Over Multatuli. Jaargang 26. Delen 52-53
(2004)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Tom Böhm
| |
[pagina 55]
| |
schuld. Het stuk laat zien - zegt de ondertitel - hoe ‘hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten’.Ga naar eind4. Wie geïnteresseerd is in de ontwikkeling van Multatuli's visie op de ‘sociale quaestie’ - hét vraagstuk van de negentiende eeuw - kan niet voorbijgaan aan dit ‘koningsdrama’. Multatuli begon eraan in 1867, maar voltooide het pas in 1872. In de tussentijd hield hij openbare voorlezingen, zodat er al eerder invloed vanuit ging. Voor een goed begrip van de ontwikkelingsgang van Multatuli's denken moeten we echter terug naar 1867 en eigenlijk nog vroeger. | |
Kiemen van een dramaGa naar eind5.Toneel is bij uitstek geschikt om de gemoederen en harten te bereiken. Aldus Multatuli in een opstel uit 1863 over een opvoering van Die Schule des lebens van Ernst Raupach. Hij looft het acteertalent waardoor ‘het toneel [wordt] verheven tot 'n leerstoel’ en een speler tot ‘een mens die 't goede onderwyst aan z'n medemensen’. En memoreert de ontroering en het gejuich van het publiek tijdens de voorstelling - ‘och, mocht het verstaan zyn in elke vorstelyke residentie!’ - toen de ‘schynbaar onwaardigen koning’ te horen kreeg: ‘So leg' die Krone nieder!’ Terecht heeft De Leeuwe de vraag opgeworpen of in dit essay, ook gezien de titel van het besproken stuk, reeds de eerste trekken van Vorstenschool aanwezig zijn.Ga naar eind6. In 1864 verschijnen de sociale Ideeën 451 en 452. De eerste is een onderzoek naar de maatschappelijke ellende en de oorzaken. In de tweede wordt Thorbecke en diens staatskunstenarij gefileerd. Uit diens werk zou nergens blijken ‘dat de toestand des Volks den staatsman moet ter harte gaan, of dat hy ooit zich op enige studie daaromtrent heeft toegelegd.’Ga naar eind7. Van beide Ideeën is Vorstenschool eigenlijk de dramatische versie. Vlak nadat die gepubliceerd waren, ging Multatuli naar Frankrijk voor een Havelaar-vertaling. Onderweg berichtte hij zijn uitgever d'Ablaing: ‘Misschien schryf ik te Parys een drama dat opgang maakt’.Ga naar eind8. Het bleef echter stil. Drie jaar later, in januari 1867, blijkt opnieuw zijn voorkeur voor het toneel als middel tot maatschappelijke verandering in Pruisen en Nederland. Geïrriteerd door oud-minister J. Bosscha, volgens wie de volkskracht teloor ging door ‘vermenigvuldigd kunstgenot’, wijst Multatuli erop dat de armoede het volk juist van echte kunst weghoudt. Kerken, musea of nutsvergaderingen leren de burger bepaald niet ‘gloeien en ontvlammen voor de schoone indrukken van offer, zelfverloochening, heldenmoed’. De schouwburg, ja dat zou kunnen. Maar er worden teveel buitenlandse stukken opgevoerd. Het volk kan de toegang niet betalen. En de kleinburger vindt het eigenlijk niet stroken met zijn fatsoen. Als de mensen zo bekrompen of arm zijn, kun je ook niet verwachten dat ze klaar staan om het land te verdedigen tegen oprukkende oosterburen. In de zomer van 1867 komt hij in Duitsland steeds meer vast te zitten, mentaal en financieel. Schrijven lukt niet. Hij wilde zich herenigen met vrouw en | |
[pagina 56]
| |
kinderen, die in Italië verbleven. En zou zo graag een politieke rol van betekenis spelen. Er daagde nog iets via de Vlaamse Beweging, die streefde naar een Groot-Nederland. Het onthaal in Gent deed hem goed. Blijkbaar was hij intussen zwanger geraakt van iets moois. Hij laat de Vlaming Max Rooses (1839-1914) eind augustus, begin september weten dat hij ‘veel te doen’ heeft: ‘Als ik behoorlyk verlos van alles wat ik op 't hart heb - och, ik vrees zoo dat ik verlegen zal zitten om kraamkamers voor al die kinderen. En dan moet ik ze afdryven, wat jammer is.’Ga naar eind9. Aan een andere Vlaming, Julius de Geyter (1830-1905), stuurt hij op de valreep van augustus een aantal versregels, waaruit zijn innerlijke twijfel spreekt: Ik voel iets komen dat tot daden roept,
Ik hoor een stem die duidlyk my verwyt
Dat ik niet sedert lang, in plaats van 't woord
(Dat echter ook een feit is) feiten koos.
