Over Multatuli. Jaargang 26. Delen 52-53
(2004)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Marleen de Vries
| |
[pagina 37]
| |
‘laat mij maar liggen, als...’ - wordt in één keer op platte wijze publiek gemaakt, als ware het een mummie in een oudheidkundig museum. Zo zou het Multatuli niet vergaan. Hij koos voor een radicale verdwijntruc, weigerde begraven te worden en was daarmee de eerste Nederlander die werd gecremeerd. Een moedige daad in een tijdvak waarin nog volop geloof werd gehecht aan de wederopstanding van ontzielde lijken en gespook van geesten op en rond kerkhoven. Moedig? Toch niet, want Douwes Dekker geloofde niet in geesten, beschouwde dit alles als bijgeloof. Voor hem was cremeren dan ook een statement, iets waaraan je de intelligentie van de overledene kon afmeten. Het lijkt dan ook niet waarschijnlijk dat ik vannacht bezoek krijg van de geest van Multatuli. Waarom zou Douwes Dekker, Dek voor vrienden, überhaupt terugkeren naar Nederland, dat land dat hem zo weinig geluk had gebracht? ‘Bitter gestemd - dat ben ik altyd, als ik veel Nederlanders byeen zie’, schrijft hij in Idee 538. Maar ik ben een vrouw en de schrijver hield van vrouwen, dus wie weet. Veiligheidshalve bereid ik me voor op een interview. Van een vriendin moet ik vragen hoe het voelde om gecremeerd te worden. Een vriend wil weten of het het waard is geweest: al dat lijden. Zelf ben ik, vanwege het rood van de sofa, het tijdstip en de hoeren in de Korsjespoortsteeg, hevig geïnteresseerd in het liefdesleven van Douwes Dekker. Wat heeft de rode bank nog meer meegemaakt dan een ziek- en sterfbed? ‘Eduard’, vraag ik, ‘al die passie voor de zaak van Lebak, heb je die ooit voor een vrouw gevoeld?’ Van verschillende kanten staren de portretten en borstbeelden van Multatuli me aan. Die snor! | |
De schrijver en de vrouwenAan vrouwen ontbrak het Multatuli zijn leven lang niet. Zelf sprak hij over een ‘legioen van Insulinde’ en volgens Marie Anderson, één van zijn minnaressen, mocht hij daar graag over pochen: ‘Jezus begon met visschers, ik vang met meisjes aan!’ Zou dat hele legioen aan hem voorbij zijn getrokken in de laatste minuten van zijn leven, of slechts enkelen van hen? En wie dan? De meest liefdevolle vrouw, de meest sexy vrouw, de beste minnares, of zij met het meeste geld? Hoe dan ook, dat legioen geeft te denken en suggereert op zijn minst een vrouwenliefhebber. Zonder twijfel was Douwes Dekker een hedonist en iemand die weigerde zich aan te passen aan de heersende seksuele moraal. In kapitalen prijkt het in zijn Minnebrieven: ‘Genot is deugd’. Multatuli als minnaar. Als hij net zo goed kon minnen als schrijven, dan kunnen de vrouwen tevreden zijn geweest. Ik probeer een tafereel voor ogen te krijgen. Hoeveel vrouwendijen zou de schrijver hebben open gestreeld en gezoend? Maar hoe ik ook denk en mijn geest open voor de kwaliteiten van Douwes Dekkers liefkozingen, ik kan me er niets bij voorstellen, ondanks de sofa. Ook de bronnen zwijgen op dit punt pijnlijk. Zoals gewoonlijk, als het gaat om negentiende-eeuwse seksuele mores, moeten we het doen met bijzonder weinig gegevens. Genoten genot | |
[pagina 38]
| |
