Over Multatuli. Jaargang 26. Delen 52-53
(2004)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Dennis Bos
| |
[pagina 48]
| |
discipline centraal staan? In werkelijkheid is de tegenstelling echter een grotendeels schijnbare, die vooral berust op misverstanden omtrent het karakter van het vroege socialisme. Dat verschilde namelijk juist op deze punten wezenlijk van de latere sociaal-democratie die onze beeldvorming heeft bepaald. Wat later wel de ‘Oude Beweging’ is gaan heten, het socialisme van de negentiende eeuw, was geen voorafspiegeling van de latere, zichzelf ‘modern’ noemende, arbeidersbeweging maar een verschijnsel met een heel eigen karakter en geschiedenis waarin een dominante ideologie ontbrak en ruimte bestond voor zeer uiteenlopende opvattingen en politieke stijlen. In mijn proefschrift Waarachtige Volksvrienden heb ik geprobeerd de mentaliteit van deze vroege socialisten te reconstrueren en ik denk dat daarin ook de oorzaak schuilt voor de opmerkelijke populariteit van Multatuli in hun kring.Ga naar eind2. Ook de eerste socialistische arbeiders combineerden hun revolutionaire opvattingen niet zelden met geïdealiseerde voorstellingen van het verleden. De bezoekers van vergaderzaal Dalrust aan de Amstel moet het op 10 november 1872 geduizeld hebben. De altijd bedaarde kleermaker Hendrik Gerhard hield er een bevlogen redevoering over zijn ideaal van een geheel nieuwe, communistische maatschappij, waarna de onbesuisde jongeling Salomon van der Hout een en ander aanvulde met een verwijzing naar de grote Franse Revolutie: Op nieuw zou dan '89 geboren worden en op de puinhopen der tegenwoordige maatschappij zal een nieuwe, veel betere maatschappij gesticht worden, want de tegenwoordige is verrot.Ga naar eind3. De bijeenkomst was georganiseerd door de Amsterdamse sectie van het Internationaal Werklieden-Verbond, de roemruchte Eerste Internationale. Voorzitter in lokaal Dalrust was Klaas Ris, knecht op een houtzaagmolen en geen onbekende voor lezers van Multatuli's befaamde Idee 451. De voorzitter leek niet minder revolutionair gestemd dan de beide voorgaande sprekers toen hij verklaarde dat zijn haren en baard weliswaar grijs begonnen te worden, maar dat de werklieden ‘regt zullen krijgen, al moest hij er ook zijn kop aan wagen.’ Voor de verandering hamerde Ris nu eens niet op zijn geliefd aambeeld van Algemeen Kies- en Stemrecht, maar koos hij ervoor de noodzaak van een nieuwe grondwet te onderstrepen. Niet een grondwet evenwel die de macht aan het volk zou brengen, maar een die de koning moest bevrijden van zijn ministers en de Tweede Kamer. Want wanneer de koning zijn macht weer zou hebben herwonnen, zou hij die kunnen aanwenden, ‘om diegene recht te verschaffen, die het nu niet kan krijgen, zooals maar al te vaak gebeurt.’Ga naar eind4. Zelfs multatuliaanse extravaganties als het krijgshaftig ‘Legioen van Insulinde’ vonden in zaal Dalrust een pendant: Klaas Ris las er in september 1872 uitvoerig voor uit zijn vijf jaar eerder verschenen brochure over ‘De achterlaadgeweren’, waarin hij onder meer bekende dat, wanneer hij bidden kon, hij bidden zou om veel geld voor de aanschaf van niet minder dan 100.000 achter- | |
[pagina 49]
| |
laadgeweren. Die zouden dan bestemd zijn voor een korps dat ‘de rechtvaardigheid’ moest handhaven, en daarbij niet zachtzinnig zou optreden: ‘Zij die een arbeider zijn loon onthouden moeten terecht staan en bij volharding ter dood worden gebracht, want ze zijn gevaarlijker dan de cholera.’Ga naar eind5. Op andere momenten zag Ris dan toch weer meer in de vreedzame strijd voor algemeen kiesrecht, het oprichten van een coöperatieve woningbouwvereniging of een betoging naar het koninklijk paleis. In dit moeiteloos naast elkaar bestaan van schijnbaar onverenigbare opvattingen en strijdmiddelen ligt een belangrijk deel van de verklaring voor de bijzondere relatie tussen het vroege socialisme en de verklaarde anti-socialist Multatuli. Maar er is meer. Over één ding waren de vroege socialisten