Over Multatuli. Jaargang 26. Delen 52-53
(2004)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Olf Praamstra
| |
[pagina 72]
| |
Veel, bijna alles wat Multatuli in de Max Havelaar over de gebeurtenissen in Lebak geschreven heeft, is onderwerp van discussie geweest. De tegenstanders van Multatuli hebben steeds weer geprobeerd om hem als een leugenaar en fantast af te schilderen. Een belangrijk argument in die discussie was het ravijn. Dat bestond helemaal niet, en als dat niet bestond zou de rest van het verhaal ook wel niet kloppen. De eerste die met die beschuldiging kwam, was R.A. van Sandick die in 1889 - twee jaar na de dood van Multatuli - een artikel publiceerde, dat later in een herziene en uitgebreide vorm opgenomen werd in Leed en lief uit Bantam. Hij kende Lebak en de hoofdplaats van het regentschap, Rangkasbitung, waar de woning van de assistent-resident gelegen was, uit persoonlijke ervaring. Maar het ravijn achter het huis van de assistent-resident had hij niet terug kunnen vinden en hij geloofde dan ook niets van het verhaal dat er in het diepste geheim door de inheemse bevolking bij Douwes Dekker geklaagd zou zijn.Ga naar eind5. Na Van Sandick was de rooms-katholieke priester G.D.A. Jonckbloet de volgende die naar Lebak afreisde om in Rangkasbitung het ravijn op te zoeken. In een rijtuig bespannen met vier paarden reed hij in 1893 over dezelfde weg die Max Havelaar in de roman een kleine veertig jaar eerder had afgelegd. Een lichte opwinding maakte zich van hem meester toen hij de grens met Lebak passeerde. Een uur later stond hij aan de oever van de Ciujung, waar een vlot van gevlochten bamboe hem en zijn rijtuig overzette. Nu was het nog zes of zeven minuten rijden over een goed onderhouden weg naar het huis van de assistent-resident. Eigenlijk reed Jonckbloet op deze weg al door het ravijn, dat volgens opgave van Multatuli immers tussen het huis en de rivier lag. De licht omhoog glooiende weg was voor Jonckbloet een eerste teken dat er van een ravijn geen sprake kon zijn. Eenmaal uitgestapt op het erf, wist hij het zeker. Wilt gij weten wat dit ravijn in werkelijkheid is? Een vijf à zes voet beneden het erf der Assistent-Residentswoning gelegen vlakte, zonder hobbeling of helling hoegenaamd zich uitstrekkende tot den oever der Tji Oedjoeng, beplant met pisang en andere boomen; een gemeente-weideland, waarop karbouwen en geiten rustig loopen te grazen.Ga naar eind6. Dit kwam hard aan in het kamp van de Multatulianen. Het viel niet te ontkennen: Jonckbloet had gelijk, het ravijn van Multatuli leek meer op de uiterwaarden van een Nederlandse rivier dan op de tropische afgrond uit de roman. Verdwenen waren ook het dichte kreupelhout en de talloze slangen - als ze er al geweest waren. Desondanks kostte het moeite om toe te geven dat Multatuli hier de waarheid geweld had aangedaan. Zelfs in de biografie van Dik van der Meulen, verschenen in september 2002, wordt Multatuli nog tegen de beschuldigingen van Jonckbloet in bescherming genomen: | |
[pagina 73]
| |
Overigens blijkt uit Multatuli's beschrijving dat het woord ravijn in zijn tijd een ruimere betekenis had; hij bedoelde er in geen geval de steile kloof mee waaraan we tegenwoordig zouden denken.Ga naar eind7. Van der Meulen verwijst vervolgens in een noot naar de hierboven geciteerde beschrijving van Multatuli, al valt daaruit niet af te leiden dat Multatuli onder ravijn iets anders verstaat dan de tegenwoordige lezers. Overtuigend is het niet en bovendien, als het woord ravijn in Multatuli's tijd een ruimere betekenis had gehad, dan moet dat aan zijn (bijna) tijdgenoten Van Sandick en Jonckbloet zijn ontgaan. Ruim zestig jaar eerder was de Multatuliaan E. du Perron voor Multatuli in het krijt getreden met een even goedbedoelde als onhandige poging om hem tegen Jonckbloet in bescherming te nemen. Uitgenodigd om voor Het Vaderland een herdenkingsartikel over Multatuli te schrijven begaf Du Perron zich in januari 1937 met de trein naar Rangkasbitung. Nog altijd woonde de assistent-resident op dezelfde plaats en het erf was nog altijd heel groot, met aan de straatkant nu een ‘fraai geschoren gazon’. Du Perron: Tenslotte ben ik er natuurlijk het ravijn gaan zien; dat ontbrekende ravijn waardoor de hele Havelaar opeens zo verdacht werd. [...] Over het achtererf werd de plek bereikt, en de 5 à 6 voet diepte leken al dadelijk niet te versmaden; als men zich opmaakt om een vlakte te zien werkt de aanblik meteen erg ravijnachtig.Ga naar eind8. Een ravijnachtige aanblik, meer kon ook Du Perron er niet van maken en dan had hij de welwillendheid nog tot het uiterste doorgedreven, over de grens van de waarheid heen. Er was geen ravijn in Rangkasbitung en het was er nooit geweest.