Ik peins er over.-
Alles op z'n tyd!
My ware 't lief! want waarlyk, ik ben moê
Van praten, spreken, schryven, redeneren,
Dat elke kermis-clown zoo goed als wy verstaat.
Of beter nog dan wy.
Welaan zoodra ik 't weet
Langs welken weg de nieuwe pligt ons wenkt,
(Tot nog toe ben ik 't met myzelf niet eens)
Ga ik dien op, en wyken zal ik niet.-
Vaarwel voor heden! Alles op z'n tyd!-Ga naar eind10.
De Leeuwe beschouwt ze als vooroefening: ‘De verzen vloeiden hem blijkbaar gemakkelijk uit de pen.’Ga naar eind11. De Vlaamse connectie blijkt uiteindelijk een illusie en dus komt het weer niet tot daden. Van verschillende kanten waren kennelijk suggesties gedaan om vlot te komen. Maar, zo laat hij zijn belangrijkste contact in Nederland, de criticus Conrad Busken Huet, weten: ‘Op al de “ik zou's” heb ik helaas een antwoord, waarop de erkenning moet volgen dat men in myn geval ook niet zouwen zou.’Ga naar eind12. En dan draait het, net als met de Havelaar, toch weer uit op woorden. Hij vat het plan op naar Nederland te gaan om met een drama - ‘hooge politiek, hm hm!’ - rond te reizen en tegen betaling daaruit voor te lezen. Omstreeks 10 september 1867 zet hij zich aan het schrijven. Vervolgens zien drie bedrijven het licht. Moeizaam: ‘Ik kan waarlyk niets maken. 't Is gedwongen, en ik voel me hansworstig by 't verzinnen. Daar waar ik op een stokpaardje kom, gaat het beter’.Ga naar eind13. Hij stuurt Busken Huet later enkele vooral sociale en staatkundige passages. Vergelijking met het eindresultaat van 1872 leert dat hij nauwelijks iets heeft | |
[pagina 57]
| |
gewijzigd.Ga naar eind14. De fabel tenslotte - vermeend overspel tussen vorstin en eerste minister - ontleende hij aan een boekje uit zijn jeugd, Michel Masson, Le grain de sable (1833).
Beperkt tot de aanloop en het begin is dit het bestaande beeld van de genese van Vorstenschool. Helemaal bevredigend is het niet. Want wat inspireerde hem tot het hoofdthema van het stuk: een idealistische vorstin die zich actief op de hoogte stelt van de noden van het volk en krachtige politieke denkbeelden ten beste geeft? Bovendien, had Multatuli niet voortdurend geldgebrek? Die aanleiding om een toneelstuk te schrijven, was er waarachtig wel eerder. Medio 1866 was een dieptepunt. Maanden leefde hij op droog brood en van 's nachts in het veld gestolen groenten.Ga naar eind15. Het trok wat aan dankzij journalistiek werk, maar dat was ook geen vetpot. Toch liet zijn pen hem niet in de steek, blijkens de tirade tegen Bosscha. Die is dan ook tekenend voor zijn werkwijze: allerlei gedachtegoed heeft zich gedeeltelijk al gevormd, maar hij heeft een zet nodig. In 1867 kost het nog steeds moeite om geld over te houden voor schoenreparatie. Van Vlaamse zijde komt wat hulp en wordt hij naar eigen zeggen ‘gered van den hongerdood die voor de deur stond’.Ga naar eind16. Misschien iets te overdreven uitgedrukt, maar voor zijn politiek drama vond hij kennelijk niet eerder voldoende inspiratie dan in september. De vraag is dan relevant, waarom toen wél? Dat roept weer de vraag op naar wat hij in de periode daarvoor deed. | |
Rijn-correspondentMultatuli woonde destijds in Keulen en was vanaf medio 1866 correspondent van de Opregte Haarlemsche Courant voor de (reeds bestaande) rubriek ‘Van den Rijn’. Dat had hij te danken aan Huet, die bij deze krant redacteur was. Pruisen had in juli 1866 een eclatante overwinning behaald op Oostenrijk en zijn Duitse bondgenoten. Door de Pruisische ambities ontstond aan onze oostgrens een machtige staat, waar vooral Frankrijk zich door bedreigd voelde. Kortom, een Europese brandhaard die Nederland niet kon negeren. Als journalist zat Multatuli daar eerste rang. Zodoende was hij niet alleen getuige van de eenwording van Duitsland onder leiding van Bismarck, maar ook van de allereerste, algemene parlementaire verkiezingen in Europa én van de opkomst van de eerste Europese arbeiderspartij. Deze was in 1863 gesticht door Ferdinand Lassalle (1825-1864), een charismatisch redenaar die overigens - net als Multatuli - voorstander was van een ‘sociaal koningschap’. Drie jaar lang zou Dekker twee à drie keer per week een soort bloemlezing uit de Duitse pers samenstellen. Alleen, hij verzon er zoals bekend een eigen krant bij, de Mainzer Beobachter, die hij regelmatig quasi citeerde. Daarnaast introduceerde hij vage aanduidingen als ‘een Keuls blad’, ‘een Rijnsch blad’ of ‘uit het Nassausche wordt gemeld’. Zijn ‘men zegt’ is ook niet altijd te vertrouwen. | |
