2de helft der 19de eeuw? En die verzameling doodshoofden zal ik gaan vermeerderen met mijn doodshoofd? Dank U schrikkelijk. Ik wil of niet afgebeeld worden, of zooals ik er uitzag in de dagen van mijn bloei.’ Afschrikwekkend werkten de portretten niet op de jonge auteurs die rond 1880 debuteerden. Zij hadden veel bewondering voor Multatuli en Busken Huet, al twijfelden sommigen aan wie ze meer te danken hadden.
In het jaar 1885, toen de eerste aflevering van De Nieuwe Gids verscheen, liet Multatuli opnieuw weten dat hij moe was: ‘Moê van geredekavel, moê van scherpte, moê van vruchtelooze inspanning, moê van teleurstelling, moê van pogen.’ Hij begint, vervolgt hij, zelfs ‘'n hartelyken hekel te krygen aan zoogenaamde Belletrie. [...] Het versjes- en romannetjes-maken is 'n ware ziekte geworden.’ Het zijn bekende geluiden uit Multatuli's laatste levensjaren. Zijn moeheid en geklaag weerhielden hem er niet van kennis te nemen van de Nieuwe Gids-auteurs die hem werk toestuurden. Voor Frederik van Eedens Kleine Johannes had hij bewondering, maar over het werk van enkele anderen - Albert Verweys Persephone en het proza van Jacobus van Looy - was hij negatief. In feite, schrijft hij op 13 mei 1886, is hij blij dat hij er niets meer mee te maken heeft: ‘Op letterkundig gebied is tegenwoordig 'n beroering, 'n geschreeuw, 'n lawaai van belang. En 't komt me voor dat zwygen 'n kostelyk recht is... waarvan ik dan ook met groote ingenomenheid gebruik maak. O, die lieve stille Laube!’ Het is verleidelijk er eens over na te denken wat er zou zijn gebeurd als Multatuli een generatiegenoot van de Tachtigers was geweest. Welke rol had hij, vol dadendrang en zonder het geklaag en de rancune van de laatste jaren, temidden van die auteurs kunnen spelen?
Het is begrijpelijk dat Multatuli zich niet intensief in het werk van de jonge auteurs heeft verdiept. De Tachtigers konden evenwel niet om Multatuli heen. In dit nummer presenteren we enkele reacties. U vindt bijdragen over Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden, Flanor, Willem Kloos en Willem Paap. Hun oordelen over Multatuli en de mogelijke invloed die ze van hem hebben ondergaan komen uitgebreid ter sprake. ‘Er komt nog vuur uit zijn graf’, schreef Van Deyssel. Dat vuur laaide aan het begin van de jaren dertig nog eens op toen Ter Braak en Du Perron zich op hun wortels gingen bezinnen.
De redactie