en Multatuli het roerend eens: een god, die is er niet. Van christen-socialisme en ‘Blijde Dominees’ had nog niemand gehoord, al liep er wel een enkele uitgetreden predikant als Domela Nieuwenhuis rond. Toepasselijk is dan ook dat de persoonlijke kennismaking van Multatuli en Klaas Ris in augustus 1864 had plaatsgevonden in de besloten kring van vrijdenkersvereniging ‘De Dageraad’, waar Ris tot de gewone leden en Multatuli tot de gevierde sprekers behoorde. Klaas Ris was toen al geruime tijd verwikkeld in een strijd met het Amsterdamse gemeentebestuur over een geldbedrag dat hij als lid van de vrijwillige brandweer tegoed dacht te hebben. Over dit ontrecht zou Ris de heersende machten nog jarenlang lastigvallen en de kwestie bood hem stof voor het schrijven van een eindeloze reeks verzoekschriften, ingezonden brieven, hekeldichten en boze brochures.Ga naar eind6. Ris mag een opmerkelijk vasthoudende dwarsligger zijn geweest, hij stond daarin niet alleen. In de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw was in Amsterdam een netwerk van gelijkgestemde stijfkoppen en querulanten ontstaan. Naast Klaas Ris maakten mannen als slager Albert Hofman - oneervol ontslagen als sergeant bij de Amsterdamse Schutterij - en Gerhard Thomas Mohrman - voormalig belastingambtenaar en teleurgesteld veteraan van de Tiendaagse Veldtocht - van dit los gezelschap deel uit. Ieder van hen droeg zijn eigen grieven met zich mee en luchtte van tijd tot tijd zijn bezwaard gemoed in een al dan niet op rijm gesteld drukwerk waarin het persoonlijk ondervonden onrecht werd uitvergroot tot een sociale kwestie en een zaak van groot publiek belang. Tot de kring behoorde ook Multatuli's trouwe correspondent Hendrik H. Huisman, de ‘kromme kreupele katechiseermeester’ die door de Amsterdamse Hervormde Kerk uit zijn betrekking was gestoten, met als enige reden dat hij zijn pupillen de waarheid had onthuld, namelijk dat er geen god bestond. Ja, daar was verrotting, en niet alleen in de staat! De parallellen van deze zelfbenoemde ‘volksvrienden’ met de ‘Man van Lebak’ liggen voor het oprapen: hun in felle toonaarden gestelde brochures naast de Max Havelaar, hetzelfde grenzeloos vertrouwen in eigen gelijk en eigen kunnen, dezelfde vermenging van maatschappelijk idealisme en persoonlijke rancune, hetzelfde vertrouwen in de mogelijkheid lezers voor de zaak te winnen door de onomstotelijke waarheid getrouw neer te schrijven, hetzelfde geldgebrek en uit- | |
[pagina 50]
| |
eindelijk dezelfde bittere teleurstelling over uitblijvend resultaat. Het netwerk van de volksvrienden zou in Amsterdam aan de wieg staan van de vroege socialistische arbeidersbeweging en er zijn stempel op drukken. Jonge rekruten in de beweging lijken soms wanhopig op zoek te zijn geweest naar een ‘eigen’ kwestie om naam mee te maken. Niet zelden lukte dat dan nog ook, zoals de ‘kwestie Keller’ in 1871 bewees. In januari van dat jaar prijkte op de voorpagina van weekblad De Werkman een artikel van de steendrukker J.E. Keller, lid van de Amsterdamse sectie van de Internationale. Twee jaar eerder was zijn vader overleden, ‘krom en oud vóór zijn tijd, door een langdurigen, zwaren arbeid vermagerd en uitgeteerd [...]. Zulks is juist het lot van de meeste werklieden.’ De oude Keller had een flinke verzameling meubelmakergereedschap nagelaten, maar zijn baas had geweigerd die aan de zoon mee te geven. Deze had daarop het schandaal (arme weduwe bestolen door rijke meubelmakerspatroon) openbaar gemaakt in de Rotterdamse volkspers, met als voornaamste resultaat dat hij wegens laster was veroordeeld tot een boete van 25 gulden. Omdat Keller met zijn handenarbeid niet alleen zichzelf maar ook een vrouw, drie kinderen en zijn arme oude moeder moest onderhouden, had hij aan de koning een verzoek tot kwijtschelding gericht. Uitgerekend op nieuwjaarsdag had hij de afwijzing ontvangen: de boete moest worden betaald, of anders de subsidiaire zeven dag celstraf uitgezeten: Welaan dan, handlangers der rechtvaardige