gen Spohr te snel af was. Toch was het mede aan Spohrs activiteiten als bemiddelaar te danken dat Multatuli in andere talen werd vertaald waardoor hij internationaal verder bekend raakte.
Aan de hand van de vertalingen van Else Otten schildert Grave de Duitse receptie van de Nederlandse literatuur in tijdvak 1890 tot 1931. Na de Eerste Wereldoorlog blijkt vooral Couperus succes te hebben terwijl de belangstelling van de Duitse lezer voor Vlaamse literatuur toeneemt. Otto Hauser ten slotte bekeek de Nederlandstalige literatuur door een rassentheoretisch-antropologische bril. Niet alleen de auteurs uit de Renaissance, maar ook de Tachtigers en een ‘Südholländer’ als Streuvels rekende hij tot de wereldliteratuur. Voor de ‘aus einem fremden Volk hervorgegangenen’ Heijermans had hij daarentegen geen waardering. Net als Raché onderhield Hauser contacten met letterkundigen in Nederland en België. Ook Hausers benadering van de Nederlandstalige literatuur kreeg weinig waardering van de Nederlandse critici.
Grave onderzoekt het werk van genoemde vertalers resp. bemiddelaars in het theoretische kader van de ‘imagologie’, een richting in de vergelijkende literatuurwetenschap die rekening houdt met de wederzijdse betrekkingen tussen verschillende taalgebieden. Deze aanpak leidt tot een beter inzicht in de veelheid van gepresenteerde feiten. De conflicten en misverstanden tussen de diverse belanghebbenden worden door het gekozen perspectief begrijpelijker.
Bij de keuze van de bemiddelaars laat Grave zich leiden door een aantal nogal willekeurige criteria die hij uitvoerig motiveert. Zo dienden de desbetreffende personen Duitsers (of Duitstalig) te zijn en in het Duitse taalgebied te wonen. Gesteld dat een belangrijk vertaler nu eens permanent in Nederland verbleef - Raché woonde overigens een aantal jaren in Den Haag -, zou hij dan onbesproken blijven? Het lijkt redelijker om vast te stellen dat de door Grave geselecteerde vertalers door hun publicaties en literaire contacten eenvoudigweg de belangrijkste bemiddelaars waren bij de verbreiding van Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied.
Een enkele keer is Grave al te terughoudend in zijn commentaar. Zo ontbreekt een beoordeling van Rachés uitspraken dat Nederland vóór Heijermans geen toneelschrijvers van betekenis heeft gekend of dat er geen Nederlandse toneeltraditie bestond. Hoe ver waren deze opvattingen bezijden de waarheid? Meer commentaar was ook op andere plaatsen in het boek wenselijk geweest, bijvoorbeeld waar Grave Rachés pamfletten over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog bespreekt. Genoemde auteur neemt eerst de maritieme ‘Grossmannssucht’ van de Engelsen op de korrel om vervolgens de imperialistische politiek van Wilhelm ii en de ‘alldeutscher Grössenwahn’ aan te vallen. Een uitvoeriger toelichting was hier welkom geweest.
Ondanks deze kritische kanttekening vormt Zulk vertalen is een werk