de wijze waarop Multatuli door christenen werd bejegend. Christenen lieten niet na zijn persoon te belasteren en zijn werk af te breken. Maar kennelijk waren zij niet in staat hem te weerleggen. Daarom verboden zij zijn boeken, omdat het geloof, door Multatuli terecht fel bestreden, per se moest worden gehandhaafd. ‘Want waar zou het heen moeten met de Kerk, als ieder denkend mensch Multatuli las, met goeden wil, en begreep?’ riep Schippérus uit. ‘Ook hier blijkt het spreekwoord waarheid te bevatten: Kleine kinderen en dronken lieden spreken de Waarheid. Met een kleine variant: Kleine kinderen en zenuwlijders spreken Waarheid!’. In een korte noot zei Anna Lohman slechts dat het een algemeen bekend feit was dat Multatuli hoogmoedig was, en voorts dat zij het óók jammer vond dat hij God met een kleine g schreef - jammer tegenover gelovigen, waarom hen kwetsen daardoor? In een volgende aflevering werd de gedachtewisseling voortgezet waarbij beide punten, Multatuli's hoogmoed en zijn opzettelijk kwetsen van gelovigen, opnieuw aan de orde kwamen.Ga naar eind34. Of Multatuli werkelijk hoogmoedig was geweest of niet, kon zij niet beoordelen, stelde Anna nu, aangezien zij hem niet persoonlijk had gekend. Zij was afgegaan op informatie die haar was verstrekt door velen die hem wèl persoonlijk hadden gekend, en zij had er des te eerder geloof aan gehecht èn omdat niemand van ons zonder gebreken is èn omdat ‘groote mannen’ op het speciale punt ijdelheid soms ontzettend klein zijn. Maar omdat het altijd gevaarlijk is iets te geloven dat men niet weet uit eigen ervaring, schortte zij haar oordeel liever op. Wat het tweede punt betrof, God was voor zoveel mensen iets heiligs dat zij het onnodig beledigend vond dit woord met een kleine letter te schrijven. ‘Ik weet wel dat Multatuli zijn geheele leven lang streed tegen God, als volgens hem | |
[pagina 17]
| |
niet bestaande. Maar, wat wist hij Multatuli er van af? Zooveel of zoo weinig als wij allen. Juist daarom vind ik zulk een kleingeestig gedoe onnodig’. Hier nam zij duidelijk afstand van Multatuli's atheïsme. Atheïsten waren, evenals orthodoxe gelovigen van welke richting ook, mensen die iets stellig wisten, en zij wist juist niet: haar was alles een raadsel. Hier stond de agnost tegenover de atheïst. Dat onderscheid tussen beider levensbeschouwing verhinderde echter niet dat beiden dezelfde kritiek oefenden op het christendom en zijn aanhangers. | |
GodsdienstkritiekGodsdienstkritiek - in onze tijd opnieuw een belangrijk punt van debat, waarbij een dosis multatulianisme niet zou misstaan - is een van de centrale thema's in Multatuli's oeuvre. Dat is zo bekend dat het onnodig is er al te lang bij stil te staan. Toch is het opmerkelijk dat de literatuur over hem niet overvloeit van studies naar dit aspect van zijn leven en werk. Het zou alleen al interessant zijn om zijn godsdienstkritiek in een historisch perspectief te plaatsen. Verder zou ook de contemporaine internationale context erbij betrokken kunnen worden. Een vergelijking met iemand als de prominente Amerikaanse vrijdenker Robert Ingersoll dringt zich hier op.Ga naar eind35. Godsdienstkritiek staat bij Multatuli, zoals gezegd, niet op zich zelf maar is verbonden met zijn sociale en politieke kritiek. De scheidslijnen zijn hier vloeiend. Datzelfde geldt voor Anna de Savornin Lohman. Beiden wisten zich criticus van een samenleving waarin godsdienst nog altijd een belangrijke plaats innam en maatschappelijke en politieke verhoudingen nog steeds verregaand beïnvloedde. Die rol van criticus vervulden zij met verve. In die hoedanigheid waren zij aanklager van de samenleving, maar tevens voelden zij zich slachtoffer van diezelfde samenleving omdat die hun aanklacht niet op z'n merites wist te beoordelen. Het woord ‘godsdienst’ alleen al roept de nodige vraagtekens bij Multatuli op. Hij spreekt over ‘zoogenaamde godsdienst’, ‘want ze bestaat niet’. (Idee 415, vw ii: 625) ‘Is niet die hele godsdienst één wijzen op den Hemel - waar alles beter wezen zal! - om de patienten tevree te stellen met 'n Aarde... waarop zeer veel verkeerds, en 't brood duur is?’ (Idee 915, vw iv: 55) Wat voor God je ook aanneemt, dienen kunnen wij hem niet, want wij weten niet wat hij wil. ‘Ons geloof is: niet te weten wat wij te gelooven hebben.’ (vw x: 75) Maar hij weet het op een zeker moment wèl: er is geen persoonlijk God. De behoefte aan een god kan hij gemakkelijk verklaren: ‘Wie macht wil, wil God. Wie macht, gezag, nodig heeft, maakt zich een god...’ (vw ii: 35) ‘Geloof is slaap. Twyfel is begeerte. Onderzoek is arbeid. Het getal der werklieden is gering’. (Idee 425, vw ii: 629) De verleiding om tal van zulke sprekende voorbeelden aan te halen is groot. Vaak laat hij door een verrassende wending, of juist door een simpel doorredeneren het vreemde zien van veel getheologiseer. Zowel qua inhoud als stijl zal zijn godsdienstkritiek door ieder die de helden | |
[pagina 18]
| |
van de 18de-eeuwse Verlichting kent niet direct origineel worden genoemd. Dat doet niets af aan het feit dat Multatuli, om met Oene Noordenbos te spreken, voor Nederland gedaan heeft wat de verlichte ‘philosophes’ voor hun tijd deden.Ga naar eind36. Aan Noordenbos' observatie zouden we de these kunnen verbinden dat dankzij Multatuli de Verlichting in ons land eerst in de negentiende eeuw heeft plaatsgevonden. Mede door zijn godsdienstkritiek voldoet onze negentiende eeuw veel eerder aan het profiel van verlichte eeuw dan de gedoodverfde achttiende eeuw.Ga naar eind37. Ontwikkelde Multatuli een atheïstische positie, Anna Lohman neemt, zoals opgemerkt, die van een agnost in. Zij kàn niet meer geloven, in de traditionele zin van dat woord. Kunnen geloven staat voor haar gelijk met ‘het de dupe kunnen zijn van een illusie’. Maar niet alles bij haar is even eenduidig. Zij mag dan bij voorkeur spreken over ‘raadselen’ die het leven ons stelt, zij kan ook wijzen op het wrede noodlot, of, weer anders, op een leidende Vaderhand. Tegelijkertijd kan zij met veel instemming Multatuli's kritiek citeren op de goddelijke voorzienigheid, onder meer bekend door het gesprek tussen vader en jeugdige zoon over de vogel en de wormen. (Idee 345, vw ii: 519) Of zij een ‘hartstochtelijke vriendschap’ met Jezus voelt, zoals Philip Vermoortel de verhouding van Multatuli tot Jezus in zijn fraaie opstel gekenschetst heeft, is de vraag.Ga naar eind38. Soms lijkt het er wel even op dat zij zichzelf met Jezus identificeert: zei hij graag onbewimpeld de waarheid, zij ook. Wat zij in elk geval met Multatuli deelt, is de constatering dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen dat wat Jezus verkondigd heeft en dat wat zijn zogenaamde volgelingen ervan gemaakt hebben, en maken. Wie zij voor haar levensbeschouwelijke richting als leidslieden beschouwt, blijkt wel als zij ons een blik gunt in de studeerkamer van een van haar romanfiguren in Vragensmoede (1896), een van haar meest bekende romans. Een van de hoofdpersonen is een oprecht orthodox christen, weliswaar een overtuigd volgeling van de door haar verafschuwde Abraham Kuyper maar toch om zijn oprechtheid met grote sympathie door haar getekend. In diens boekenkast dringen zich, tussen allerlei monumenten van calvinistisch christendom - zoals Abraham Kuypers brochures Ons Program en Antirevolutionair ook in het huisgezin, Groens Ongeloof en Revolutie, Calvijns Institutie, en de ‘Acten van Dordt’ - op verraderlijke wijze andersoortige werken in: allereerst ‘de “Ideeën” van Multatuli's gefolterd ongeloof’; voorts ‘de twijfelende aanklachten tegen de onrechtvaardigheid des levens van Heine, het hopeloos pessimisme van een Schopenhauer, een Hartmann, Darwin's zoekende theorieën van het mensch-worden, en het Fransche ongeloof van de alles omverhalende encyclopaedisten, of, uit nieuweren tijd, van Taine en Renan’.Ga naar eind39. De schapen en bokken worden zorgvuldig door Lohman gescheiden. Met Calvijn, door Kuyper in een neo-calvinistische vorm zo op het schild geheven, had zij zeer weinig op. De Geneefse reformator is al even eerder door haar neergezet als een ‘heel onvolkomen, heerschzuchtig, liefdeloos mensch’. Multatuli's observatie zou haar uit het hart | |