[pagina 58]
| |
Allemaal bedoeld om eigenzinnig tot kolderiek commentaar te leveren op tal van onderwerpen van politieke, sociale en religieuze aard. Tevens is zijn hand herkenbaar in de selectie en het arrangement van het nieuws. Daarbij zwerft hij ver buiten het Rijnland en over de Duitse grenzen. In feite had hij een krantje in de krant. Steeds echter modelleert hij zijn rubriek naar de gebruikelijke wijze van berichtgeving. Zodoende viel het toen niet op én wordt deze bron nog steeds niet geheel naar waarde geschat.Ga naar eind17. Van Straten sprak enkele jaren terug nog smalend over ‘hutspotrubriekje’.Ga naar eind18. De jongste Multatuli-biograaf doorziet de slinkse methodes beter en maakt zelfs een begin met tekstvergelijkend onderzoek naar wél-bestaande kranten. Inderdaad behoren de Rijn-stukken niet tot het ‘eigenlijke oeuvre’. Het doet echter niet af aan de waarde als historische bron. Dat geldt met name de vele commentaren, maar eigenlijk ook voor zijn hele werkwijze.Ga naar eind19. Te gemakkelijk schuift Van der Meulen Stuiveling terzijde met de woorden: ‘al heeft Garmt Stuiveling er nog wel eens een lans voor gebroken.’Ga naar eind20. Deze gaf de ‘Rijntjes’ uit in de Volledige Werken, verkende het terrein en concludeerde in 1980 onomwonden: ‘Eén ding is nu wel duidelijk: men zal dit hoofdstuk uit Multatuli's biografie geheel moeten herschrijven. Met Van den Rijn en de Mainzer Beobachter op tafel is er in de jaren 1866-1870 aan zijn persoonlijkheid een ongekende dimensie méer.’Ga naar eind21. Stuiveling is toch niet de minste en dat geldt ook voor Huet. Die voorspelde al een eeuw eerder dat ooit ‘losse nummers der Haarlemsche Courant [...], waarin korrespondentie-artikelen van Multatuli voorkomen, opgeld zullen doen.’ Overigens, als iemand dat in 1885, zoveel jaar na dato, schrijft, heeft hij indertijd iets geweten. Huet mag dan precieus zeggen dat zijn ‘zedigheid’ ‘protesteert’, als men denkt dat hij geholpen heeft bij het ‘ter wereld brengen van den Mainzer Beobachter’. Hij lijkt haar wel in leven te hebben gehouden. Dat ‘duitsch blad dat zulke juiste opmerkingen maakte, zoo geschikt voor de Hollanders’, zou de lezer volgens Huet gedacht kunnen hebben. De eerste en de beste lezer was hij als redacteur zelf! Wanneer hij in juli 1867 even met vakantie is, klaagt Multatuli meteen dat een stuk maar ten dele is geplaatst: ‘Ik vrees, als gy er niet waart, dat men my spoedig zou afzeggen’. Te Keulen werd goed opgelet of de kopij correct in de krant kwam. Het is komiek te zien hoe onze correspondent meermaals nederig vraagt of er soms iets aan de kopij veranderd moet worden.Ga naar eind22. Volgens Mimi raakte Multatuli gehecht aan zijn zelf verzonnen blad ‘en zelfs de gematigdheid die hy meende in acht te moeten nemen amuseerde hem, daar hy in de “Beobachter” alleen gematigd was in uitdrukkingen, niet in meeningen. En dan die meeningen gedrukt te zien in de oude deftige Opregte Haarlemmer!’Ga naar eind23. Maar zelfs de uitgever daarvan, de wat conservatieve Johannes Enschedé, heeft het later, toen de mystificatie verraden werd, over ‘eene interessante aanvulling & toelichting’ en ‘het pikante zijner berigten’. Voortzetting werd nota bene op prijs gesteld.Ga naar eind24. | |
[pagina 59]
| |
Scène uit Vorstenschool. Multatulikalender 1925, ill. Jan Damme. (Coll. Multatuli Museum)
| |
[pagina 60]
| |
De reguliere nieuwsberichten hebben natuurlijk de overhand. Maar hoe misleidend Multatuli's kwalificatie ‘droog als grutte’ kan zijn, blijkt wel uit Van der Meulens eigen voorbeeld daarvan: een klein, ogenschijnlijk nietszeggend berichtje over ‘aanstalten voor de viering van het carnaval’ in Keulen, eventueel op kosten van de stad.Ga naar eind25. In de rubriek staat het direct na een groter bericht over de voorbereiding van de parlementsverkiezingen.Ga naar eind26. - Vergoeding aan de afgevaardigden was op dat moment in Duitsland een punt van discussie. - Op precies dezelfde wijze gebruikt onze correspondent een maand later een non-bericht over een paardenmarkt met loterij, waar de overheid aan zou moeten meebetalen.Ga naar eind27. Het was kennelijk één van zijn manieren om de draak te steken met het verschijnsel democratie. Of de lezer zulke subtiele snakerij destijds doorhad, is uiteraard de vraag. Maar het zegt wel iets over Dekkers denk- en werkwijze.Ga naar eind28. Met een geraffineerd arsenaal had hij zich iets van een eigen podium verschaft. Bij herhaling heeft hij het in deze jaren over een eigen krant. ‘O een dagblad! Myn eigen blad waarin ik dagelyks den druppel distilleerde die den steen uitholt!’ Alle initiatieven daartoe (portretten, herhaald bedelen om geld) waren op niets uitgelopen. Tragisch, want als Multatuli iets was, was het publicist, beschouwend, opiniërend.Ga naar eind29. De Rijn-rubriek was het enige wat lukte en gaf hem een zeer bescheiden gelegenheid om zich op journalistieke wijze te laten gelden als politiek commentator in een spannende tijd op het Europese continent. Niet alleen scherpzinnig en onafhankelijk, maar ook subjectief en ironisch. Geen wonder dat hij naar eigen zeggen ‘pleizier’ had ‘in dat eenvoudig werk’, ‘een soort van genoegen’, en ‘regt bly’ was dat Huet zijn ‘bulletintjes’ ongewijzigd plaatste.Ga naar eind30. Anders had hij het ook geen drie jaar volgehouden. Wat Van der Meulen zijn ‘verbazingwekkende trouw’ noemt, is op die manier beter te begrijpen. Kortom, de Haarlemse bijdragen vormen een interessante bron, ook van vermaak. Het commentaar van Multatuli is meestal makkelijk te herkennen, maar soms ook versleuteld. Zoals bij eerder onderzoek bleek, heeft men af en toe een lancet nodig.Ga naar eind31. Ontleding van de Rijn-correspondentie kan ons in ieder geval op het spoor brengen van zijn politieke denkwereld, voorafgaande aan Vorstenschool. | |
Geen bokspartij, maar het wijde algemeene onsDe verkiezingen, begin 1867, slaat Multatuli in zijn Rijn-rubriek haast cynisch gade. Het Nederlandse parlement kon al niet bepaald op zijn waardering rekenen. In Duitsland zag hij zijn bezwaren bevestigd: wanorde bij de kandidaatstelling en partij- of persoonlijk belang boven het algemeen belang. Dat laatste - ‘zegt de Mainzer-Beobachter’ - wordt ook al niet gediend door het districtenstelsel en het eventueel betalen van afgevaardigden door de kiezers (bij gebrek aan vergoeding van overheidswege). Welk nut heeft het om volksvertegen- | |
[pagina 61]
| |
woordigers ‘tot loontrekkende dienaars te maken van eenige raddraaijers. Zamenwerking ten algemeenen beste is van eene aldus bijeengebragte vergadering niet te verwachten.’ Die lijkt zo eerder ‘eene bokspartij, waartoe eenige dorpen, hoovaardig op hunne kampioenen, elkander hebben uitgedaagd.’Ga naar eind32. De uitslag stelde Multatuli teleur, omdat het volk vooral mensen uit de hogere standen had gekozen. Het bevestigde voor hem dat volksregering een anomalie was. Gelukkig was er graaf Bismarck, volgens ‘een Mainzer blad’ ‘een man van onvergelijkelijke bekwaamheid’.Ga naar eind33. Hij had de macht en stond garant voor het algemeen belang. Op 11 september selecteert Multatuli nog een bericht waarin een gelegenheidscoalitie van liberalen met socialisten gehekeld wordt: ‘Liever met de sociale democratie te gronde gaan’. Het gaat dus niet om ‘politieke inzigten, als wel [...] om eigen personen op de banken der Rijksvertegenwoordiging te zien.’ Het zal hem in zijn afkeer van politiek bevestigd hebben.Ga naar eind34. Wat de positie van de arbeider betreft hamert de krant uit Mainz op de verantwoordelijkheid van werkgevers voor hun personeel. Die was er vroeger wel, maar ontbreekt in de moderne arbeidsverhoudingen. En er is sprake van ‘onbillijke verdeeling van winst tusschen arbeid en kapitaal’.Ga naar eind35. Maar arbeiders kunnen nog veel doen aan zelfontwikkeling, in plaats van schreeuwen en aan politiek doen. De toestand verbetert, als iedereen zichzelf verbetert, niet als arbeiders ‘praat- of redeneer-machines’ worden. Een vakbond bestempelt hij eerst nog als ‘twist-kibbel- en babbel kollegie’. Maar later erkent hij het recht op vereniging tegen de heren van het kapitaal. Hij signaleert bijeenkomsten, bijvoorbeeld nog op 17 augustus 1867: kleermakersknechts willen niet staken, maar hun lot verbeteren door een onderlinge verzekering en een ziekenfonds. ‘Regt voor allen moet de leus zijn van ieder, die het wèl meent met de publieke zaak. Er loopt een stroom door de wereldgeschiedenis, die ons heenstuwt naar annexatie van belangen. De grenzen tusschen het mijn en dijn worden flauwer, om plaats te maken voor het wijde algemeene ons.’Ga naar eind36. Een nogal optimistisch, bijna messiaans standpunt, terwijl een keiharde klassenstrijd zichtbaar voor de deur stond.Ga naar eind37.