justitie, volbrengt uwen plicht en sleept mij in de gevangenis, want geld om de boete te betalen heb ik niet - en mijne beeneri zullen mij nooit vrijwillig in gevangenschap voeren, want ik gevoel mij vrij van schuld! Komaan, sleurt mij langs de straten van Amsterdam tot in uw hol, omdat ik de waarheid durfde schrijven en een ellendeling aan de publieke verachting heb prijs gegeven. Voltooi uw werk en geef, door de berooving mijner vrijheid, mijne 72-jarige, zieke moeder, mijne vrouw en drie jonge kinderen aan gebrek ten prooi! Voor geweld alleen zal ik bukken, vrijwillig - nooit!Ga naar eind7. Dat was ferme taal die goed in de smaak viel bij de lezers van het blad. Het volgende nummer bracht dan ook een oproep om geld in te zamelen voor het betalen van Kellers boete opdat hij niet onschuldig in de kerker zou hoeven zuchten. De Werkman bood ook ruimte aan bijval uit Gent, afkomstig van Vlaamse leden van de Internationale, ‘Want ons hart trilt van aandoening, als wij zulke strijders in onze gelederen mogen aantreffen. [...] O, wat brand ons het bloed in de aderen van wraakzucht, bij het zien van zulke gruweldaden van het menschelijk gerecht.’ Kellers martelaarschap had ook in Gent duidelijk een gevoelige snaar geraakt: Welaan dan, mannen van gansch den aardbodem, rijkt de hand aan dien broeder; heft het hoofd in de lucht, wijst naar Amsterdam, en roept: dáár | |
[pagina 51]
| |
is een man, dien men van zijne vrijheid wil berooven, omdat zijne 72[-]jarige moeder haar recht wilde; dáár zit zijne huisvrouw met drie jonge kinderen door dit feit aan gebrek ten prooi! Hij heeft geen geld voor een onrechtvaardige boete te betalen, men zal hem langs de straten van Amsterdam naar de gevangenis sleuren!Ga naar eind8. Gelukkig zou het zover niet komen: de Amsterdamse vakvereniging van timmerlieden Concordia Inter Nos zegde steun toe, werklieden stuurden hun stuivers in en een zekere H. Riepen bezong de edele Keller in een lofdicht van zes regels. Uiteindelijk bracht de collecte zelfs meer op dan nodig was geweest. De boete werd betaald en Keller was in korte tijd zo een beroemdheid geworden dat hij tot secretaris van de ‘Algemeenen Nederlandsche raad der Internationale’ werd gebombardeerd en uit dien hoofde de correspondentie met een zekere Karl Marx te Londen te voeren kreeg. Iets meer dan een jaar later was het met Kellers aanzien overigens alweer gedaan, heette hij in De Werkman een ‘Jantje-draait-met-alle-winden’ en vroegen zijn voormalige kameraden van de lithografen-vakvereniging zich publiekelijk af waar toch de dertig guldens van de inzameling waren gebleven die na het betalen van de boete resteerden.Ga naar eind9. Het zijn natuurlijk geen wereldschokkende feiten en dat Keller ten onrechte in volstrekte vergetelheid is geraakt zou ik niet durven beweren, maar de ‘kwestie Keller’ bewijst wel dat Multatuli volkomen ongelijk had met zijn bewering ‘er is maar één Glorioso!’ Dromen van een avontuurlijk leven vol strijd en martelaarschap, heroïek en ridderlijkheid deden immers veel meer jongetjes dan Woutertje Pieterse alleen. Het optreden van de vroege socialisten lijkt in veel opzichten gestoeld te zijn geweest op een misschien primitief, maar in ieder geval erg primair soort sentimenten van eer en rechtvaardigheid. Dat de koene ridder van Insulinde, de ‘Man van Lebak’, de man ook die zoveel geleden had, in deze kringen op veel sympathie kon rekenen, moge duidelijk zijn. Gezien de felle en openlijke vijandigheid waarmee de vroege socialisten zich tegen de ‘rijke sodemieters’, ‘Hoge(?) Heeren’ en andere ‘Volksverneukers’ keerden, is opmerkelijk hoe veelvuldig figuren uit niet-proletarische kring het tot diep-vereerde leidersfiguren in de arbeidersbeweging wisten te brengen. Multatuli verkeerde in dit opzicht in het goede gezelschap van mannen als Karl Marx, Wilhelm Liebknecht, Jean Jaures en in Nederland Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra. Hun positie was bij voorbaat sterk omdat zij werden gezien als mannen die hun maatschappelijk aanzien en fortuin hadden geofferd op het altaar van Recht en Vrijheid. Wie uit de burgerij overkwam naar het kamp van het volk werd veel vergeven en kon rekenen op haast onverwoestbare aanhankelijkheid. Die aanhankelijkheid werd niet weinig bevorderd wanneer de geografische afstand tussen de leidersfiguur en zijn bewonderaars groot genoeg was om een al te regelmatig contact onmogelijk te maken. Voorbeelden van dit mechanisme zijn de in Den Haag woonachtige Domela Nieuwenhuis die vooral in Friesland ongekend populair was, Karl Marx in Londen die voor de continen- | |