In oktober 2000 bezocht ik Rangkasbitung in gezelschap van Gerard Termorshuizen. In 1972 was hij mede verantwoordelijk geweest voor de eerste Indonesische vertaling van de Max Havelaar, in oktober 2000 kon hij de achtste druk in ontvangst nemen, waardoor het boek naar Indonesische maatstaven gemeten een heuse bestseller geworden is.Ga naar eind9. Vlak voor de verschijning van de Indonesische vertaling in 1972 had Termorshuizen een bedevaart gemaakt langs de plaatsen die in het verhaal over Lebak zo'n belangrijke rol spelen.Ga naar eind10. Achtentwintig jaar later voelde hij er wel voor om de hoofdplaatsen nog eens te bezoeken. We reden niet in een rijtuig of trein maar in een auto, en we volgden niet de weg van Max Havelaar - de weg die van Jakarta via Serang loopt -, maar vertrokken uit Bogor. Het arme en lege Bantam van Multatuli is een stuk voller geworden in de afgelopen honderd jaar. Een eindeloze rij huizen en huisjes slingert zich langs de smalle autoweg. We hebben al meer dan de helft van de afstand afgelegd, als | |
[pagina 74]
| |
eindelijk de bebouwing ophoudt en Bantam zich in zijn volle glorie laat zien. Rangkasbitung zelf is een morsige, uit z'n krachten gegroeide stad, waar de rivier de Ciujung dwars doorheen stroomt. Over de rivier ligt nu een brug en de weg waarover Jonckbloet van de rivier naar het huis van de assistent-resident reed, heet nu Jalan Multatuli en komt uit op de alun-alun. De plaats waar ooit de woning van Multatuli stond is onherkenbaar veranderd. Het huis heeft plaats moeten maken voor een ziekenhuis en het erf is volgebouwd met ziekenpaviljoens - van de brede rivierbedding is maar een klein gedeelte overgebleven. Bij het zien van de brede rivier die in deze droge tijd versmald is tot een ondiepe stroom met talloze zandbanken, verdwijnt elke gedachte aan een ravijn; zelfs ‘een ravijnachtige aanblik’ is hier niet van toepassing. Recht tegenover het ziekenhuis staat de woning van de regent die nog steeds als zodanig in gebruik is, maar dan onder de Indonesische naam ‘Kabupaten’. Het gras op het gazon voor het huis staat er hoog bij; de grassnijders laten zich niet meer zo gewillig oproepen als in tempo doeloe. Aan de rechterzijde van de alun-alun staat de moskee - geheel vernieuwd -, met daarachter het oude kerkhof waar Multatuli's regent, Raden Adipati Karta Nata Negara, begraven ligt. Een paar Indonesische jongens brengen de buitenlandse toeristen snel bij het graf en een oudere voorbijganger weet nog te vertellen dat Multatuli het pseudoniem is van Douwes Dekker. Als laatste herinnering aan de beroemde schrijver is er nog de ‘Apotik Multatuli’, meer is er in Rangkasbitung niet van hem over. Terugrijdend van Rangkasbitung naar Jakarta passeren we Serang. Hier had Max Havelaar na zijn ontslag overnacht, toen hij samen met Tine en de kleine Max onderweg was naar Batavia, waar hij in een gesprek onder vier ogen zijn zaak bij de gouverneur-generaal wilde bepleiten. In Serang werd hij in de woning van de resident ‘met de gewone indische gastvryheid’ ontvangen.Ga naar eind11. Het residentiehuis staat er nog steeds. Het verkeert in prima staat en is nog altijd in gebruik door de regering, nu de Indonesische overheid. Een paar bewakers die zich vervelen, nemen ons mee naar de bijgebouwen - in het hoofdgebouw wordt gewerkt - en naar een oude gevangenis, een donkere ruimte met een traliehek, die dienst doet als opslagplaats: hier wordt in dozen, ordners, stalen kasten en lades het archief bewaard, alles chaotisch op elkaar gestapeld. Met grote onverschilligheid wordt ernaar verwezen, maar wat we van onze begeleiders beslist niet mogen missen is een hol iets verderop, waarin een wilde hond leeft. Gehoorzaam lopen we achter onze gidsen aan, om de gevangenis heen, richting de rivier en dan opeens is het er, na meer dan honderd jaar, precies zoals Multatuli het in de Max Havelaar beschrijft: het ravijn. Dít beeld moet hij voor ogen hebben gehad, toen hij de roman schreef. Afdalend naar de rivier gaat één van de bewakers ons voor, met een stok die hij laag over de grond voor zich uitzwaait om - zoals hij uitlegt - de slangen weg te jagen. Halverwege de dichtbegroeide, steile helling is het hol waar de wilde hond zou moeten zijn, maar die laat zich die dag niet zien. In de diepte beneden kronkelt de kali. | |
[pagina 75]
| |
De Max Havelaar is een roman, ook al is het tegelijkertijd een pleidooi voor een reële zaak. Multatuli heeft het zelf herhaaldelijk betoogd: de vorm, de inkleding van zijn verhaal is verzonnen, maar dat doet niets af aan de waarheid van zijn aanklacht. De Javaan wordt mishandeld en om zijn lezers daarvan te doordringen heeft hij een boek geschreven waarin met betrekking tot de vorm alles geoorloofd was. Als het maar gelezen werd en als men maar besefte dat wederlegging van de hoofdstrekking van zijn verhaal onmogelijk was. Bij het schrijven van zijn roman maakte Multatuli gebruik van wat er zich in zijn werkelijke leven had afgespeeld, maar ook - Jerzy Koch en Gert-Jan Johannes hebben in Over Multatuli hier recent nog op gewezenGa naar eind12. - van wat hij in boeken gelezen had. Ook om de rivierbedding in Rangkasbitung in een ravijn te veranderen, hoefde Multatuli zijn fantasie niet aan te spreken. Dat ravijn bestond - hij had het in Serang met eigen ogen gezien. |
|