[pagina 19]
| |
gegrepen zijn waar deze, als een echte voltairiaan, over de protestantse hervormers opmerkt dat zij ‘ware helden’ zijn, ‘vooral Calvyn die door 't verbranden van Servet toonde dat de oude manier van bewysvoering hem na aan 't hart lag.’ (vw iv: 209) De Ideeën gaan in Anna Lohmans opsomming voorop. En dat niet zonder reden, lijkt het. Als we Lohmans werk in een zin zouden willen typeren, dan kunnen we dat kenschetsen als een literaire uitwerking van tal van Ideeën. Laat ik er twee uitlichten. Allereerst Idee 179 waarin christenen aan de kaak worden gesteld die hun eigenbelang nauwlettend in het oog houden: ‘... gy die 't beste deel van uw ziel bewaart voor beurs, school, societeit of kabinet, en zondags lappendag houdt om uw “Heer” te onthalen op wat afval...’. (vw ii: 394-395) En, in de tweede plaats, heeft Anna's positie veel weg van Idee 195: ‘Wat maakt gij van onze dochters, o zeden! Gy dwingt ze tot liegen en huichelen. Ze mogen niet weten wat zy weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat zy begeren, niet wezen wat ze zyn’. (vw ii: 410) Vrijwel letterlijk treffen we deze constatering aan in haar befaamde brochure De liefde in de vrouwenquestie (1898), haar reactie op de even befaamde feministische roman Hilda van Suylenburg (1897) van Cecile Goekoop-De Jong van Beek en Donk.Ga naar eind40. De ‘Achtste Geschiedenis van Gezag’ zal haar zonder twijfel ook tot inspiratiebron hebben gediend. Bovendien had zij als een ware Thugatèr die geschiedenis in haar eigen leven ondervonden.Ga naar eind41. Bij Multatuli hangt de ‘vrouwenkwestie’, interessant genoeg, ook samen met zijn bijbelkritiek. Hij had weinig op met wat de ‘zogenaamd-heilige Schrift’ over de positie van de vrouw zegt. Vrouwen, meende hij, werden nog slechter behandeld dan de bijbel voorschrijft. (Idee 181, vw ii: 396) Het schrille contrast tussen het oorspronkelijk geschrift, het heilig boek, en wat de volgelingen ervan maken, speelde bij hem dus ook op dit terrein een rol. Duidelijk is dat voor zowel Multatuli als Anna Lohman beide thema's - het op eigenbelang belust-zijn van egoïstische christenen, en de minne wijze waarop zij hun vrouwen behandelen - kenmerkend zijn voor een en hetzelfde verschijnsel: het huichelende fatsoenschristendom. ‘Huichelarij met godsdienst is voor mij het ergste wat er bestaat’, schrijft Anna, ‘de huichelarij van het zich naar Christus noemen zonder het in het minst te meenen...’.Ga naar eind42. | |
De ‘pasteibakkers’ van het modernismeUitingen van huichelarij troffen Multatuli en Anna Lohman aan in twee vormen van christendom die lijnrecht tegenover elkaar stonden: de protestantse orthodoxie en het protestantse modernisme. Hier wil ik alleen stilstaan bij beider kritiek op de laatstgenoemde stroming. Op tal van bladzijden stort Multatuli zijn gal uit over de aanhangers van deze vrijzinnige stroming die geloof en wetenschap willen verzoenen. In ons land behoorden bekende figuren als Allard Pierson en Conrad Busken Huet gedurende enkele jaren tot dit modernis- | |
[pagina 20]
| |