Dit is Multatuli's politieke wereldbeeld, zoals voornamelijk valt op te maken uit zijn correspondentie-artikelen in de periode voor Vorstenschool. We vinden het helemaal terug in het toneelstuk: idealisme, sterke overheid, geen politiek gekrakeel en geen volksregering. Inclusief het element zelfontwikkeling: men heeft recht op behoorlijke beloning en behandeling, maar de rest is eigen verantwoordelijkheid. Tegenover de slapjanus Puf (boekdrukkersknecht) staat de zelfbewuste ijzergieter Herman. En ook in het toneelstuk heeft ieder zijn plaats, als Louise tegen haar onderdanen zegt: ‘Gaat opgeruimd naar huis, en aan uw werk. Gy dáár...ik hier!’ De politiek moet het zwaar ontgelden. ‘Partijen en personen vóór de zaken!’, roept Louise verontwaardigd uit. Het derde bedrijf kent een pagina's lange ti- | |
[pagina 62]
| |
rade waarin de verschillende richtingen er flink van langs krijgen. Liberalen hebben het gezag ‘geknot, gesnoeid, verdeeld, beperkt, verlamd, gesmoord...’ Conservatisme is een ongerijmdheid. Alles is immers in beweging. ‘Behouden? Wat? Wat wordt behouden? Niets! Dan eigen geld en goed [...] En wat vooroordeel tegen nieuwigheid.’ De radicalen (socialisten) dan? Omdat dit artikel deel uitmaakt van een groter onderzoek naar Multatuli's houding tegenover het socialisme, laten wij zijn koningin iets uitgebreider aan het woord: Zy die zich radikalen noemen als Het volk is ronduit te dom. De radicalen maken zich ‘tot apen [...] van hun tegenstanders’, ‘vertalen frak in kiel’...en praten mee! Zoo'n Kamer...raaskalt. Goed! Daar komt'n klub De regering is treurig genoeg vaak onbekwaam. Maar kritiek leveren is een kunst en vereist kennis van zaken. Men moet niet ‘in smalen, 't arbeidschuw pretext’ zoeken voor ‘dagdievery’. Wie afkeurt, toone dat z'n oordeel ryp is, Wie kan zich hierbij nog voorstellen dat dit drama later zo geliefd was in socialistische kring!? De afkeuring van democratie en socialisme is te duidelijk om mis te verstaan. Hier is echter van belang op te merken dat het socialisme in Nederland anno 1867 nog geen noemenswaardig politiek gezicht had. Laat staan dat er iets was als democratisch-socialisme. Er waren (enkele) vakverenigingen: onderlinge steunfondsen. Meer niet. Maar in Duitsland waren de volgelingen van Lassalle al in de jaren zestig zeer actief en succesvol, met name in de geïndustrialiseerde Rijnstreek. Zij dachten via het bestaande systeem de toestand van de arbeiders te kunnen verbeteren. Tot ergernis van Marx had Lassalle een deal gesloten met Bismarck. In ruil voor steun aan de Noord-Duitse Bond, kwam er algemeen kiesrecht voor mannen. De | |
[pagina 63]
| |
Vorstenschool-passages over radicalen (‘als party’) die meepraten in het parlement moeten eigenlijk wel geïnspireerd zijn op Duitsland. Ze sporen bovendien opmerkelijk goed met Multatuli's Haarlems commentaar op de Duitse politiek.Ga naar eind39. | |
Veel liefs en schoons in de verhouding tusschen Vorst en VolkHerhaaldelijk bericht Multatuli over bestuurlijke perikelen rond steden en staten, die ofwel door Pruisen geannexeerd werden, dan wel toetraden tot de Noord-Duitse Bond of daarover nog twijfelden: Hannover, Hessen, Frankfort, Nassau, Waldeck, Weimar etc. Hertogen en koningen raakten werkloos of ageerden nog wat in de marge. Het thema hield hem bezig. Al in november 1866 neemt hij een statistiek op van (vroeger) regerende adel en geestelijkheid: sedert 1792 was hun aantal (+ 270) flink geslonken en in 1866 telde Duitsland nog maar aa vorsten.Ga naar eind40. Eind mei 1867 bericht Multatuli dat de dagbladen vol staan met pleidooien voor aansluiting bij Pruisen. Bijvoorbeeld uit het