blijft in het algemeen geheim, zelfs in de literatuur. Multatuli vormt daarop geen uitzondering. Hoewel hij over seksualiteit in het algemeen het nodige te melden had, was hij, als het ging om zijn eigen liefdesleven en zijn reputatie als minnaar, niet erg openhartig. In ieder geval staat vast dat Douwes Dekker vreselijk verliefd kon worden, waarbij een enkel detail voldoende was om zijn hart te doen ontvlammen. Wat wist hij van zijn eerste grote liefde, Caroline Versteegh, anders dan dat zij mooie brieven aan haar broers schreef? Voor haar bekeerde hij zich op zijn eenentwintigste tot het katholieke geloof. Het mocht niet baten. Papa Versteegh was tegen een liaison en ook Caroline lijkt niet erg onder de indruk te zijn geweest van Douwes Dekker. Jarenlang bleef de verliefde jongeling in de ban van haar. Als hij hoort dat ze is getrouwd, wordt hij naar eigen zeggen gek van verdriet: ‘Ik ben 40 dagen krankzinnig geweest’, schrijft hij. Het zegt veel over de manier waarop Douwes Dekker omging met de liefde: zichzelf honderd procent uitleverend aan zijn geliefde, zelfs als deze denkbeeldig was of zijn liefde niet of nauwelijks beantwoordde. Aan Tine omschrijft hij zichzelf, op vijfentwintigjarige leeftijd, als: ‘mij die altijd zonder reserve bemin.’ Kon Tine blij zijn met die opmerking, minder prettig was het vermoedelijk te horen dat haar verloofde naar eigen zeggen iemand was ‘geneigd om amourettes aan te knoopen.’ Ook dat was waar. Niet alleen kon Multatuli zwaar verliefd worden, hij werd ook heel snel verliefd op, of op zijn minst gecharmeerd door dames. Daar zou Tine al tijdens hun verloving achter komen. De jonge ambtenaar werd tewerkgesteld in Poerwakarta en daardoor gescheiden van zijn verloofde. Het voordeel: er ontstond een uitvoerige correspondentie. Het nadeel: Douwes Dekker bleek nauwelijks opgewassen tegen de meisjes in zijn nieuwe omgeving. In die verlovingstijd al tekent zich het latere patroon af. Telkens als Tine en haar man door het lot worden gescheiden - en dat was vaak - vergrijpt Douwes Dekker zich aan andere vrouwen. Daarover was hij uitermate open tegenover Tine. Een beetje te open, misschien. Vanaf het begin van zijn relatie met Tine houdt hij haar op de hoogte van zijn promiscue gedrag en zijn geheel eigen huwelijksmoraal. Het huwelijk was voor Douwes Dekker niets meer dan een verplichte formaliteit, feitelijk totaal overbodig als je van elkaar hield: ‘ik acht een kus meer dan een zegel en ik beklaag hen, die eene legalisatie in het publiek noodig hebben, voor zij elkander durven toebehooren.’ Als hij in Poerwakarta Cateau Teunisz het hof begint te maken, schrijft hij Tine: ‘Ik heb nooit opgehouden u boven alles lief te hebben, maar er zijn wel oogenblikken geweest dat ik verhit was door het zien van een jong meisje dat in het ongeluk verkeerde en er heel goed uitziet.’ Cateau zelf krijgt van Douwes Dekker te horen dat hij niet op haar verliefd is, maar wel veel van haar houdt. En dat brieft de jonge minnaar dan weer door aan zijn aanstaande: ‘Vindt gij dat niet een alleraardigste conversatie?’ Een paar dagen later denkt Douwes Dekker er weer iets anders over: ‘ik zelf kan in een meisje niet eenvoudig eene kennis, een vriend zien. Ik ben zoo Italiaansch, ik heb haar nog | |
[pagina 39]
| |
geen kus gegeven, maar het zal niet lang meer duren.’ Cateau is nog niet vertrokken of er dient zich een nieuwe dame aan, maar, schrijft Douwes Dekker aan Tine: ‘Ik heb te weinig tijd voor eene amourette, wees dus gerust deze keer’, een opmerking die elke liefhebbende vrouw naar de keel moet vliegen, vanwege de bepaald niet geruststellende implicatie. | |
