| |
Sterne (I) -
Wie zich waagt op het gladde ijs van de literaire invloed doet er goed aan te beseffen dat Laurence Sterne (1713-1768) in twee varianten voorkomt. De een heet Tristram, de andere Yorick, en ze verschillen nogal. Tristram is de vertellende hoofdpersoon van Sternes roman Tristram Shandy, Yorick de reiziger in A Sentimental Journey. De een grinnikt vanachter een opzettelijk ongeordend relaas de in het complot zittende lezer toe, de ander vlindert al flirtend vol nobele gevoelens door Frankrijk of schrijft orthodoxe preken. Tristram is de eigenzinnige auteur van een nooit echt beginnende fictieve autobiografie, die tussen 1759 en 1767 in negen delen verschijnt, en de ontwerper van een retorica van de romankunst die pas echt is nagevolgd in de tweede helft van de twintigste eeuw. Yorick is de auteur van zeven delen anglicaanse preken, en staat daarnaast als sentimentele reiziger door Frankrijk en Italië aan de wieg van het Sentimentalisme, die merkwaardige stroming tussen neoclassicisme en romantiek. Er is nog een derde Sterne, maar die is nep: de pseudo-Sterne die al tijdens zijn leven ontstond in talloze navolgingen. Goethe had vooral bewondering voor zo'n pseudo-sterneaanse tekst, The Triumvirate and the Posthumous Works of a Late Celebrated Genius (geschreven door Richard Griffiths), en heel Europa zwolg in de brieven van Eliza aan Yorick (die door William Combe waren verzonnen als een vervolg op de brieven van Sterne aan zijn geliefde Mrs Eliza Draper). In de
| |
| |
Europese letterkunde heeft ‘Sterne’ ongetwijfeld veel invloed gehad, en veel navolgers. Naar mijn weten zit Eduard Douwes Dekker daar echter niet bij, wat de geleerden ook mogen zeggen.
Een van die geleerden, en bepaald niet de minste, was A.L. Sötemann, wiens De structuur van Max Havelaar: Bijdrage tot het onderzoek naar de interpretatie en evaluatie van de roman veel neerlandici op een New Critical-spoor heeft gezet dat de anglisten al langer volgden. Sötemann poneerde: ‘het zou weinig moeite kosten om de talrijke overeenkomsten aan te tonen tussen Max Havelaar en Tristram Shandy’. (Sötemann 1973: 176) Dat roept natuurlijk meteen de vraag op, wanneer je van ‘overeenkomsten’ kunt spreken. Wanneer ik de algemene kenmerken van verhalend proza even wegdenk (want als we die meerekenen, lijken vrijwel alle romans op alle andere romans), zijn er niet zo veel elementen die echt kenmerkend zijn voor Tristram Shandy. Hier zijn de belangrijkste: het ‘verhaal’ is volstrekt ondergeschikt gemaakt aan het ‘vertellen’, sterker nog, er is nauwelijks een verhaal, geen traditionele begin-midden-eind opbouw. Evenmin is er enig uitzicht zelfs op een einde in deze vrij associërende tekst waarin de uitweidingen interessanter zijn dan de hoofdlijnen. Ook wordt al snel duidelijk dat een groot aantal verhaallijnen zich op volstrekt onvoorspelbare wijze bewegen op vier verschillende tijdsniveaus: de minst belangrijke hiervan is de periode waarin Tristram wordt geconcipieerd, geboren, en opgevoed; daarnaast is er de geschiedenis van de militaire en amoureuze campagnes van Tristrams oom Kapitein Toby en diens bediende Korporaal Trim; in een knap uitgevoerde dubbele tijdssprong wordt de reis die de familie Shandy in Frankrijk maakt door Tristram beschreven op latere leeftijd terwijl hijzelf op reis is in Frankrijk; dit geeft meteen de vierde tijdslijn aan, die van het schrijfproces, dat door de jaren heen minutieus wordt bijgehouden. Men hoeft niet ver in Tristram Shandy gevorderd te zijn om erachter
te komen dat de auteur helemaal niets speciaal te zeggen wil hebben. De inhoud is ondergeschikt gemaakt aan de vorm, hetgeen ook blijkt uit een uitbundig spel met de typografie waarin lettertypen, documentstijlen, grafieken en puur visuele elementen minstens zo belangrijk zijn als de ‘boodschap’. Zo wordt het overlijden van een belangrijk personage in het eerste deel afgerond met twee geheel zwarte bladzijden (de overledene is overigens enige bladzijden verderop alweer volop aan het woord). Ook krijgt de lezer een blanco bladzijde om er zelf zijn mooiste portret van een geliefde in te tekenen. In het vierde deel verspringt de paginering - waarbij tot overmaat van boekbindersramp de even nummers ter rechterzijde verschijnen - omdat de auteur een hoofdstuk heeft verwijderd (hierdoor worden nog steeds exemplaren teruggebracht naar de boekwinkel door mensen die menen een misdruk te hebben aangeschaft); er zijn twee handgemarmerde bladzijden ingevoegd die worden voorgesteld als ‘embleem van dit werk’, en zo is er nog veel, veel meer.