me. Beide predikanten verlieten echter de kerk, omdat zij het gezien hun ‘moderne’ denkbeelden inconsequent achtten daar langer in te blijven.Ga naar eind43. Inconsequentie, halfslachtig gedoe, opportunisme: dat ergerde Multatuli mateloos in die moderne theologen die, anders dan Pierson, Busken Huet en nog tal van andere modernen, wèl in de kerk bleven. ‘Halve- of kwart-atheïsten zijn zeker te beklagen. Maar kan men niet hetzelfde zeggen van halve- en kwart-gelovers? En, hele gelovers... zyn er niet. Ze schipperen en passen en meten, en transigeren....’ (Idee 715, vw ii: 684) Onder de modernen zijn allerlei oneerlijke, infame ‘pasteibakkers’, producenten van lafhartige misbaksels, zulke lieden als de hervormde predikanten L.S.P. Meyboom, W. Muurling en J.C. Zaalberg, met hun ‘armzalige pogingen om gezond verstand en ietwat gelovery door elkaar te knoeien’.Ga naar eind44. Het geloof in wonderen werd door de modernen overboord geworpen als in strijd met de wetten der natuur. Zij werden zo verklaard dat het geen wonderen waren, of zoals Multatuli zei, ‘Lees Meyboom over de wonderen, dan zult ge zien dat het geen wonderen zyn.’ (vw ii: 62) Meybooms Leven van Jezus gaf hem aanleiding om een ‘proefje’ te geven van ‘Dr Meybooms moderne wonderverklaring’: ‘Het veranderen van water in wyn is zo moeilyk niet als 't schynt. Elke druif bevat immers zóveel delen water, die later in wyn overgaan. Het kunstje komt dus eenvoudig hierop neer, dat Jezus de wynwording ietwat versnelde. [...] En voor zulke wyshedens worden de Meybomen betaald!’ (Idee 435, vw ii: 636)Ga naar eind45. Multatuli's grote irritatie over dat theologisch schipperen werd sterk gevoed door het feit dat zulke moderne theologen rustig hun traktement opstreken, al verkondigden zij vanaf de kansel zaken die in strijd waren met wat zij bij hun ambtsaanvaarding hadden beloofd. Dat je je liet betalen voor een boodschap die hij, Multatuli, zelf ook verkondigde maar dan zonder er een cent mee te verdienen - dat stak hem bijzonder. Iets wat wij gemakkelijk kunnen begrijpen van een man die altijd in financiële moeilijkheden verkeerde. Datzelfde thema snijdt hij aan wanneer hij het centrale leerstuk van Jezus' opstanding bespreekt, door hem als een ‘negatief leerstuk’ gekwalificeerd. Het biedt hem bovendien volop de gelegenheid om, opnieuw, de draak te steken met de ‘moderne’ opvatting over wonderen. ‘Zie, op den zoveelsten Maart of April is Jezus volstrekt niet opgestaan uit den dode. [...] Op zo'n dag doet gy uw arbeid [...], of ge gaat wandelen met uw vrouw of wat ge wilt.’ Maar het komt niet bij u op om uw vrienden bij elkaar te roepen en hun te vertellen dat Jezus niet is opgestaan. ‘Dit nu doen de modernen wel, en hierin ligt het grote verschil. Evenals gy die opstanding loochenend, preeken zy over die opstanding, alsof ze er wél aan geloofden’. In een adem voegt hij er dan aan toe: Niet hierom echter zyn ze te veroordelen. De smaak is vry. Maar... ze laten zich voor dat preken betalen - in geld, invloed en fatsoen - precies als de anderen die wél zonderlinge dingen te vertellen hebben. Is dit be- | |
[pagina 21]
| |
hoorlyk? Sommigen zullen misschien hiertegen aanvoeren, dat 'n moderne z'n eerlykheid redden kan, door te preken over de negativiteit van 't wonder. Maar eilieve, zulke negatieve gedenkdagen zyn er driehonderd-vyf-en-zestig in 't jaar! Zolang de wereld staat, is er geen sekonde verlopen, waarin niet het een-of-ander wonder zich bezighield met achterwege-blyven. (Idee 938, vw vi: 117-118) We vinden deze passage in Idee 938 waarin hij aan zijn Vlaamse vriend Julius de Geyter eerst heeft uitgelegd wat in Noord-Nederland een ‘moderne dominee’ is - Vlamingen zijn geluksvogels want zij weten niet wat dit woord betekent -: Zo'n moderne dominee is iemand die, even goed als gy en ik, weet dat er nooit iemand ten hemel voer. Dat 'n God geen kinderen heeft, en dus geen ‘Zoon’. Dat 'n dode niet opstaat. Dat water niet op commando in wyn verandert. (435). [...] En eindelyk: dat wonderen hoogstens zouden doen denken aan goochelary [...] Zijn ‘schets van een moderne preek’, die hij vervolgens aan De Geyter voorlegt, is in al z'n eenvoud van een even dodelijke doeltreffendheid: ‘“Broeders in den Here! Daar Jezus niet is opgestaan [...] nodig ik u uit, niet te stelen. En laat ons nu tezamen zingen...” den zoveelsten psalm.’ (Idee 938, vw vi: 118) Moderne theologen boden critici meer dan voldoende aanknopingspunten voor zo'n satirische schets. Hadden bijvoorbeeld in 1866 niet drie moderne predikanten met elkaar afgesproken om op Paaszondag te verkondigen dat Jezus niet lichamelijk was opgestaan? En zij waren niet de eersten. Zoiets had J.C. Zaalberg al twee jaar eerder, in 1864, van een Haagse kansel verkondigd. Dat had geleid tot een geruchtmakende affaire in de hervormde Kerk, vooral omdat hij, ondanks felle protesten, door de synode als predikant werd gehandhaafd.Ga naar eind46. Het is in verband met diens infame ‘baksel’ dat Multatuli de bekende omschrijving van het modernisme geeft als een mengsel van ‘geloof met steenkool’. (Idee 454, vw iii: 201) Overigens: het zou juister zijn om van ‘steenkool met geloof’ te spreken, want de modernen wensten in feite de natuurwetenschappen voorop te stellen, het geloof diende te volgen. Dat onzinnig vrijzinnig ‘de geit en de kool willen sparen’, dat was die zo innig verafschuwde ‘zaalbergery’. Zaalberg, een man die, naar Multatuli snijdend opmerkte, er alles voor | |
[pagina 22]
| |
over had om ‘niet de waarheid te zeggen’, vormde een speciaal object van zijn animositeit, wat misschien mede is geïnspireerd door het feit dat behalve Marie Anderson ook Mimi Hamminck Schepel bij de ‘schipperende Zaalberg’ op lidmatencatechisatie was geweest. (Idee 482, vw iii: 231) Overigens konden modernen op hun beurt weinig waardering opbrengen voor Multatuli. In een van hun bladen, De Protestant. Godsdienstig Weekblad in vrijzinnigen geest, geredigeerd door kopstukken uit het modernisme als J. Herderschee, A.P.G. Jorissen, H.C. Lohr en J.H. Maronier, werd in 1884 een artikel opgenomen, kortweg getiteld ‘Tegen Multatuli’. Vosmaer en J. Hobbel namen vervolgens de verdediging van Multatuli op zich.Ga naar eind47. | |
Het moderne ‘moddergeloof’Multatuli's kritiek gold de eerste generatie modernen, de bloeitijd van het modernisme. Anna Lohman schreef enkele decennia later, toen het modernisme een tweede fase was ingegaan, waarin enerzijds sprake was van teleurstelling over ‘het bankroet der wetenschap’, anderzijds van een radicalisering van het modernisme in vrijzinnige zin. In haar kritiek op de modernen, met hun ‘moddergeloof’, gaat Anna Lohman in Multatuli's voetspoor verder. In haar roman Geloof bijvoorbeeld tekent zij een debat tussen een hervormde predikant en zijn vrouw. Hij heeft zich tot het modernisme bekeerd, zij bezit een oppervlakkig maar wel eerlijk geloof. Al snel rijzen conflicten tussen beiden omdat zij merkt dat het geloof dat haar man in de kerk belijdt, niet door hem in zijn leven wordt beleefd. Dat de God waarover hij in theorie preekt, in de praktijk buiten zijn wezen omgaat. Hij is een kind van zijn eeuw: hij gelooft met de lippen, maar niet meer met het hart. De moderne wetenschap heeft hem tot een twijfelaar gemaakt aan de gereformeerde beginselen die hij, volgens de door hem afgelegde belofte, moet verkondigen van de kansel. Zijn vrouw onderwerpt hem aan een spervuur van vragen die erop neer komen dat christenen, zij beiden incluis, meestal niet leven naar allerlei bijbelse geboden. Die geboden, luidt het antwoord, ach, dat is allemaal maar beeldspraak in de bijbel. ‘Beeldspraak? herhaalde zij verwonderd. Maar waar blijf je dan met je “letterlijkheid”; met je “Woord van God”. Als het ééne beeldspraak is, waarom dan het andere niet? Dan moet je aan àlles gaan twijfelen’. De