LustHet moet maar eens in hedendaags Nederlands gezegd worden: Multatuli was een geile man. Hij hield van vrouwen, hij hield van seks. In negentiende-eeuws Nederlands klinkt dat zo: ‘Ik bemin Cateau niet, maar ik heb eene neiging voor haar.’ Pas echt gepassioneerd raakte Douwes Dekker als hij om een bepaalde reden emotioneel of intellectueel door een vrouw werd geraakt. De man viel niet zozeer voor schoonheid als wel voor een bepaald karakter: ‘zielsgemeenschap en devouement, wat geest en vooral hart’, moesten zijn vriendinnen hebben. En ze moesten intelligent genoeg zijn ‘om hem, zijn flux de bouche, zijn mededeelingen, te begrijpen. Hij moest kunnen praten en vrijen zonder zich met haar te vervelen’, dit alles volgens Marie Anderson. Voor schrijvende vrouwen was Douwes Dekker extra gevoelig, iets waarvan hij zich terdege bewust was. Aan Tine schrijft hij: ‘O, al beminde ik u niet reeds vroeger, uwe brieven zouden mij u doen liefhebben. Gij zijt zoo vrouwelijk, zoo vertrouwend en overgegeven.’ En Cateau krijgt te horen: ‘gij kunt niet begrijpen hoe het een jongmensch voor een meisje inneemt als zij goed schrijft.’ In dit licht bezien is het niet verwonderlijk dat vaak slechts één brief van een bewonderaarster voldoende was om Multatuli verliefd te doen worden, zonder dat hij verder ook maar iets wist van de betreffende vrouw. Zo ging het met Marie Anderson, zo ging het met Mimi, zijn latere tweede vrouw. Beide vrouwen leerde hij in 1862 via correspondentie kennen. Beide vrouwen bewonderden hem om zijn werk. Beide vrouwen waren zo'n twintig jaar jonger, dat ook. Veel van de jonge vrouwen door wie Multatuli werd geraakt, ging het bovendien slecht, financieel of emotioneel, iets wat Dek buitengewoon aantrekkelijk vond. In zijn eigen woorden: ‘een attrayante omstandigheid.’ Eén van die ongelukkige vrouwen was de achttienjarige Sietske Abrahams. Nadat haar moeder was overleden, begon Multatuli in 1861, hij is eenenveertig, een verhouding met haar. ‘Siet is heel hartelijk en zelfs hartstogtelijk’, schrijft hij opgewekt aan Tine, die op dat moment met de kinderen, in grote armoede (dus erg aantrekkelijk voor Dek, zou men denken), in Brussel woont. ‘Ik voel mij door het vurig gestel van Siet zeer aangetrokken want, noch voor haar, noch voor mijzelf, zoek ik deugd in flaauwheid van temperament’, voegt de schrijver er weinig gevoelig aan toe. Was dat een verkapt verwijt aan het adres van Tine? Ontbrak het haar aan temperament? Ondenkbaar is dat niet. Tine. In Max Havelaar wordt zij opgevoerd als het negentiende-eeuwse clichébeeld van de a-seksuele, zorgzame en liefhebbende vrouw. Dat is opmer- | |
[pagina 40]
| |
kelijk omdat Multatuli er de per soon niet naar was om zich op dat punt te voegen naar de literaire conventies. Juist als het ging om seksualiteit in de literatuur liet de schrijver een zeer autonoom geluid horen en bond hij de strijd aan met de gangbare opinies. Zo wond hij zich erover op dat het woord ‘hysterisch’ altijd maar negatief, pathologisch werd geduid. Was een normale dosis hysterie, in hedendaags Nederlands nog het best te vertalen als ‘lust’, niet simpelweg normaal, ook voor meisjes? De hoofdpersonen van Woutertje Pieterse, Wouter en Femke, worden daarom beiden toegerust met een dosis hysterie: ‘wie 't weglaat by mens-schilderen of geschiedschryven, is 'n knoeier of 'n huichelaar.’ Dat huichelen zinde de schrijver geheel en al niet, omdat vrouwen daarvan het slachtoffer waren. ‘Onze hele opvoeding van de meisjes, is 'n moorddadige opstand tegen 't goede’, schrijft hij in Idee 200. Wat doorgaans werd gepresenteerd als ‘deugd’, is in multatuliaanse termen een verkrachting van ‘de hoofdwet der Natuur’. Die hoofdwet is die van de aantrekkingskracht: ‘Al wat bestaat, heeft neiging tot samenzyn, tot verenigen, tot ineensmelten, tot éénzyn.’ En waaruit bleek dat beter dan uit het ‘geslachtsleven’? Natuurlijk hadden niet alleen vrouwen last van de hypocriete, negentiende-eeuwse moraal, maar ook de mannen met wie ze een seksuele relatie aangingen. Het feit dat Douwes Dekker het opnam voor de lustgevoelens van vrouwen werd in die zin ook gevoed door eigenbelang, wat niet wegneemt dat het erkennen van die lustgevoelens en het verdedigen ervan een regelrechte revolutionaire daad was, op zedenkundig gebied. | |