Ik heb de hele Havelaar nog eens gelezen, op zoek naar die ‘talrijke overeenkomsten’ waar Sötemann het over had, en ik heb ze niet gevonden, op het naamkaartje aan het einde van het eerste hoofdstuk na. Het vrij oppervlakkige meta- | |
| |
fictionele spelletje dat Multatuli met zijn verschillende vertellers speelt (en dat in de eerste Engelse vertaling Max Havelaar; or, the Coffee auctions of the Dutch Trading Company - in de vertaling van Baron Alphonse Nahuijs, door Edmonston & Douglas in Edinburgh in 1868 uitgegeven - gelijk doorzichtig wordt gemaakt met eenvoudige tussenkopjes als ‘Composed by Stern’ and ‘Continuation of Stern's Composition’) is kinderspel vergeleken met de jongleerkunst van Sterne. Wanneer Du Perron opmerkt dat je een heel gewone roman overhoudt wanneer je ‘alle bijwerk’ uit Max Havelaar schrapt, heeft hij gelijk. (Du Perron 1956: 236, n 2) Wanneer hij toevoegt ‘maar men troost zich liever met de gedachte dat Rabelais en Sterne ook deze kracht misten...’ zit hij ernaast, want bij Sterne zou je in dat geval helemaal niets overhouden. Bij Sterne is dat schijnbare ‘bijwerk’ juist de hoofdzaak, bij Multatuli is het zowel zuiver bijwerk als functionele uitwerking van de satire op Droogstoppel.
Is er dan helemaal geen sprake van beïnvloeding? Ter Laans voortreffelijke Multatuli-encyclopedie noemt onder het lemma ‘Sterne’ drie voor dit onderwerp relevante plaatsen: twee brieven, waarover hieronder meer, en Idee 1274. In de zevende bundel (1874-1877) noteert Multatuli:
Van Sterne gesproken, 't zal zeker menigen lezer verwonderen als ik verzeker eerst zeer onlangs - en zonder onmatig genoegen - z'n Tristram Shandy gelezen te hebben. Ik wou even in 't voorbygaan zeggen dat de eigenaardige verdiensten van 'n bokkesprong niet in 't springen ligt, maar in 't neerkomen op alle vier. 't Komt me voor dat Sterne wel eens ombuitelt, (vw vii: 629)
Sterne zou het hier mee oneens zijn, want voor hem is de aardigheid van de sprong nu juist wel gelegen in het springen - het neerkomen interesseert hem geen snars. Multatuli heeft Sterne overigens wel begrepen, en het was inderdaad ‘zeer onlangs’ dat hij kennis had genomen van Tristram Shandy (en ver nadat de Havelaar was voltooid). Enkele maanden voordat hij Idee 1274 noteert, schrijft Multatuli op 14 december 1876 vanuit Wiesbaden aan G.L. Funke het volgende:
S Avends leest M. [Mimi] me van Sterne voor. Ik begryp nu dat men in Engeland, by 't verschynen van den Havelaar aan hem dacht. Wie niet weet dat ik hem nooit gelezen had, en onattent leest, kan denken dat ik hem naschreef. Onattent, want er is 'n eigenaardig verschil dat toch, naar ik vrees, weinigen in 't oog valt. Sterne teekent arabesken òm de arabesken. Dit doe ik niet. Als ik van den weg ga, heb ik er 'n (goede of verkeerde) reden voor. Ook koketteert hy met ondeugendheidjes. Daar roep ik geen wraak over, o neen! Maar ik roer geen verboden zaken aan dan met 'n ernstig doel. Ik vind niets lachverwekkends in de toespeling op zekere dingen. Ik vind niets grappigs in de puntjes waarmee z'n Sen- | |
| |
timental Journey eindigt. Hy schertst met zoo iets als 'n jongen of commis-voyageur en ik ben altyd in chirurgiens of vroedmeesterstemming. Meen daarom niet dat ik hem laag stel! O neen! - (vw xviii: 570)