moderne predikant legt haar geduldig uit dat er heel veel in de bijbel staat dat niet historisch is, ja, ‘dat men een goed Christen kan zijn, en tòch betwijfelen of Christus als persoon geleefd heeft’. Een interessante discussie volgt waarin het halfslachtige van de moderne theoloog nog eens overvloedig blijkt. Als zijn vrouw vervolgens opmerkt dat hij zijn gemeente die hem nog steeds voor orthodox houdt, moet inlichten over zijn moderne denkbeelden, beweert hij dat hij dat zijn streng-orthodoxe ouders niet kan aandoen. Zij voelt dat hem, in zijn halfheid, dit argument heel goed uitkomt: ‘omdat hij, onder alle om- | |
[pagina 23]
| |
standigheden, den moed gemist zou hebben openlijk te breken met zijn domineeschap, en daarmee met zijn positie en toekomst’. Gelukkig wordt hij te Leiden tot hoogleraar theologie benoemd, dat biedt hem meer geestelijke vrijheid. Voor haar is het ook een uitkomst want zij had als domineesvrouw het gevoel dat zij samen ‘bedriegers’ waren, ‘huichelaars die met de heilige waarheid transigeerden, uit winstbejag en lafhartigheid’. Gedreven door haar streven naar eerlijkheid, wil zij in deze situatie niet dat hun pasgeboren kind gedoopt wordt, haar man wel: je zou onze zoon toch niet als een heiden willen laten opgroeien? Waarom niet? vraagt zij, ik bèn een heiden, en jij ook. ‘Want waarom ons naar Christus noemen, als Christus toch maar een gewoon mensch is geweest? Dan kunnen wij evengoed naar Mahomed of Buddha gedoopt worden. Die hebben óók heel mooie dingen geleerd’.Ga naar eind48. In contrast met deze oneerlijke vorm van geloof wordt in deze roman het eerlijke ongeloof toegejuicht, in de persoon van een man die zijn studie theologie voortijdig heeft afgebroken omdat hij niet langer kon geloven en die vervolgens arts is geworden. Nederig, eerlijk, opofferingsgezind: al die typisch christelijk geachte eigenschappen die bij zogenaamde christenen ontbreken, bezit deze ongelovige medicus in overvloed. Hij vertegenwoordigt een type dat we vaker bij haar ontmoeten: de oprechte ongelovige als de ware christen - ofwel als de ware mens. Daar is echter niet alles mee gezegd. Belangrijker dan het ongelovig-zijn is voor Anna Lohman de oprechtheid van iemands levensovertuiging. Waar zij meende dat die ontbrak, zoals bij de modernen, verwekte dat bij haar, op dezelfde wijze als bij Multatali, grote ergernis. | |
De cultus der waarheid‘Ik zal in dat schrijven trachten naar waarheid’ (vw x: 578), kondigt Multatuli aan wanneer zijn Ideeën worden gelanceerd. Het is die allesbeheersende hang naar ‘waarheid’ die Multatuli en Anna de Savornin Lohman verbindt. Door beiden wordt de cultus der waarheid gevierd. Tegenover de leugen: eerlijkheid. Tegenover lafheid: moed. Tegenover hypocrisie: openheid. In die cultus staan zij niet alleen. Overal in het toenmalige literair-religieuze Europa openbaarde zich een streven naar ‘eerlijkheid’, ‘oprechtheid’, ‘waarachtigheid’. Dat streven voerde figuren als Multatuli en Anna Lohman tot scherpe kritiek op het christendom, zijn belijders, op christelijke politiek - en op godsdienst in het algemeen, overal waar zij meenden leugens te ontwaren. Beiden werden zij ervan beschuldigd ‘afbrekers’ te zijn, God onttroond te hebben. Die beschuldiging was hun een eerbewijs: wanneer de leugen ontmaskerd was, kon de waarheid zegevieren. Aan Anna Lohman valt te illustreren dat Multatuli's erfenis veelkleurig is. Naast de grote ‘krater van waarheidsliefde’ die hij was, waren er andere; figuren die - zij het ook van kleiner, soms veel kleiner, formaat - de moed bezaten om onafhankelijk hun weg naar de waarheid te zoeken. Als critica van gods- | |
[pagina 24]
| |
dienst en maatschappij heeft Anna de Savornin Lohman een eeuw geleden zo'n rol als ‘multatuliaans kratertje van waarheidsliefde’ met verve vervuld. |
|