Hertogdom Meiningen (Thüringen), waar lang sprake was van een ‘aartsvaderlijke betrekking [...] tusschen Vorst en Volk’, maar waar men nu toch vindt dat er teveel belasting wordt betaald. In Weimar (Thüringen) heeft men ontdekt dat de inlijving van het leger bij Pruisen besparingen oplevert. De vorsten redden nu zoveel mogelijk hun financiële hachje en het is zeker ‘dat de kleine duitsche Staten hunnen ondergang met rassche schreden naderen.’Ga naar eind41. Een maand later neemt Multatuli weer zo'n bezuinigingsbericht op, nu heel Thüringen betreffend. Daarop pakt ‘een Mainzer blad’ eens flink uit en hekelt de Pruisische invloed die de nadelen van het ‘klein-Statendom’ uitvergroot, wat men illustreert ‘met bijdragen uit de scandaleuse kronijk der Hoven’. Het mag betwijfeld worden ‘of men op den duur zou ingenomen blijven met de prefecten-huishouding, die een natuurlijk gevolg is van centralisatie’. Bij elke regeringsvorm, ‘van schakel tot schakel afdalende, komt men toch altijd teregt bij “zekeren mijnheer”.’ Het maakt niet uit of die nu door een Berlijns minister is aangesteld of door een plaatselijke vorst, aldus onze Mainzer correspondent. Vervolgens pareert hij parlando - de typisch Multatuliaanse dialoogvorm, waardoor een gedachte volgens hem beter overkomt - bezwaren als intriges en gebrek aan rechtszekerheid: Maar, zegt men, de hof-intrigues? Wij antwoorden: en de kuiperijen in de ministeriële voorkamers? Maar, vervolgt men, de invloed van gunstelingen van beiderlei geslacht, aan kleine Hoven? Wij vragen, of die heeren en dames aan groote Hoven niet bekend zijn? De geschiedenis is daar om te bewijzen van ja. Doch gaat men voort, het hooger beroep op | |
[pagina 64]
| |
de centrale magt? Nogmaals beantwoorden wij die vraag met eene wedervraag: of dit beroep uit de verte meer regtszekerheid geeft, dan het nabij liggende lands- en familiebelang van den Vorst? Waarop wordt besloten met wat wel een klaroenstoot voor Vorstenschool lijkt: En, dit is gewis, bij afschaffing der misbruiken, welke de kleine souvereiniteiten aankleven, doen wij tevens afstand van veel liefs en schoons in de verhouding tusschen Vorst en volk. Wij erkennen, dat de aansluiting aan een grooten Staat vele verkeerdheden zou kunnen wegnemen; maar daarvoor bekomen wij eenen toestand in de plaats, die welligt uit een financieel oogpunt eene verbetering zal zijn, doch die overigens in vele andere opzigten nadeelig werken zal. Wie den maatschappelijken toestand uitsluitend bij thalers en groschen berekent, zal tevreden zijn; maar de menschheid heeft ook andere behoeften.Ga naar eind42. Men ziet Multatuli in de zomer van 1867 haast groeien naar zijn thema: de bijzondere betrekking tussen vorst en volk. Aartsvaderlijk, veel liefs en schoons. Zou het opnemen van juist het bericht over Meiningen overigens toeval zijn geweest? Dat hertogdom stond sedert het einde van de achttiende eeuw algemeen bekend om zijn verlicht bestuur. Van de ene hertog werd gezegd dat hij ‘seinen Rang vergass, um Mensch zu sein’. Een ander kreeg de doopnaam Freund, opdat hij zich zou gedragen als ‘ein Freund seiner Untertanen’. De economie werd krachtig bevorderd. Ambtenaren kregen ingescherpt dat het ging om de bevordering van het welzijn van de mensen. Armen werden geholpen onder het motto: ‘Hilfe zur Selbsthilfe’. Al heel vroeg had men volksontwikkeling hoog in het vaandel, vooral via de school en het hoftheater, dat bepaald beroemd werd. Twee hertoginnen gaven als regentes de verlichtingsgedachte duurzaam gestalte, onder wie een Louise.Ga naar eind43. Het bericht heeft Multatuli misschien op een creatieve gedachte gebracht. Een verleidelijke hypothese. Maar, hoeveel meer dan het algemeen bekende wist hij van dit staatje? Ook wat deze vraag betreft, is nader onderzoek naar de kranten waaruit hij selecteerde een desideratum.Ga naar eind44. Hoe dan ook, in deze dagen hield het onderwerp hem bezig: een vorst of politicus die zich voor de mensen inzet en zich op de hoogte stelt van hun noden. Het belang daarvan memoreert hij nog eens vlak voor hij aan zijn drama begon. | |