Wij zijn menschen, Eefje!Juist die provocerende en emanciperende kant van Multatuli maakt het onwaarschijnlijk dat Tines a-seksuele karakter in Max Havelaar anders dan naar waarheid beschreven is. Merkte de schrijver niet zelf op dat hij een realistisch portret van Tine had gemaakt? Mimi kreeg te lezen: ‘Ook zou je [...] zien dat ik haar juist heb geschetst in den m.h. & de m.b.’ Uit de brie ven van Multatuli aan zijn verloofde komt Tine eveneens naar voren als een zachtmoedige vrouw, de tegenpool van haar toekomstige echtgenoot, iets wat Douwes Dekker dan nog charmeert. ‘Hoe langer ik over ons engagement nadenk hoe meer ik inzie dat wij goed voor elkander passen’, schrijft Douwes Dekker liefdevol aan Tine in 1845: ‘Uwe zachtheid zal mijne hevigheid temperen.’ Over Tines libido weet hij dan nog altijd niets, hetgeen hem doet fantaseren over de op handen zijnde huwelijksnacht. Het blijkt dat de jonge minnaar zich tot dan toe voorbeeldig heeft gedragen en conform de negentiende-eeuwse moraal het grote samenzijn daadwerkelijk heeft bewaard tot die spannende eerste nacht samen. Enige zorgen daarover maakt hij zich wel. Eigenlijk heeft hij alleen een duidelijke voorstelling van de preliminairen: ‘Wij zullen te zamen theedrinken, en ik die anders nog al stoutmoedig ben, zal er tegen opzien U eene kus te geven. - Waarschijnlijk zullen wij beide verlegen zijn.’ Maar hoe het verder gaat? | |
[pagina 41]
| |
Bij gebrek aan houvast faalt de verbeeldingskracht van de schrijver volkomen op dit punt. Er heeft zich kennelijk nooit een situatie voorgedaan waarin Douwes Dekker ook maar een glimp heeft kunnen opvangen van het temperament van Tine. Helemaal niets weet hij over haar seksuele voorkeuren, maar gemakshalve gaat hij ervan uit dat ze die wel heeft. Bijna bezwerend schrijft hij: ‘uw gestel is er niet naar om slechts van tulle en neige te droomen. - Is het niet waar, lieve beste lieve bruid? - En waarlijk ik hoop dat gij zoo zijt. Eene koele vrouw zoude mij slecht passen, - want ik ben niet koel. Hoe hoog ik U acht, droom ik toch dikwijls van U alsof ik U niet achtte.’ En bijna dreigend vervolgt Douwes Dekker: ‘Wij zijn menschen, Eefje!’ Vervolgens vraagt hij Tine om hem te schrijven wat zij eigenlijk van hem wil, zodat hij daar rekening mee kan houden: ‘Ik wil noch “niais” wezen door te groote beschroomdheid, noch U krenken door te groote familiariteit.’ Waarbij hij benadrukt dat ze hem een eerlijk antwoord moet geven, en niet het geijkte, aan de wetten van de wellevendheid gehoorzamende antwoord ‘behandel mij als zuster.’ ‘Doe dat niet Eefje, - gij zijt altijd zoo opregt geweest als meisje, - wees het niet ten halve nu gij spoedig mijne vrouw wezen zult.’ Hier is geen rouwdouw aan het woord, noch een man die zijn geliefde het bed in probeert te praten, nadat hij haar eerst dronken heeft gevoerd. Nee, hier spreekt een kwetsbare minnaar, die bepaald niet zeker van zijn zaak is, maar die wel overtuigd is van zijn eigen seksualiteit. Misschien was Douwes Dekker zelf nog onervaren, wij weten dat niet, maar afgezien daarvan had de schrijver te maken met de door hem zo gehate negentiende-eeuwse kuisheidswetten. Zich geheel en al bewust van de valstrikken van de heersende omgangsvormen en de taal waarin zij werden verpakt, probeerde Douwes Dekker die te omzeilen door zelf zo duidelijk mogelijk te communiceren met zijn geliefde. Alleen zo kon hij zijn privé-leven naar eigen inzicht vormgeven. Openheid en kwetsbaarheid waren daarbij eerste vereisten. Juist die openheid bleek het meest te kwetsen. Uiteindelijk zou zijn huwelijk erop stranden. In de praktijk was Tine daadwerkelijk meer engel en later meer moeder dan minnares. Zij is het die zich, in de grootste armoede, voortdurend ontfermt over de kinderen en haar man onvoorwaardelijk blijft steunen. Multatuli wéét het. En prijst zich gelukkig. Beschrijft en spreekt haar aan als engel en verklaart haar zijn liefde. Maar wat kocht zij daarvoor? En hij? Hartstochtelijker werd hun relatie er niet door. Overigens is het zeer waarschijnlijk dat Douwes Dekker vanaf het begin van hun verhouding heeft bijgedragen aan Tines reserves voor hem, niet alleen door zijn promiscuïteit, maar ook door zijn soms kwetsende woorden. Want hoewel hij veel hield van Tine, was hij eigenlijk niet zo gepassioneerd als hij wel zou willen, iets wat hem zeer speet, vooral ook voor Tine: ‘Gij verdient het, dat ik u liefheb zooals ik in 1840 beminde, - thans ben ik verstandiger, wijzer, omzigtiger’, schrijft Douwes Dekker in 1845. Nog altijd is hij geobsedeerd door Caroline Versteegh: ‘Op dit oogenblik nu ik u opregt innig liefheb, nu ik u de heilige belofte doe, alles te zullen in het werk stellen om u gelukkig | |
[pagina 42]
| |
te maken, op ditzelfde oogenblik is het nog altijd mijn vurigste wensch, haar [Caroline Versteegh] weder te zien en haar gelukkig te vinden’. Een vrouw die dit te horen krijgt, kijkt wel uit, bewust of onbewust, om zich volledig aan haar geliefde over te geven. Die gaat zich - dat zijn nu eenmaal de wetten van de liefde - ook ‘verstandiger, wijzer, omzigtiger’ gedragen. Daar kwam bij dat Tine volgens Dekker ‘geen briefschryfster’ was, geen denkster, en zij hem intellectueel niet zo wist te prikkelen als de vrouwen die de schrijver later in zijn leven tegen zou komen. ‘Haar gemoed is eenvoudig’, vertrouwt hij Mimi toe. Gesteld nu dat door deze samenloop van omstandigheden - Douwes Dekkers hartstochtelijke temperament, zijn promiscue gedrag, de herinnering aan zijn passie voor Caroline en de natuurlijke zachtaardigheid en eenvoud van zijn vrouw - zijn relatie met Tine koeler was dan Douwes Dekker had gehoopt, dan is het niet eens zó verwonderlijk dat na een jaar of vijftien, zestien huwelijk, de schrijver, die zijn driften en hartstochten karakteriseerde als ‘wild en bijna onbeteugeld’, zichzelf een libidineuze periode gunde. Want lustvolle jaren waren het, de jaren 1862 en 1863, waarin Douwes Dekker zich niet alleen overgaf aan zijn status als beroemde Nederlander, maar ook aan de vrouwen. Multatuli is dan een cultfiguur, iemand die zich door de publicatie van Max Havelaar en Minnebrieven beroemd heeft geschreven. Financieel beter werd de schrijver er niet van, maar op amoureus gebied buitte hij zijn bekendheid meer dan uit. Soms lijkt er sprake te zijn van een domino-effect. Via de armen van Marie Anderson belandt hij in die van Mimi, om en passant nog een zus van Mimi te verleiden, die zich, volgens Marie Anderson, in een logement te Delft ‘aan hem overgaf’. Ondertussen trekt dan ook nog de jonge, vijfentwintigjarige, behoeftige Charlotte de Graaff bij Douwes Dekker in. | |