[pagina 52]
| |
tale arbeidersbeweging zoveel veel meer betekende dan voor de Britse, en ook Multatuli wiens onbereikbaarheid in Nieder-Ingelheim een voortijdige verwijdering tussen het idool en diens aanhang voorkwam. Zelf zou hij er misschien niet van hebben willen weten, maar behalve dappere maatschappijkritiek en een meeslepende levensloop bood Multatuli zijn socialistische lezers natuurlijk bovenal schoonheid en literatuur. Hoe groot de invloed van de schrijver Multatuli op de vroege socialisten is geweest, wordt door Israel Querido treffend geïllustreerd in zijn omstreeks 1890 spelende ‘roman uit de diamantwerkerswereld’ Levensgang. Daarin wordt de lezer meegetroond naar een bijeenkomst in een duister dranklokaal, ergens in een Amsterdamse volksbuurt, waar anarchistische jongelieden na afloop van hun vergadering en omgeven door enorme wolken tabaksrook de koppen bij elkaar steken. Een van de aanwezige jongelingen ('n klein joodje, Leverman’) raapt te midden van alle rumoer zijn moed bijeen om ook eens een duit in het zakje te doen, en zegt dan: - En hè jullie goet begreépe wat ie [Multatuli] van got zeg? Alle aanwezigen bieden tegen elkaar op in pogingen thuis te brengen welk citaat wel bedoeld kan zijn, al doende bewijs leverend van hun eigen kennis van zelfs de meest obscure teksten van ‘Edeward Douwe Dekker’. De arme Leverman ondertussen krijgt het steeds benauwder, durft alleen nog maar strak naar de deurknop van de wc te kijken, tot hij (en de lezer met hem) eindelijk bevrijd wordt door een van de intellectuele voormannen in de groep, die het verminkte fragment weet thuis te brengen: - O dát! - Er is slechts één mysterie, het zijn, al 't overige volgt vanzelf uit de eigenschappen van 't zijn. | |
[pagina 53]
| |
Hoewel de ‘moderne’ sociaal-democraat Querido hier uit politieke overwegingen de spot drijft met het citatengescherm van de anarchistische Multatulianen, maakt hij voor de moderne lezer wel degelijk navoelbaar wat het lezen van Multatuli voor de vroege socialisten betekend moet hebben. Multatuli lezen en begrijpen was reiken naar iets hogers, naar kennis en naar schoonheid en daarmee werd het werk van Multatuli een weg tot de status van bewust arbeider, een bron van trots tegenover de suffe slaapmutsen die als willoze slaven door het leven gingen. Een zekere J.G. Gertman, bestuurder van de Amsterdamse typografenvereniging ‘Voorwaarts’, gaf in 1896 op fraaie wijze blijk van een dergelijk, nauw met Multatuli verbonden zelfbewustzijn. Hij zou die dag voor een klein gezelschap van vijftien man voorlezen uit enige werken van Multatuli. Door een misverstand op het Hoofdbureau van Politie was de aankondiging voor het bijeenkomen van deze leeskring ten onrechte opgevat als een oproep tot een openbare bijeenkomst en zo schaarden zich in de kleine kring ook een hevig gegeneerde inspecteur J.K. Broekhoff en twee agenten in burger. Dat zij in een zo klein gezelschap van oude bekenden onmiddellijk als dienaren van het gezag werden herkend, moeten ze zelf ook wel hebben beseft. Voorzitter Gertman haalde eruit wat erin zat en de inspecteur zag zich gedwongen te noteren hoe de zitting werd geopend met een woord van hulde aan de hoofdcommissaris van politie, ‘omdat hij zijne ondergeschikten deze vergadering liet bijwonen, hetgeen zeer goed kon zijn voor hunne verstandelijke ontwikkeling.’Ga naar eind12. Multatuli zou ervan genoten hebben. |
|