Pastoor Thissen en de noden van het volkNadat eerder in het jaar een grondwetgevende Rijksdag was gekozen, werden vervolgens voor augustus-september nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Waar Multatuli aan de eerste gebeurtenis veel ruimte had besteed, krijgt de tweede nauwelijks aandacht. Het navolgende politieke bericht van 1 septem- | |
[pagina 65]
| |
ber is een uitzondering en relatief lang. Dat verhoogt de waarde voor het volgen van zijn denken. Het lijkt ook niet overgeschreven uit een of andere krant, die hij normaal gesproken als bron zou noemen. Het is eerder een verslag. Waarbij het niet ondenkbaar is dat onder ‘velen’ en ‘anderen’ ook de schrijver begrepen moet worden. Dit soort subtiele verschuilingen passen in zijn arsenaal. Te Keulen is met 3572 stemmen de heer Fühling, candidaat der radicalen, tot Afgevaardigde in het Noordduitsch-Parlement gekozen. De heer Camphausen bekwam 2624 stemmen. Reeds in maart had Multatuli ruim geciteerd uit een rede van genoemde pastoor Thissen ‘over het lot der arbeidende klasse’. Zijn gewoonte was zoiets niet en kennelijk was hij het met Thissen eens. Deze bepleitte destijds vurig, op Multatuliaanse wijze, een rechtvaardige winstdeling voor ‘kleine en volwassen arbeiders’.Ga naar eind46. Opvallend zijn de namen Fénelon en De Paula. De eerste heet voluit François de Salignac de la Mothe Fénelon (1651-1715), aartsbisschop, schrijver, kanselredenaar en pedagoog van Franse koningskinderen. De tweede, Vincentius a Paolo (1581-1660), werd heilig verklaard, omdat hij zijn leven gewijd had aan de zorg voor de minder bedeelde medemens. Naar hem zijn de nog steeds be- | |
[pagina 66]
| |
staande, katholieke, charitatieve Vincentiusverenigingen genoemd, die na 1833 in heel Europa opkwamen.Ga naar eind47. De vergelijking met deze laatste kan nog gemeengoed zijn. Maar Fénelon? Multatuli noemt hem in zijn Thorbecke-idee 452 uit 1864, met name diens opvoedkundige roman Les aventures de Télémaque (1699), waarin onder meer overbodige weelde, fiscale ongelijkheid en de ellende van het volk gehekeld worden.Ga naar eind48. Het werk behoort overigens - naar De Leeuwe opmerkt - tot de zogenaamde Vorstenspiegel-literatuur, waarvan Vorstenschool een late uitloper is.Ga naar eind49. Hoewel Fénelon de principes van de monarchie niet in twijfel trok, wordt hij gezien als baanbreker van de Verlichting. Hij zou aanwijsbare invloed hebben gehad op de door Multatuli toen nog zo bewonderde Rousseau.Ga naar eind50. Het geval wil dat de Paula al voorkomt in de zogenaamde Kruseman-brief uit 1851. Lang voordat Dekker als schrijver zou optreden, deelde hij vanuit Indië zijn jeugdvriend mee: ‘ik geloof dat er “stof” in mij is voor twee groote mannen [...] Christus gekruist [...en...] Christus zeggende - (vul iets krachtigs in, - ik zoek ernaar)’.Ga naar eind51. Met andere woorden: de lijder en de verkondiger/optreder. Als voorbeeld van de laatste noemt hij Napoleon en van de eerste... De Paula. Dit alles maakt toch wel duidelijk dat het verslag over de niet-verkiezing van pastoor Thissen de signatuur van Multatuli draagt. Zou het zo vlak voor de conceptie van Vorstenschool daarbij niet een rol hebben gespeeld?