Twee vrouwen: Anderson en MimiWat zagen al die jonge vrouwen in deze man? Al de hele nacht heb ik er de grootste moeite mee om me voor te stellen wat de aantrekkingskracht van Multatuli was. Alleen op de oudst bekende foto van Douwes Dekker, daterend uit 1853, ziet hij er nog enigszins aantrekkelijk uit, maar specialisten twijfelen of de afgebeelde man daadwerkelijk Multatuli is. Het iele mannetje met de ingevallen wangen, de mohammedaanse snor en de getormenteerde blik op andere foto's, doet bij mij het bloed niet sneller stromen. Zijn onverwachte ideeën en tegendraadse opinies daarentegen weer wél. Voeg daarbij het feit dat Douwes Dekker een zeer welbespraakte, onderhoudende en grappige man kon zijn, en iets van zijn charme wordt duidelijk. Niettemin zal ook Marie Anderson schrijven: ‘Zijn persoonlijkheid trok mij aan, stiet mij toch af, trok mij aan... en zoo is 't gebleven - - en zoo is 't gekomen, dat ik toch niet een zijner vrouwen ben geweest, al was het meermalen op 't kantje af.’ Anderson was buiten twijfel een van de interessantste vrouwen met wie Mul- | |
[pagina 43]
| |
tatuli een flirt had. Ze was schrijfster en journaliste en hield er eigengereide meningen op na: ‘God en Jezus staan tot elkander als brood en boter; God alleen is niet genoeg, er moet altyd wat Jezus op.’ Haagse van geboorte, maar het grootste deel van haar leven woonachtig in het buitenland (Frankrijk, Duitsland) leidde zij een non-conformistisch bestaan. Op twintigjarige leeftijd schreef zij een brief aan Multatuli, die zij hevig bewonderde. Een ontmoeting volgde en daarna maakte het paar vele wandelingen in Den Haag en omgeving. Regelmatig belandden ze in de duinen, in een zandkuil die door Multatuli ‘de woestijn van Sahara’ werd genoemd en brachten daar de middag of avond door. ‘In dien grooten zandkuil lag hij weleens langen tijd met het hoofd in mijn schoot; wat me eens een neusbloeding bezorgde, daar 't er dien middag gloeiend was, ook in ons. [...] Een andere avond aldaar doorgebracht, viel minder onschuldig uit. Het was donker geworden, en we konden den weg niet meer vinden [...]. En hij zei: “Als we nu den weg niet vinden, dan wor' je vannacht hier mijn vrouw”.’ Anderson vond echter de weg terug, ‘al kwam ik laat thuis.’ En zo komt het dat Anderson nooit echt werd ingelijfd bij het legioen. Naderhand, bijna veertig jaar later, schrijft Anderson over hun verhouding: ‘Ook met mij was hij toen-ter-tijd sentimenteel en sensueel.’ Ook. Sentimenteel. Sensueel. Drie belangrijke woorden om het liefdesleven van Douwes Dekker te kunnen doorgronden. Als ergens de sleutel ligt van Multatuli's omgang met vrouwen, dan is het in de volgorde van deze drie woorden. Die maken van Multatuli een negentiende-eeuwse Casanova. Iemand die zich nooit aan één vrouw zal uitleveren, maar altijd aan meerdere. Niet omdat hij dat zo plant, maar omdat hij nu eenmaal snel geëmotioneerd raakt, in het algemeen, en dus ook door vrouwen. Geraakt worden en daardoor willen aanraken en aangeraakt worden, dat moet de kern zijn van Multatuli's sensualiteit: ‘mijn hart is ruim - mijn beste tine noemde 't oneindig’, schrijft hij aan Mimi. Maria Hamminck Schepel, Mimi, zou de grootste passie in het leven van Multatuli blijken te zijn. Ook zij is onder de indruk van het werk van de schrijver en stuurt hem een brief. En hoewel Multatuli talloze brieven van bewonderaarsters ontving, bezorgde haar briefje hem ‘een schok’. Onmiddellijk zet de schrijver zijn belangrijkste wapens in: zijn woorden, zijn emoties, zijn stijl. ‘Liefkind’, reageert Multatuli op haar eerste twee niet bewaarde brieven, ‘mijn liefkind! [...] Ik voelde terstond de behoefte U te kennen.’ Om vervolgens een liefdesverklaring af te leggen. Aan een bewonderaarster van tweeëntwintig! Maar dat wist Multatuli niet. ‘Ik raad 26. Ik hoop dat je niet jonger bent, ik wensch, dat ge zoo volwassen zijt in jaren als uw geest volwassen is. Ja, ik hoop ouder! Zie, lieve, uw hartelijke aanhankelijkheid heeft meer waarde als uw eerste jeugd voorbij is, die kwade raadgeefster! - Maar hoe dit zij - ik neem U aan of ge 16 waart of 60!’ Niettemin haast Multatuli zich om een enigszins voordelig zelsportret te schetsen: ‘ik ben, ja - dat begrijp je - mager “comme un pain bénit!” Maar toch zie ik er jonger uit dan ik ben. Ik ben zeer gefatigeerd, bleek, met omkringde oogen, maar daar ik vlug ben in bewegingen geloof ik nog altijd | |
[pagina 44]
| |
dat ik meer lijk op een jong mensch, die 'r oud uitziet, dan op iemand van 42 jaar! Ook is mijn hart nog altijd jong en kinderlijk.’ Mimi, die kennelijk had geschreven dat ze de schrijver liefhad, en in dat opzicht net zo vrijpostig was als Multatuli zelf, wordt op dit punt uitgehoord: ‘Hoe heb je mij lief, mijn kind? Kun je dat beschrijven? [...] Heb je ooit bemind? Ach, ik weet het wel, je hebt altijd bemind, maar je vond geen plaats voor Uw hart! Goed, goed, geef het mij - ik zal 't waarderen tot je - ja, tot je beter plaatsing vindt.’ Mimi echter wordt door haar vader gedwongen het contact met Douwes Dekker te verbreken. Het lot wil dat ze elkaar vervolgens op straat ontmoeten. Douwes Dekker maakt een wandeling met Marie Anderson en Mimi met haar jongere zussen. Hoewel Mimi hem niet herkent, begrijpt ze meteen met wie ze te maken heeft en kust hem door haar voile heen. Hierna is Dek volledig van slag. ‘Ik heb je lief. En ik geef U niet op, dan op Uw wil. Om niets niets anders, om niets hoorje. Zeg me dat ik je schrijven mag.’ En: ‘Ik voel nog alles. O bewaar die voilette. 't Was me als een verschijning. Ik heb je niet gezien, wel gevoeld.’ Door die eerste, spontane zoen, die natuurlijk volslagen ongepast was, lijkt Mimi de verpersoonlijking te zijn van het type vrouw dat Multatuli eigenlijk zocht: warmbloedig, gepassioneerd, het tegenovergestelde van koel en met lak aan de heersende normen: ‘wat was je prachtig onfatsoenlyk, Mimi, hoe verheven ongemanierd! - dàt antwoordde op m'n droomen’, schrijft Multatuli haar op 17 maart 1863. Het zal nog jaren duren, voordat het de schrijver lukt het jonge meisje daadwerkelijk te veroveren. Vader Hamminck Schepel blijft tegenwerken en zelfs een diplomatieke actie van Tine faalt. Tines hulp in deze is op zijn minst opmerkelijk, maar houdt direct verband met het feit dat Douwes Dekker zijn vrouw op de hoogte bleef houden van zijn buitenechtelijke relaties en haar betrok bij alle problemen die deze affaires met zich meebrachten. Marie Anderson neemt in dit verband het woord ‘dressuur’ in de mond: ‘De rol die zij [Tine], wat zijn liefden betrof, gespeeld heeft, is eigenlijk weerzin wekkend en slaafsch, maar natuurlijk meer aan dressuur toe te schrijven, dan wel aan liefde voor hem. Ze moest wel.’ Van Deijssel oordeelt soortgelijk en spreekt in ‘Multatuli en de vrouwen’ over de ‘alles beheerschenden invloed’ die Dekker op zijn vrouw uitoefende en de ‘hoogere opvoeding’ die hij haar gaf op het gebied van zijn hoogstpersoonlijke, van de gangbare moraal afwijkende, libertijnse opvattingen over liefde, huwelijk en trouw. Zeker is dat Douwes Dekker niet alleen zijn vrouw souffleerde, maar ook zijn vriendinnen, in een poging om alle partijen met elkaar te verzoenen. Mimi, bijvoorbeeld, kreeg per brief te horen dat Tine een engel was, hun verhouding prima vond en graag kennis met haar wilde maken. Daarnaast kreeg ze gedicteerd wat ze aan Tine moest schrijven: ‘Schryf flink aan Tine dat ik je dol lief heb, toe! Ogod, ik zal je geen démenti geven, en zy my noch U een verwyt!’ En: ‘Je weet niet welken indruk je op my gemaakt hebt. Schryf 't flink aan Tine, dat ik je dat zeg.’ Zo werden de vrouwen, juist door ze niet tegen elkaar uit te | |