Deze passage bevat veel interessants. Inderdaad was in besprekingen de naam van Sterne gevallen na het verschijnen van Max Havelaar; or, the Coffee auctions of the Dutch Trading Company. Maar dan alleen omdat de zich steeds aan de lezer opdringende Droogstoppel werd vergeleken met de typisch-sterneaanse interne verteller. Men vergelijke Peter King in diens monografie over Multatuli voor de Twayne World Authors Series (1972) als hij over Woutertje Pieterse schrijft: ‘if it is taken out of its context and published separately [it may] look like a novel of romantic irony, in which the illusion of reality is deliberately destroyed by the frequent intrusions of the narrator. Tristram Shandy is the prototype of this kind of writing.’ (King 1972: 109) Maar (zo vervolgt King terecht) die speelsheid van Woutertje Pieterse is slechts schijn. Multatuli's commentaar op Tristram Shandy ligt in het verlengde hiervan, en er blijkt duidelijk uit hoezeer de twee schrijvers verschillen. De ideologische betrokkenheid van de polemist staat haaks op de luchtige vrolijkheid van de sterneaanse woordkunstenaar.
De brief aan Funke maakt overigens ook duidelijk dat Multatuli in ieder geval veel eerder al kennis had genomen van A Sentimental Journey. Uit zijn commentaar op het einde van Sternes roman blijkt dat hij A Sentimental Journey in Duitse of Franse vertaling moet hebben gelezen. Het einde daarvan is namelijk bijzonder, omdat Sternes boek onvoltooid is. Het tweede deel (er waren er vier gepland) eindigt abrupt: de laatste zin wordt niet afgemaakt en wordt ook niet afgesloten met enig leesteken. Dat gebrek aan leesteken is overigens opzettelijk, want het wordt op de volgende zetregel gevolgd door de tekst ‘End of Vol. 11’, zodat een (vrij flauwe) ondeugende grap ontstaat die doet denken aan het kinderversje waarin Konstant een hobbelpaard heeft. Op de laatste pagina van A Sentimental Journey immers bevindt Yorick zich met een dame en haar aantrekkelijke dienster in één hotelkamer, en wanneer hij niet in slaap kan vallen en zich nog eens uitrekt, ontmoet zijn hand het dienstertje haar (en hier dus breekt de zin af). Latere en bravere Engelse edities eindigen met een lange gedachtestreep, of een punt. De negentiende-eeuwse vertaling van Jacob Geel (overigens ook door Funke uitgegeven) heeft een lange streep en een geestige voetnoot, maar uitsluitend enkele Duitse en Franse vertalingen eindigen met drie puntjes.
Sternes Journey is lang niet zo innovatief als Tristram Shandy, en zijn hoofdpersoon is veel ernstiger. Het reisverslag, opgetekend door de fictieve dominee Yorick, wordt gekenmerkt door een sterk associatieve opbouw, met een groot aantal schijnbaar willekeurig ingelaste korte fragmenten. In 1862 schreef Multatuli een verhaalopzet getiteld ‘Voorlaatste Hoofdstuk’ (Idee 242) dat heel duidelijk geïnspireerd is door Yoricks reis. Er is sprake van een zeereis, een gesprek (deels in het Frans) in een kajuit, een jongedame, een monnik. De strekking is
| |
| |
Sentimentalistisch, en de laatste zin absoluut sterneaans: ‘Het laatste hoofdstuk van deze geschiedenis mag ik niet verkoopen. Ik geef dat aan wien ik liefheb.’ Maar al heel snel nam Multatuli afstand van dit fragment, zoals Idee 242a (in de uitgave van 1872 als noot toegevoegd, in 1879 als apart idee opgenomen) laat zien:
Met den bespottelyken eigenwaan die my kenmerkt, meende ik in 1862 toen ik dit verhaal gereed maakte voor de pers, iets schoons geschreven te hebben - dat meer gebeurt - en ditmaal zelfs - ook dit gebeurt meer - iets zéér schoons.