Thissen is de man die de behoeften van het volk kent, beter dan ‘kamergeleerden of vaklieden’. Ook in het toneelstuk draait het om kennis, om waarheid. De Vorsten kennen 't Volk niet, dat hen voedt. Met ‘nooit iets anders dan papier, papier’ en ‘nu-en-dan 'n officieel rapport’ komt men er niet. Eerst echt weten, zegt Louise, dan volgen wel de middelen tot verandering.Ga naar eind52. In Thissen zag Multatuli de goede politicus, bekend en begaan met de noden van het volk. Hart, hoofd en handelen. Het beeld waarin hij zichzelf zo graag herkende en waarnaar hij zijn Louise zou scheppen. De koningin die net als Christus haar kroon pas zou kunnen dragen na ‘de kroon der smarte’: geen gouden zonder ‘een van doornen’.Ga naar eind53. 'k Wil weten wat het leven in zich heeft. | |
[pagina 67]
| |
Aan 't welzyn van m'n medemenschen...dan, | |
EpiloogBij de voltooiing van zijn toneelstuk schrijft Multatuli een toelichting, die begint met het vraagstuk van ‘den oorsprong onzer denkbeelden’. Indrukken gaan de gedachte vooraf, maar ‘wy, slordige ziel-ekonomisten,’ geven ons ‘zo min behoorlyk rekenschap van hun wording, als van de wyze waarop wy ze tot denkbeelden verwerken.’ Hoe, waarom, waaruit, het drama ‘Vorstenschool’ [...] ontstaan is, zou ik niet kunnen zeggen. De hoofdoorzaak zal wel liggen in aandrang tot scheppen, voortbrengen, vormen... ach, alles komt op rangschikken neer! Meer kunnen we niet. [...] Waarom zingt de nachtegaal, waarom krast de raaf?Ga naar eind55. Toch hebben wij de vraag gesteld waar hij de belangrijkste stof voor zijn drama vandaan haalde en waarom hij pas in september 1867 een aanvang maakte. Het moge duidelijk zijn dat de antwoorden samenhangen. Wat hij in de loop van 1867 om zich heen zag gebeuren in Duitsland - verkiezingen, socialisten, vallende kronen - werd door de vermomde commentator van de Haarlemsche Courant voorzien van kritische kanttekeningen. Analyse maakt aannemelijk dat een en ander hem heeft geïnspireerd tot zijn koningsdrama. Daarmee is andermaal aangetoond dat het Haarlems werk van Multatuli belangrijk is voor de reconstructie van zijn denken en doen, juist als schrijver. Voor wie wil, is er nog wel meer te vinden. Hij hechtte zelf dan ook zeer aan deze - zoals Huet het misschien iets te plastisch uitdrukt - ‘veiligheidsklep’ voor ‘den ziedenden stoomketel zijner subjektiviteit’.Ga naar eind56. Wat betreft het socialisme zagen we een sterk afwijzende houding. De basis voor zijn latere kritiek op de Nederlandse arbeidersbeweging lijkt te liggen in het Duitsland van de jaren zestig. Daar is ook de liefde voor de democratie niet bepaald toegenomen. Het is hem te wanordelijk en partijbelangen staan haaks op het algemeen belang. De toestand van het volk ís ellendig. Tegenover (sociaal-)democratie stelt Multatuli juist daarom in Vorstenschool wat men zou kunnen noemen ‘sociaal-aristocratie’. Niet zo vreemd in een tijd waarin arbeiders zelf met regelmaat een beroep deden op de koning. Het is overigens niet zo, laat hij zijn Louise zeggen, dat ‘het Koninkschap een middel [is] dat alle kwalen heelt! 't Arkanum voor de ziekten onzer Maatschappy, o neen! Maar men kan [...] pogen, stryden’. Ze aanvaardt de bijbehorende beproevingen. Haar wapens zijn: hart voor de zaak, inzicht en inzet. En ze mag er persoonlijk op aangespro- | |
[pagina 68]
| |
ken worden. Dat bijeen is een instelling, zo lijkt Multatuli te zeggen, die altijd en voor iedereen past die verantwoordelijkheid draagt voor de publieke zaak. Daar heeft de burger recht op.Ga naar eind57. Het toneelstuk bevat toespelingen op de Nederlandse politiek: Thorbecke, troonrede, grondbelasting.Ga naar eind58. Overig specifiek verband heeft Multatuli altijd (terecht) ontkend. In Louise meende men echter de schrandere koningin Sophie te herkennen. Het zou ook gaan, zo werd gedacht, om een parodie op koning Willem iii. - De echtgenoot van Louise is een nietsnut die zich slechts interesseert voor uniformen. - Bij de première in 1875 was de overheid beducht op beroering. Er was politie in de zaal. Maar het viel mee. De acteur die de koning speelde, had zich expres geen baard aangemeten. Uit voorzorg had de schrijver goed gevonden dat op het programma, behalve spelers, organisatie en dergelijke, vermeld werd: ‘Het stuk speelt in Duitschland.’ Hoezeer dat klopt, heeft waarschijnlijk niemand beseft. Maar de ziel-ekonomist Multatuli kon het weten. In ieder geval vertoont zijn Rijn-correspondentie er de sporen van.Ga naar eind59. |
|