[pagina 45]
| |
spelen, gemanipuleerd. Natuurlijk gingen ze in eerste instantie mee met Multatuli's verzoeningspogingen, de minnaressen omdat ze simpelweg verliefd waren en Tine omdat ze, gezien de kinderen, haar financiële afhankelijkheid van Douwes Dekker en ook haar liefde voor haar man, geen andere keus had. Tine, die haar man beter kende dan wie dan ook, wist natuurlijk dat de meeste verliefdheden van Dek wel weer overwaaiden. Met Mimi liep het anders. Na korte tijd nog gedrieën samengewoond te hebben, haakte Tine af. Volslagen begrijpelijk. Wie de brieven leest die Douwes Dekker aan Mimi schreef, kan precies navoelen hoe groot hun passie moet zijn geweest. De schrijver verklaart zijn liefde: ‘God Mimi, ik heb je zoo lief. is 't een misdaad dat ik 't zeg, in godsnaam. 't is om dol van te worden’ en ‘ik bemin je zóó dat ik je bruigom zou kunnen omhelzen.’ De schrijver dreigt: ‘Als je bang bent voor hartstogt, schrijf me dan niet’, en verderop: ‘Ja, ben je bang voor hartstogt mijd me dan, want ik bèn in hartstogt voor U.’ De schrijver definieert: ‘Liefhebben is geven, gedachten geven, hart geven, - ik zal je alles geven wat ik heb.’ De schrijver analyseert: ‘Ik ben gek van vreugd dat ik je weêr heb. Ik wil je niet verliezen. [...] Je hoort bij me!’ De schrijver geeft zich over: ‘'t Meest pressante is: dat ik je onuitsprekelijk lief heb! Ik kan 't niet analyseren: 't is zoo! [...] Ik tril als ik aan je denk.’ | |
Afsluitende bespiegeling vanaf de sofaAls ik in 1862 ongeveer twintig jaar oud zou zijn geweest en Max Havelaar en Minnebrieven had gelezen, zou ik dan tot de bewonderaarsters van Multatuli hebben behoord? Ik vermoed het. Zou ik hem een brief hebben gestuurd? Ook hier een bevestigend antwoord. Zou ik vervolgens zijn ingelijfd bij het legioen van Insulinde? Zo goed als zeker. Was ik uiteindelijk de derde echtgenote van de schrijver geworden? Ho, ho, niet zo snel. Want nog altijd weet ik bitter weinig over de man als minnaar. Italiaans, wild, hartstochtelijk, verhit, wat zegt dat nou helemaal? Bovendien, het is de schrijver zelf die deze woorden in de mond neemt, maar in hoeverre de werkelijkheid correspondeerde met dit zelfbeeld valt nog te bezien. Als het erop aankwam, aldus Anderson, die zich verlaat op uitspraken van vriendinnen, was Douwes Dekker ‘voor physische gemeenschap vaak te zenuwachtig.’ Dat klinkt aannemelijk, gezien zijn emotionele karakter. Maar dan nog. Ook zonder penetraties blijft er genoeg te minnen over. Het is jammer dat Mimi in haar dagboeken slechts in bedekte termen schrijft over het liefdesleven met haar man. Op 15 september 1872: ‘Heden morgen om half acht | |
[pagina 46]
| |
werd er aan onze slaapkamer geklopt. Juist op een zeer ongelegen oogenblik!’ En op 15 januari 1873: ‘Vanmiddag xxx dat was zoo lang niet gebeurd daar ik alle avonden wilde dat hij insliep [de schrijver was ziek]. Hij was zoo innig - ik ben zoo ongerust.’ ‘Innig’, dat klinkt heel anders dan wild en verhit. Ik peins verder en kom tot de slotsom dat één nacht met Multatuli niet voldoende is om met zekerheid iets over zijn capaciteiten en kwaliteiten als minnaar te zeggen. |