Uit vrees dat het nageslacht misschien in gelyke dwaling vervallen zou als men het ongewaarschuwd overliet aan z'n eigen oordeel, acht ik my eerlykheidshalve verplicht tot de verdrietige mededeling dat myn zeeziekte-vertelling niet alleen zeer ver beneden Sterne's Sentimental Journey staat, maar zelfs gebleken is, in zeer letterlyken zin beneden kritiek te wezen. Geen tydschrift heeft zich vernederd, daaraan een enkel woord van afkeuring weg te werpen, (vw ii: 694)
Hier geeft Multatuli toe dat hij Sterne heeft nagevolgd, en zegt hij in te zien dat die navolging niet geslaagd kan worden genoemd. De zelfkastijding lijkt overigens onnodig hard, want het fragment is zeker niet slecht geschreven, en verhoudt zich gunstig tot veel aanzienlijk mindere Nederlandse Sterne-imitaties. Maar Multatuli hield graag de eer aan zichzelf en dekt zich hier goed in, zoals hij dat ook deed in een brief aan Conrad Busken Huet, gedateerd 14 november 1867, waarin hij zich ergert aan de neiging van mensen om hem te vergelijken met andere schrijvers: ‘Een lystje van al de personen waarmeê ik vergeleken ben, zou curieux zyn. Altyd echter waren 't schryvers of sprekers. Mirabeau was de eerste [...] Sterne, Heyne, de schryver der Junische brieven, Apulejus (!) - wat weet ik het! En nu Chateaubriant!’ (vw xii: 488) Toch is het juist in zo'n Sentimenteel fragment als Idee 242, en met name in de geschiedenis van Adinda en Saïdjah, dat we kunnen spreken van duidelijke doorwerking van de Sentimentele Sterne. Hierop is al in 1892 gewezen door P.J. Veth, die met name het beroemde verhaal van Saïdjah en Adinda in de Havelaar associeerde met typisch Sentimentalistische huzarenstukjes als Sternes verhaal over de dood van Le Fever, of over Maria van Moulines. (Oversteegen 1970: 31-47)
Sötemann nuanceerde in een noot zijn eerder geciteerde bewering: ‘de overeenkomst tussen [Multatuli's] werk en dat van Sterne is voor hemzelf blijkbaar evident geweest. Dat die ontdekking en mitsdien de lectuur van Sterne's boek hem geen “onmatig genoegen” bezorgde, laat zich horen. De invloed van Sterne is - vooral in Duitsland - kolossaal geweest. [...] Het zou dus allerminst verwonderlijk zijn als Multatuli zijn talrijke “sterneanismen” had opgedaan langs de omweg van b.v. Jean Paul [...]’. (Sötemann 1973: 271, n 75) In die voetnoot zit Sötemann in ieder geval dichter bij de werkelijkheid dan met zijn onhoudbare be- | |
| |
wering dat het weinig moeite zou kosten ‘de talrijke overeenkomsten aan te tonen tussen Max Havelaar en Tristram Shandy’. Jean Paul Richter, op het continent een der belangrijkste en invloedrijkste Sterne-navolgers, bevond zich weliswaar niet in Multatuli's bibliotheek (een gegeven dat op zich weinig zegt, want daar ontbreekt ook A Sentimental Journey, met of zonder puntjes aan het eind), maar is inderdaad zo volop aanwezig in de Europese literatuur van de negentiende eeuw dat het vreemd zou zijn indien Multatuli hem niet gelezen zou hebben. Uiteindelijk kan er dus wel gesproken worden van een zekere invloed van Sterne op Multatuli, maar dan een afgeleide. Niet via Tristram, maar door de doorwerking van Yorick in het Europese Sentimentalisme is het verrassenderwijs uiteindelijk Droogstoppel die (in diens eigen woorden in het vierde hoofdstuk van de Havelaar) ‘een boek schrijft, dat op een roman gelijkt’ - net als Tristram deed.
Peter de Voogd
| |
Literatuur
King, Peter - (1972) Multatuli. New York. |
Oversteegen, J.J. - (1970) Multatuli en de kritiek. Amsterdam. |
Perron, E. du - (1956) ‘De man van Lebak’, in: Verzameld Werk. Deel iv. Amsterdam, p. 5-449. |
Sötemann, A.L. - (1973) De structuur van Max Havelaar: Bijdrage tot het onderzoek naar de interpretatie en evaluatie van de roman. Groningen [Tweede ongew. herdruk; de eerste druk verscheen te Utrecht in 1966]. |
|
|